Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
No. 22
| |
[pagina 170]
| |
lykste gedeelte der Schepping, is een geduurige omloop van verschillende herts-togten. Gelyk nu de gestarntens, volgens hunne onderscheide Star-gezichten, of zamenvoegingen, ons bewegen, zo zal desgelyks de Eergierigheid en Onwetenheid den Mensch aanzetten tot duizend variërende voorwerpen volgens de gesteltenis van zyn Ziel. De Staatzucht heerscht veeltyds over alle de andere galopperende Herts-togten, en zy dwingt den Mensch, om de Eer, en een ingebeelde waardigheid, naar te volgen. De Treurstof van Jacob den tweeden; van een Hartog van Monmouth; van een Baron Gorts; en van een Koning van ** zyn hier van moderne en overtuigende bewyzen. De Onwetendheid geeft de zaak een geheel andere natuur in 't oog des Menschs, en hy bezeft, misleid door dat valsch Licht, de natuur der zaak averechts. By voorbeeld. V. G ** een rampzalig Stadhouder, die beter redeneren kon over de eigenschap van Pekel-spek, dan over de Privilegien der Barony, domineerden eertyds als een Overwinnaar, heerschte als een Dwingeland, en stierf als een eerlooze Land- en Burgerbeul. Waar uit sproot die Tieranny? Hermes zegt. Uit Onkunde. Een vetgemeste Lombaardier der Bank van Leening, die in den Smelt-kroes van een Coffi-huis Kamerpoes de kleine panden der behoeftigen dissolveerde, verliet die Sanvegarde-kar der Woeker; sprong in den vergulden Karos eens Drosts-ampts; en detroneerde zyn zelven (op 't laatst) door een Pistool-schoot. Waar uit sproot die Heersch-zugt? Hermes zegt. Vit Onkunde. Een Dervis lang van beenen, koppig als een Poolsch Magnaat, en zo beleeft als een Engelsche Land-edelman, speeld den Dwingeland over zyne Mede-dervissen, en hy oordeelt dat zyn Ezelsooren een Kardinaals Kaproen waardig zyn. Waar uit spruit die zedige hovaardy? Hermes zegt. Vit onkunde. Een zot Advokaat, die meêr wyn vertiert dan Lamp-olie, die meêr het Coffi huis bezoekt dan de Digester, die meêr volgeschonke Roemers behandelt dan de Pandecten, die van zeven processen 'er zes verloor, cum expensis, en van het zevende appelleerde; die Curassousche Orange-appel (zegt Anubis) tragt na den Tabbert eens Raads-heers, daar hy zelf radeloos is. Waar uit spruit die staat-zucht? Hermes zegt. Vit-onkunde. | |
[pagina 171]
| |
Een Schilder, die nimmermeer een Conterfytzel gemaakt heeft dat naar zyn Origineel gelykt, zweert dat hy een van Dyk is in Olieverf, en een St. Lucas in Minjatuur, waar uit spruit die Lucifers glorie? Hermes zegt. Vit Onkunde. Een Apoteeks-Genees-heertje herschept de ingewanden zyner Patienten in Rabarbers-potten, en hy zegt tegens Jan Alleman, dat hy een Medecinae Doctor is. Doch schoon'er ruim drie vierde-parten zyner Leiders, waar over hy zo onwaardig Practiseert, sterven, echter is het eenmaal, by toeval gebeurt, dat 'er eens vier (geholpen door de natuur) zyn Gereconvalesceert. Vraagt hem eens naar de Anatomie? na de eigenschap der kruiden of mineraalen? dan is 'er niemant 't huis. Maar roept eens aan den voet van den Trap: Heer Docter hier is een Vrinaal! Heer Docter ik moet een Tinctuurtje voor de Koorts! of een Ordonnantie voor een Klisteer hebben! fluks zal het Uiltje schreeuwen, Adsum! waar uit spruit die roekelooze Onderneeming? Hermes zegt. Vit onkunde. Maar de Zoon van Jupyn, de treurige Hermes, zal voor een korte poos de laage schoenen van een vermaakelyk Satyrist uitschieten, om de hooggekurkte Laarzen eens wysgeers aan te trekken; en dat om de duistere oirspronk van het algemeen misnoegen aller stervelingen, met de Diogeens Lantaaren van een naauwkeurige Overweging te onderzoeken. De waardigheit der Ziel verstrekt een krachtig Argument om deeze stoffen te behandelen. Want zo de Ziel 't eenemaal Godlyk en Hemels is, volgt daar uit, dat 's werelds wellustige vermaaken, als zynde vergankelyk en bouwvallig, tegen strydig zyn aan haare Eigenschap. De mensch, die zaamgestelt is uit Ziel en uit Ligchaam moet noodzakelyk aan de veränderingen dier beiden participeeren, en zyn poogingen naar een volmaakter bezitting, zyn aan een kranke gelykvormig, die gestadig, om rust te bekomen, op zyn Bed om en tom wentelt, en eindelyk, door die ongelyke beweeging, een Rust verkrygt, die hem voor eenige oogenblikken ongevoelig maakt, doen die geenzints zyn kwaalen wegneemt. Iemant te vergenoegen is ondoenlyk, ten zy hy geplaast wort in de bezitting van zyn begeerte. Nu kan men geen Begeerte voldoen, ten zy men, op nieuws, verscheide andere begeertens verwekt. By voorbeelt. Een hongerig mensch, verzaadigt met | |
