Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
Weekelyk nieuws.LOnden. De Heer Jan Lauw heeft een goede somme gelds gedestineert tot het bouwen van eene Episcopale Capel in Schotlant. O 't moet 'er duister zyn daar Meester Lauw zal doolen!
Scotenâs Ithakois verstaat zyn Interest.
Die Man is altoos binnens best,
Die aan den Hemel schenkt, 't geen hy heeft d'aard ontstoolen.
Zo 't eeniger tyd de Cabaal boven dryft van St. Andries de Patroon van Schotland, dan kan hy als een trouw Protestant (uit hoofde van die pieuse fondatie) zyn Erf-recht altoos pretenderen; en indien Papa Conti zegenpraald, dan is hy immers (uit hoofde van zyn afzweering) een onwaardig lid van de algemeene Moeder, het H. Roomen. Dan spreekt hy, daar St. Andries zwygt, en dan wringt hy den Palmtak uit de vuist van den alderstousten Martelaar, dan zal Mr. Lauws doode ligchaam meêr velds beslaan, dan dat van den Reus Orion, en dan zal hy, gelyk een tweede Amfion, door den klank van zyn goude lier, de marmere poorten van il Thebe te leste zien open vliegen. Is in de periode niet, voor het alderminst, een half ons raillerie, Sr. Hermes? ja Heeren, | |
[pagina 162]
| |
(zegt Hermes) maar is het een misdaad om dien Man te hekelen, die het goud-ryk Vrankryk, 't wellustig Engeland, en het koopryk Nederland, door zyn vervloekte Tover-briefjes, herschept heeft in Leidsche Rarityt-kamers, waar in men (in steê van aangenaame voorwerpen) niets anders beschouwt, dan Laplandsche Laarsen, Moordknodssen der gevlugtte wilde Yren, gedroogde Menschenhuyden, gebalzemde Prinssen, uitgeteerde Stieren, en opgezette Rotten en Muizen? een Man (zegt Anubis) op wiens verdoemde Inventie-Spil Staat en kerk scheen te draaijen, en die, als een briesschende Leeuw, rondom de Souverynen van Europa Vagabondeert, bespiedende wie hy kan verslinden. De Hemel zy gedankt, dat er echter een Ervaare Stuurman zit aan het Roer der Britsche Ark! een Vorst, die jaarlyks tot welstand zyner onderdaanen (gelyk eertyts een Willem de derde) Nereus pekelplas doorsnyd met vlottende waterkasteelen! en een Vorst, die de Missionarissen der doolende Ridders weet te schiften, uit de welmeenende Beschermgoden van Albion. Parys. Een Dienstmaagd bezeten met de Constitutie, en die (als eertyts Pasiphae) verlieft is op den Stier Vnigenitus, heeft haaren Pastoor opentlyk voor een Ketter gescholden. Onder de regeering van Hendrik den achste, Koning van Engeland, wierden, in Moorfields, Protestanten en Roomsche Katolyken, Geexecuteert. de laatste om dat zy den liverei-rok van den vergramden Paus niet wilden uitschudden, en de eerste om dat zy Konings oppermacht, als hooft der Anglikaansche Kerk, weigerden te erkennen. Tegenwoordig beleeven wy, circum circa, hetzelfde; want de Katolyken, die den Kermis-bul, van Clemens met bloemen bekranssen, zyn rechtzinnige gelovigen, en de Appellanten zyn eerlooze Ketters. Is het niet iets raars, dat een en dezelve Gods-dienst, het groene en het drooge gebruikt om het gulde Stier-kalf der Constitutie te aanbidden, of om het voor regt des Gauloischen Tempels te verdedigen? ja (zegt Majas zoon) want de Paus maakt van de Constitutie een 13de Geloofs-artykel, en een Kardinaal dreigt (uit een diepe achting voor die zelve Constitutie) den Paus in den Ban te doen. Doch de H. Moeder de Sorbonne, die beter Latyn spreekt dan de Paus, die veel Catolyker eet en drinkt dan de confistorie van Roomen, en die liever de Schrift, dan de Parkemente Insinuatie van Clemens betrouwt, zal het krachteloos geloei van dien metaalen Stier altoos verachten. | |
[pagina 163]
| |
Maar halte, Majâs kind, laat dit beslag maar giften,
Noch eens laat Contis Wimpel staan;
Of vrees den Blixem van 't vergoode Vatikaan,
Het zyn de Wyste die minst wisten.
Het mes van Ga naar voetnoot*St. Clement, of Peters straale zwaart,
Is nooit verroest, verstompt, versleten noch geschaart.
Parys. De Infante vermaakt haar wonderlyk met die Poppen, die zich door Radertjes bewegen. Aan de Zes volgende Radertjes, kent Hermes, een Fransche Pop. Aan het slaan van de klok, wanneer zy iets vraagt, wanneer zy speelt, wanneer zy danst of zingt, wanneer zy raadpleegt met haar Kleermaker, en wanneer zy bemint. Voor eerst nauwelykx begint de klok te beijeren, of zy vraagt, hoe laat het is, en het is haar leet wanneer men niet altoos antwoord: Madame de wyzer staat op twaelf. Ten tweede. Zy gelooft, dat een galant Man haar vraag, eer dat zy noch haare lippen geopent heeft, moet beantwoorden. Ten derde. Door een ongelukkige kaart zal veeltyts haar Bootje, waar in Madames Kuisheit geballast is, 't onderste boven kenteren. Ten vierden. Zy gelykt natuurlyk aan een Nachtegaal, want, haar schoone stem uitgezonden, zo is zy veeltyts graauw van pluimen, en zy rolt, gelyk als de Lukgodes, op een yvoore kloot van Courante, branles, en Passepieds. Ten vyfde. Een Snyder is meêr bezorgt om een nieuwe mode voor die Juffer te Practisêren, dan om de naald te gebruiken. Ook is een Tabberd of Rok, die langer duurt dan het leeven van een bloem, in haare oogen stok out. En ten sesde. De Huuwelyks-toorts, die eertyts zo duurzaam was, als een Waskaars van Aras, versmelt in het hondsgesternt van een Fransche pop, en de Trouw, verknogt aan de dood, dissolveert als zilver, in het sterk water van Madame la Coquette. Vorders onderhoud zy vroeg-Smorgens met een bouillon voor de Maag, en een. bouillon posterieur, haar bevallykheden. Zelden verlaat zy haar wellustig dons voor den klokslag van twee uuren, en opgestaan zynde Consulteert zy langer met haar Spiegel-glas, dan met den Directeur van haar Conscientie. Zy doet haar Kerk- | |
[pagina 164]
| |
gang in de Abdy van het Opera, of in de Rende-vous Kapel van het Schouwburg, en van daar gaat die Reguliere Juffer avondmaalen by den een of den ander uitsteekenden Lieve Vrind, om nu de Concoctie van haar Snikheete maag te bevorderen, zal zy of het Bal bezoeken, of zy zal alle 's Werelds zorgen in de groene Zee van Volte, Ombre, of La Basette, onderdompelen. Dit gedaan zynde reverteert zy naar haar huis, op dien tyd als een Herbergier de deur van zyn bie-korf, (den zoeten inval der vroege Dronkaarts) open sluit; dan Struikeld Madame, half ontkleed, op een laag Rustbed, en dewyl haar slaapkamer niet dan op H. Daagen voor myn Heer open staat, zal een ongelukkigen drommel dikwerf vyf a zes weeken op ende neêr loopen, eêr dat hy die geraderde Pop eens komt te ontmoeten. Hoe smaaktje deze pop, die op haar eige radren,
De Huuwelyks-kluis ontsluipt, en die je nooit moogt nadren,
Ten zy, datje als een Dief haar deurtjen op ziet staan,
En dat uw voorhooft praalt met Osmans halve Maan?
Het avontuur]yk geval van een roekeloos Ribstuk.