[pagina 172]
| |
speis, lust naar drank; dien bekomen hebbende tragt hy naar Rust; na die Rust begeert hy kostelyke kleederen, schoone Vrouwen, ryke juweelen, onuitputtelyke schatten........ en eindelyk wil hy het oneindige en het onvergankelyk. Waar uit spruit, die onbepaalde Begeerte? om dat wy (zegt Hermes) zo vervult zyn met het goed gevoelen van onze eige Volmaaktheid, dat we ons verbeelden waardig te zyn, die zegeningen alleen te bezitten, die de rest der Menschen onder malkanderen moet verdeelen. De Ziel, machtig om een oneindige volmaaktheid te bezitten, zucht naar het goed van een diergelyke Natuur, doch zy zucht te vergeefs daar naar. Haar misnoegen echter spruit uit geen Zwakheid of uit onkunde: geenzins. Maar veel eêr spruit die Verontwaardiging uit de grondige bevatting van haar volmaaktheid, die haar stilletjes inluistert; dat alle wereldsche goederen veel geringer zyn dan Zy. Wie is 'er die niet bewust is, dat de Mensch twee grondbeginselen bezit, namentlyk Begrip en wil; doch hy is om de een ofte de ander te verzaaden, onbekwaam. Ga naar voetnoot*Voor eerst, hoe uitgestrekter dat zyn kennis aller zaakenis, hoe dieper dat hy 'er zoekt in te dringen; en naauwelyks heeft hy een ingebeelde waarheid doorgrond, of hy tast naar een tweede; een middelmatig verstand is vergenoegt in zyn omtrek, doch een groote geest is in alles onverzadelyk. Hier in gelyk zynde aan een Waterzuchtige, wiens dorst onlesbaar is, schoon hy gestadig drinkt. Vorders spruit den oïrspronk van ons misnoegen, uit de vergelyking die wy maaken tusschen ons en tusschen een ander. Wanneer een Dwerg benevens een Reus staat, schynt de Reus veel grooter, en de Dwerg veel kleinder te zyn. Indien een gemeen Burger een ryk koopman beschouwt, verbeelt hy zich dat zyn conditie inkrimpt. Zo lang als 'er onderscheide staaten zyn zal men niemand vinden, die met den zynen vergenoegt is. Maar Papa Damon, hervormer der Zeden, is dan de aldergelukzaligste ook niet gelukkig? vraagt de tedere Fillis. Neen (repliceert de tolk des Dondergods) want door dien de geest oneindig is, wort de stof van ons misnoegen gestadig gevoet; en schoon 'er niemant op de oppervlakte des aardbodems adem haalt, die gelyk is aan onze | |
[pagina 173]
| |
Gelukzaligheid, echter is de geest ongerust dat 'er een diergelyke zou konnen zyn. | |
Aanmerkingen en Sprookjes.Caesar Caporali was een Poëet, ruim zo verdienstig als Argus, en ruim zo ellendig. Want schoon hy geheimschryver was van een Kardinaal, en dat Argus kastelyn is van een Kamerpoes, echter is d'een noch d'ander ooit Familiaar geweest met de Godinne des overvloeds. Caporali heeft meêr dan ééns de Obligatie van een schimpschrift verpand voor een bouteille wyn, en een Romeinsch Fransch brood; en Argus heeft in de Herberg, half wege Vitregt en Amsterdam, geen kleintje op het goed succes van zyne geestelyke Klinkdichten, den gequikzilverden Haan gespeelt. Caporali zei; indien ik het hoeden-maaken geleerd had, zoude de kinders zonder hoofd de wereld hebben bezogt. En Argus balkt; indien ik de Ellekonst meêr, en de Schermkonst min bestudeert had, zou ik gelukzaliger zyn geweest. Want een winkelier moet geen Floret verstaan, die in de occasie geen degen durft gebruiken. De geciviliseertste volkeren hebben veeltyts de grooste, en de welgemaakste Mannen uitgekipt om over de mindere te heerschen. Kleine