Dat een Lief-hebber van ongeloofelyke Historien, op schuiten en op Waagens een sprookje verhaalt; hoe dat eertyts een Paard voor zyn oogen venzonk; hoe dat eenmaal een Paard langs de Venster in eenen Porcelyn-winkel klauterde; of hoe dat een Paard, gelyk een Fransche Buitelaar, met Man en Chees over de barriere wist te springen, en zoo voorts kan Hermes niet begrypen, doch dat dit volgende geval ruim zo onwaarschynlik, en echter waar is, zal gelyk als een parlementaire Bil) 19 Stemmen tegens 1 stem overgehaalt worden. | |
Erige aures Pampile.Een deftig Ribstuk van een Os, dat op het Paraade-bed van een lankwerpige tafel in den duisteren Tempel van de algemeene Beijert was geplaatst, om met den wierook van Virginie-Tabak berookt, en met den Offerwyn van Barneveltjes afgewasschen te worden, nam schielyk de vlugt, door dien het noch raauw en bloedig zynde echter als verslonden wiert door begeerige oogen der aanschouwers; en het retireerde zich naar de Koestraat, op hoop van aldaar (uit hoofde van Bloedvrindschap) heul en troost te ontmoeten. Maar (helaas!) hoe ydel zyn de poogingen der Ribstukken. Want dit onnoozel Ribstuk verviel in de pooten van een Tiran, een | |
[pagina 165]
| |
Engelsman van geboorte, en een Kok van professie, die aanstonds met zyn geweldige bouten dit Ribstuk omarmde, deszelfs wonden met St. Hubes zout zuiverde; en in de Gyzel-kamer van zyn Keuken arresteerde. 's Anderendaags wierd het als een Deserteur door den generaalen Krygs-raad van 19 Rechters gecondemneert, om als een Turksche Slaaf geempaleert, om als panurge voor een schielyk vuur gebraaden, en, ô gruwel aller gruwelen! om in het afzyn van deszelfs Hopman opgesmult te worden. Dit Vonnis is uitgevoert in Hermes tegenwoordigheid, en het Ribstuk, wiens geur de Koestraat, 't Prinszen-hof, ja de geheele Wynhaven parfumeerde, wierd op een ronde Outer-tafel gestelt, waar in aanstonds zo veel staale Vorken vlogen, dat het onkenbaar wierd, schynende veel eêr een Oostindisch Yzerverken te zyn, dan een inlandsch Ribstuk. Doch die gestalt-verwiszeling kon deszelfs verwoesting niet beletten, want eêr dat de Klok den alarm van drie uuren beijerde, rammelde de beenderen als Spaansche Castagnetten; terwyl de Overwinnaars, gewapent met roode Offer-kelken, Iö triomf! bazuinden. Hermes verhoopt dat die bedroefde Historie het natuurlyk medelyden der Medepligtigen zal opwekken; en hy waarschouwt alle onvoorzichtige Ouders, om in het toekomende geen onnozel Ribstuk te betrouwen aan zyn eigen conduite. O die 't gevaar vertrotst, valt in den Kok zyn bouten!
En schoon dat de arme Rib zo lang is als een Stork,
Men waagt aan 't Dier zyn Mes en Vork,
Al is het wel gebraân, en maar van pas gezouten.
Nec te collaudes nec te culpaveris ipse.
Catonis disticha.
Pryst noch laakt u zelven niet, zegt de groote Cato; het zal Hermes van daag eens lusten, om die sententie te toetssen, en hy zal met een ingeboore losheid, dat is zonder den dwang van een Inleiding te ondergaan, van meet af aan beginnen. Anubis heeft drie zoorten van menschen ontdekt, die wegens die zinspreuk grootelyks verschillen. De eerste, opgezwollen door den wind van eidelheid, pryzen hen zelven zo boven maaten, als of het aldergeringste hunner verrichtingen, de twaelf daaden van Hercules moest overtreffen; en zy gelooven meêr wonderdâden uit te voeren, dan St. Jacob te Compostella, St. Antonius te Padua, of O.L.V. te Lorette. De | |
[pagina 166]
| |
groote Armand de Plessis eenmaal een Dichter ontmoetende, die als een tweede Icarus met uilsveeren de Zon van Helicon dreigde te naderen, vermaande dien hals met de volgende zinspreuk: uw glorie zou meerder zyn, indien ze min van u wierd betragt. O! hoe meenig kabouter ontmoet Hermes dagelyks op de beurs, en in het engelsch Coffi-huis, die op de hooge stelten van een winderige Inbeelding steigert, en die van daar neêrwaarts ziende, de restêrende stervelingen beschimpt als Pygmeen en halfwasse aapen. Hoe meenig Wanschepzel vind hy niet, die in een wynberg, den dapperen Eugeen en den wakkeren Marleboroug durft beschimpen; en die nooit een Armeê Belegering, of Bataille, dan in een schildery of print verbeelding bygewoond hebbende, echter die twee Oorlogs-gôden begrynst met honds oogen. Geilaard, die dartele mosch, bescherst den grooten Hooft, den Tacitus der vrye nederlanders. Sneeuw-hart de Pedant, die in de geslachten der woorden voor een tamelyk Heraut speelt, denkt dat hy den duivel is, en hy bestormt uit dien hoofde rym en onrym, ja Curcyf een onnozele getrouwde drukkers jongen, zwart van hair en kort van begrip, die in een eng steegje een Boekworms steekgaaren spand, om daar langs een engelsche Tor, een fransche Sprinkhaan, hoogduitsche Kever, en Latynsche School-jongen te verstrikken, die Schallebyter (zegt Hermes) durft Hermes beschimpen, en hy, die op de weekelyksche uitgaaf van zyn papieren monster-rol nu en dan eens, op een lichten dag, dronken loopt, redeneert zo vrypostig over dat schrift als over zyn Meisjes pap-kommetje. Het tweede zoort denkt dat de eer een schaduw is, die dien geen, die ze ontvlugt, navolgt. Die Heeren slagten de verlangende juffers, die eerst getrouwt zynde, hen quansuis verbergen, verzekert zynde dat zy door het roepen van Piep! zullen ontdekt worden. En de laatste bewust zynde, dat eigenlof zô hatelyk aan 't gehoor, als een gebult dwergje aan 't gezigt is, vervloeken, in welmeenende termen onkundige en lafhertige Flatteurs, die van de natuur der kraajen en ravens zynde, eeuwig naar de zulke toevliegen, waar op zy aazen. De zommige Sustinêren, dat het verbod van zich zelven niet te pryzen, een grond-regel verbeelt, die geen mensch zal gehoorzaamen. Want zwetst een zeker Officier, die in de achterhoede van de Armeê een detachement Voerluiden, Commandeert, niet van | |
[pagina 167]
| |
de haeglykheid der Oorlogs avontuuren? snorkt een adelyk Kwakzalver niet meêr op de deugden zyner groene baaden, dan een Fransche-kok op de delicatesze van een kervel-moes; en bezit het eerste zo wel als het laatste niet zo veel virtuiten als een Ragou van Kabel-gaaren en drooge kurk? poght een Advokaat, die jaarlyks meêr families Ruineerd dan een watervloed, niet op zyn onbepaalde kennis der beide Rechten? en heeft hy ooit iets pryswaardigs uitgevoert, dan dat hy, door zyn verdraaide voorspraak, de Sententie van een geeszeling en brandmerk wist te verzachten in het doodvonnis van een strop? Zweert Lucifer de schoolmeester niet dat hy een verdienstig Dichter, en een voorzanger op Pindus is, en zyn deszelfs veerzen niet smaakeloozer dan afgetrokke Ostindische Thee? beslaat een Abbê du bel air zyn Geborduurt sermoen niet met een handvol welsprekenheid? zal een Notaris den lof van zyn gezonde maag niet op bazuinen, van die maag zegt Hermes, die zonder de alderminste gemoeds-walging