Kabouterjes, en Endjes van vleesch en bloed zullen altoos veel zwaarigheid ontmoeten om den eernaam van Helden te bekoomen, ja het is by naar, als door een mirakel dat Alexander, die niet groot genoeg was om een Fransch Muskettier te zyn, den tytel heeft geobtineert van Alexander de Groot. Aristoteles zegt, dat een klein man, al was hy zo schoon als de Mingod zelfs, nooit den naam verdient van een schoon man, maar wel van een zoet manneken. De Koninginne Elizabet beminde uit-en-inwendig kloeke en welgemaakte Hovelingen, en die haar, met die qualityten vergezelschapt, kon naaderen, beklom aanstonts het rad der blonde Lukgodes. Anna van Oostenryk betuigde een tedere toegeventheid voor welgemaakte Cavaliers, en Johanna van Napels, die meêr ervaaren was in de ontleed-kunde der Mannen, dan Mumin Gaseli in de Anatomie van katten en honden, verkoos altoos kinderen Enakins van zeven voeten hoog. Hier uit consteert, dat het oud sprookje, op een hooge berg groeit kort gras, een laster is door Pygmeen en dwergen geïnventeert. En Pompeja, Caesars Gemaalin, zou nooit den schoonen Clodius, die de lengte had van een Granadier der roode Gardes, zo vierig hebben omhelst, ten zy de certificatie | |
[pagina 174]
| |
van den Procureur Ga naar voetnoot*Juveaal, in alle deelen, had geverifieert. | |
Een Spook-praatje.De Heer M* een onverschrokke Filosoof, die banger voor een Schout, dan voor een geest was, nam, na de dood van zyn rooskoleurige Rosaura, zyn toevlugt in een Minnebroeders Convent buiten Brussel; op hoop, van langs de discordante Koor-nooten dier H. Zangers, zyn versgeplukte Provintie-roos, zyn lieve Rosaura, uit de tanden van de vernielende veen-mol, de dood, te zien herleeven. Het gebeurde eenmaal, dat hy in den middernagt geoccupeert was om zyn verliefde getyden te leezen in Rosaura's nagelaatene Minnebrieven, wanneer hy een naar gerucht, met een vreeslyk gehuil, en gerammel van ketenen vermengt, begon te hooren. Aanstons verbeelde hy zich dat het zyn waarde Rosaura was, die of zyn gebeeden verzogt, of die hem kwam sommeren, om haar schulden, die niet gering waren, te betaalen. Maar, o Hemel! hoe wierd zyn vrees vergroot, wanneer hy drie Engelsche Buldoggen, met brandende oogen, en knarssende tanden, (processies gewys) in zyn kamer zag intreden. Die drie Doggen, waren de Schildwagten van het Klooster, doch zy bezaten, in de omleggende Dorpen, een ongelukkige Reputatie, want zy hadden noch onlangs, voor hun, ontbyt een ouden Heremyt verworgt en half opgevreeten. Myn heer M* die de moort-courant van die drie schelmen geleezen had, viel in malkaâr, gelyk een waschkuip waar van de hoepels afspringen, en hy probeerde om zich te vernietigen in zyn leuning-stoel. Immers hy zat zo stil als een Muzelman, die in een turksche Mosquêe zyn gebeden uit stort, en hy dorst, uit vrees voor die losgebrooke Moordenaars, noch vluchten noch schreeuwen, terwyl zy, als Tovenaars binnen 's monds prevelden, zomtyds schuimbekkende als Oorlogs-paarden, sprongen zy in de hoogte, zomtyds berooken zy den gevangen, dreigden hem te verscheuren, doch, ten laatsten, retireerden zy ordentelyk ieder naar hun respective post. Nimmermeer heb ik beter Leermeesters ontmoet, dan die drie Buldoggen (zei hy zomtyds al lacghende) want die stomme Cartesiaansche wysgeeren hebben my onderrecht, dat wanneer de Dood ons nadert, dan is 't vaar wel Filosofie. | |
[pagina 175]
| |
Kameryk.
Si natura negat facit indignatio versum.
Hier loopt een gerucht, dat de instructien der Fransche Plenipotentiarissen zouden bestaan in een order, om te hooren, om te zien, en om rapport te doen. De geweeze Hertog van Ormond is eenmaal onteert geweest met een diergelyke Instructie Op dien tyd (zegt Anubis) toen den Lauwer-tak uit de yzere vuisten der Geallieerden wierd gewrongen; en toen de vluchtende Gaulen, als Parthen langs hunne schouderen vogten. ToenH** Machiavel het graauw poogde op te hitssen,
En eigen interest wist van de Kroon te splitssen.
Toen Judas Bullingbrook door duivels eigenbaat,
De Ryks-vorstin verried, met eenen kus van staat.
En toen een Tappers knegt, zo schelms langs alle kanten,
Riep, d'App'len swemmen ook! in 't midden der Gezanten.
Toen wierd de prys, om wiens bezitting zo veel bloeds gestort was, overgegeven aan den Overwonnen. Toen wierp een Yrsche Bul, den vollen Emmer van Victorie, 't onderste boven, en hy beplengde de glorie-ryke velden van Schellenberg en Blenheym met de uitgestorte melk der Bondgenooten. Toen dreigden Baals Priesters de achtbaarheid der Anglikaansche kerk te onderschragen. Toen kon men de kansel alarm-klok, moord en bloed, hooren kleppen. Toen zag men den dommen yver, als een warrel-wind voor uit stuiven; en men kon de Bescheidentheid, buiten adem, en in 't laatste gelid zien nakruipen. Toen vermengde zich het Roomsch Pantheon, tot voorkoming des Pausdoms, met de Eedweigerende Levieten. Toen wierd de geheugenis van Willem den Derden op de bloote kniën vervloekt. Toen klommen de Kerkelyken op geharnaste Oorlogs-paarden, en zy dreven hunne wagenen, als Zoonen van Jehu, over den buik des waaren Gods-diensts. Toen zag men Doctor Sacheverel, dobbelt van tong als een Serpent, en dobbelt van aangezigt als een Janus, een scheeven bek trekken tegens zyn wettige Koninginne. Toen verscheurde hy de Reformatie, en hy dronk de gezondheid van een doolend Ridder. Toen wierd de dappere Marleboroug van zyn strydbaar Ros gesleurt; en toen dorst Ormond, die verwyfde Poppenruiter, zyn voet steeken in deszelfs verstaalde stegelreep. Toen beklom de geplukte Haan den Triomfwagen van Albion; en toen zag men de bescherm-goden des Eilands, dat trouwloos Babel verlaaten, | |
[pagina 176]
| |
om by den Starvorst wraak te vorderen, over 't geschonde krygs-verbont; toen wierden, door een Torysche spons, de millioenen schulden der Nâtie uitgewist. en toen hebben de omgekogte Staats-Doctooren de Oorlôgs-koorts uitgeroeit, en Albions gezondheid herstelt, door een schandelyke, en met kracht en gewelt opgedronge Vreede. Wie kan staat maaken op de geschigt schryvers der Outheit, daar de hedensdaagsche zo vreeslyk gebrouilleert zyn met de waarheit? Buchanan en Baker zyn zo ongekreukt, dat als de Schotten en Engelschen met de Oorlogs-dobbelsteenen, op de groene bataille-tafel, om de meeste oogen rammellen, de eerste altoos jugeert in faveur van de Haveren-gort Eeters, en de tweede tot voordeel der Teems-drinkers. Dat Buchanan zich zelven, gelyk een Suzannâs boef, tegenspreekt, blykt uit zyn historie van Schotland, en uit zyn Uitbreiding over de Psalmen. In het eerste conterfytzel, is Maria Stuart, een Messalina; en in het tweede een Peneloop. Het uurglas van Hermes papier loopt ten einde, dies mach de Lezer de vier volgende veersjes van Buchanans Paraphrasis, aan die Vorstinne gedediceert, eens nazien.
Nympha Caledoniae quae nunc Feliciter ora
Missaper innumeros Sceptra tueris avos:
Quae sortem antevenis meritis, virtutibus annos
Sexum animis, morum nobilitate genus.
Argus, die zo geletter is, dat hy gelooft, dat Seneca een Romeinsche Juffer, en dat Semiramis een Onderschout is geweest, wort verzogt, om, nu en dan, eens een herzenlooze Periode op te stellen tegens Hermes. Want, wanneer men 't Rapier uitgetrokken heeft tegens zyn Souverein, moet men de scheede weg-werppen. | |
Waarschouwing.Anubis zal toekoomenden Dinsdag de nevensgande vraag, of de Adel door de Koophandel verkort, of verlengt wort? min geleert, dan vrolyk afhaspelen. Argus zal voor het een, en voor het ander zyn, want die eerst zyn winkel ontvlugt, om als een Glasblaazer met een Degen te loopen, en die naderhand een besloote Bondwerkkers Magazyn voor hem en voor zyn goede Vrienden, opzet, is het zinnebeeld van Caesar Ripâs Schilpad. Slechte Visch en taai Vleesch. |