een buitenplaats heeft ingestikt? verheft zig een saffraen-kleurig schildertje niet boven een vermaard Hofmaaler? en Recommandeert de Procureur Steenbok de verboode koopmanschap van zyn poezelen Huuwelyks winkel niet stilzwygens aan Jan Alleman? Geef ons hier van eens de proef op de som, Sr. Hermes, anderzins zal de Lezer roepen, dat je noch grooter kakelaar zyt, dan je Confrater Argus! roept Josef Pozitief, fiat! schreeuwt de slangevanger Anubis, als by voorbeeld. Wanneer een stomme met een klokje om een aalmoes bid, verzoekt die min dan een ander die 'er om vraagt? die zyn uithangbort verziert met een krans van groene hulst, zegt die niet stilzwygens; hier verkoopt men goeden Wyn. Wanneer een Haagsche Winkel-dochter u een Veere Mofje aanpreekt, beduid die u niet door welspreekende lonken, dat zy noch een Armelyne Bontje veil heeft? in 't kort, zo lang als men genoodzaakt is om malkanderen iets te beduiden, zyn de stomme Tekens zo goede Uitleggers der Begeerte, als de medeklinkende Letteren. Doch boven al vlugt de lafhertige voldoening van eigen Lof. De Ootmoed weêrhouwd een Theologant van zyn oor te leenen aan eigen Lof. Een verdienstig Geneesheer word schaamrood, wanneer de Erkentenis zyn gelukkige genezingen reciteert; daar een Pis of Martdoktertje zyn doodelyke heelingen, van achteren opsnyd. Een | |
[pagina 168]
| |
stout Man neemt het voor een affront, wanneer men zyn Onvertsaagdheid ophaalt; en een Bloodaart zal op zyn Leugen-daaden een Memfische Grafnaald oprechten. Dat Argus en de zoetvloeijende J. v. Gyzen, als schurfde Ezels, malkanderen kittelen en wryven; doch dat de echte Zangers aan de Souveryn der Nakomelingschap hunne Schriften opofferen. Die zich zelven pryst is met dit vooroordeel ingenomen; dat hy der Vreemdelingen Lof onwaardig is. Aan den anderen kant is het onvergeefelyk zich zelfs te laaken, op hoop van langs die buis den Wierook van vreemden Lof op te snuiven. Een Galant man vermyd die twee uitersten. Die zyn eigen Perzoon pryst, is aan een Toneel-kat gelyk, die, onbeschaamt voor 't gezigt der Aanschouwers, pronkt met de Blanketszel-koleuren van Wit en Root. En een Man, die zich zelfs verächt, is als een Kranke, die zyn zwakheden verhaalt aan een Vriend, onkundig in de Geneeskunde. Nec te collaudes, nec te culpaveris ipse. | |
Den overvloed van het Schouwburg.De Neêrlandsche Schouwburg zweemt naar een Hospitaal vol van uitteerende Leiders. By voorbeeld. Clodius was een Romeinsch Treurspeelder, doch zyn Tafel wierd zo treurig niet opgedist, als die der Nederlandsche (te recht zo genoemde) Treurspeelders. Clodius trakteerde eenmaal zyne Vrienden in de Marechal de Turenne binnen Roomen, en hy liet onder andere overkostelyke gerechten, een Aarde Schotel op dissen, vervuld met gebraade Vogeltjes, ieder a 600 guldens 't stuk, konnende de minste 5 a 6 airtjes fluiten. Een Acteur van 't Amstels groot Cairo, en een Treurspeelder der dubbele Schouw-toneelen, 's Gravenhaag en Leiden, volgen Clodius wel naar in de pracht van Aarde schotelen, doch derzelver ingewand is gemeubeleert met overoude Pekelharing, longzieke Bokking, Wormsteekige Zoute-visch, of Moszelen die bezwangert zyn met gevaarelyke Krabben. De Zoon van Clodius domineerde niet minder dan zyn Papa, want eenmaal beschonk hy zyn Gasten met een Eau de Barbade, 't zaamgestelt uit Hyacinthen, Ambergris, en gedissolveerde paerlen. En onze bedroefde Toneel-speelders onthaalen malkaâr op een Matrooze-julepje, gestookt uit Rogge en Wagholder beziën. Clodius stierf (in spyt van die ongemeene Weelde) Schatryk, en onze Avond-vorsten sterven (in spyt van die ongemeene Schaarsheid) Dood-arm, en zy worden doorgaans in die huid, waar meê zy geboren zyn, in steê van in een sneeuw-wit dood-kleed, onder de zwarte Aarde ondergedompeld. O rampzalige kostwinning! O overellendige Ryks-Vorsten! die om tweemaal weeklyks by de Ongel-toortssen te heerssen, de resteerende vyf dagen door het langzaam vergif van een onverdragelyken honger, van lid tot lid moeten bersten. Weekelyks nieuws volgt. |