Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
No. 18
| |
[pagina 138]
| |
om wit nieskruid, dan om postpapier verlegen was, zo Schoolmeesterlyk gepent geweest, dat die in de noteboome Leszenaar van een neutedop schuilen kon. Heeft die knaap daar meê zyn oogmerk bereikt? geenzins. Alzo 'er zommige noch wel een Lexicon Hofmanni, en de Dictionaire van Bayle by dreigen op te sluiten. Dit is het lot van Anubis. Want schoon hy dikmaals zonder dorst een kopje Suransonsche keizersthee slurpt, schoon hy zyn Collega Argus nooit het gebruik van Jenever-olie, of van zoete kwik verwyt; schoon hy veeltyts een uiltje vangt op 't moment, dat zyn buurvrouw een bepikte Kater streelt; en schoon hy meêr de oogen van zyn lieve Fillis, dan den smaak van zyne lezers raadpleegt, echter wort zyn papier of behandelt als een Hebreeusch boek, of bequylbabt door een dommekracht. Maar waarom wort 'er niet naar het lekkerste brokje van zyn kuiken-pastei getast? waarom worden de haanenkammen, Morilles en Truffos verwaarloost? waarom zuigt Strephon aan een ontvleest pootje, of waarom knabbelt Linco aan de drooge opperkorst? om dat (zegt Hermes) de meeste lezers, gelyk als hollende hartdravers met de Reden, die doorgaans geen groot Pikeur is, en lichtelyk uit den pakzadel geworpen word, wegloopen. Doch Hermes Verzoekt en bezweert die doorsleepe berispers van hem altoos, als wakkere Soldaten, in 't Front, en geenzins als Boskloppers van achteren, te Atacqueren. Te meêr door dien hy geen kans ziet, om op één blad papiers, het wezentlykste aller zaaken te schetszen. Beschimpt hem niet in den Stacie-tabbert van een Tugtheer, noch belacght hem niet in het Gechamareert kleed van een Hoveling. Schoon hy zomtyts zich vertoond in de staatkundige huid van een Kamelioen, echter verschynt hy dikmaals in 't Geparfumeerde hembd van een minnaar. En hy kruipt zo wel in de zwarte vacht van een Zeden-uitlegger, als in een yzerverkens harnas van Schimpschryver: de oudste Brutus verbeelde een gek of zotskap, tot welstand van 't gemeene-best, en Hermes zal, zo lang als de nieuwsgierigheid grooter is dan de leerzugt, de grootste, opgeschootenste, en alderonnozelste jongens op een houte paard leeren ryden. | |
Sta vast kaart en dobbelsteenen.De grootste feil in een Theologant is Kettery of Ongodistery, de eerste als een hollend paard werpt het pak af des gezonden G** | |
[pagina 139]
| |
diensts; en de tweede herschept het redelyk dier den mensch, in een onredelyk beest. Onvoorzigtigheid is zeer gevaarlyk in een Staatsbedienaar, want die stort hem van het top-punt der reden, neêrwaarts in het middel-punt van roekeloosheid. Lafhertigheid is een Officier onvergeeffelyk, daar door word zyn krygs-volk opgeoffert aan een gewisse dood, of aan een ongewis medelyden. Verraad is in een vriend verfoeijelyk, want hy verkragt de onderlinge Trouw. In een Geneesheer is quakzalvery en onwetenheid een doodelyke eigenschap; en in een Rechtsgeleerde is tweezydige handeling een vervloekte kunst. Tyd-verlies wort bestraft in een student, onrechtvaardigheid in een rechter, bedrog in een koopman, valsheid in een beamptschryver, luiheid in een boer, hovaardy in een waard, slofheid in een Vader des huisgezins, ongehoorzaamheid in een kind, onachtzaamheid in een Schoolmeester, en ontrouw in een knegt. Doch kaart of dobbelsteenen is een van 's mensdoms alderongeneeszelykste kwaalen. Dobbelen en Tuisschen zyn de gewelddadigsten aller hertstogten, om dies wil dat zy door twee razernyen, zucht tot winst, en woede van 't verlies, worden t'zaamgestelt. Het spel is een draaikolk, die noch oever noch grond heeft, en wie zich op het ongestaadig element van kaart of steenen waagt, verliest aanstonts het gezigt van 't land, en het is een wérelds-wonder zo, ooit die perzoon wederom opdaagt. De wind, die de Paketboot der speelders wegvoert, is altoos een bulderende Orkaan, die hen de kennis van zelfs-behoudenis ontrukt. Het spel is een vergeetel-beek van 't gepasseerde, en van het toekomende. Zo dat een perzoon niet alleen zyn huishouwding en huisgezin vergeet, maar zelfs vergeet hy een mensch te zyn, die 's anderendaagsch speis en drank noodig heeft. Indien een Speelder wind, als dan zal een zotte verquisting het grootste gedeelte van zyn winst inslorpen. Indien hy verliest, weg is 't Kapitaal en de Renten. Het slagveld van een Speelders Assémblê is altoos bedekt met dooden of met stervende, dat is, met Geruineerde, of met die geene die bezig zyn met hen zelven te Ruineeren, en doorgaans sluipt dan een bedrooge Sul in het vosze-vel van een bedrieger. Grof spel is de bedorventheid, waar door wy den Zund-vloed van schuld-eisschers op den hals krygen. Door grof spel wort | |
[pagina 140]
| |
een Machtige verarmt, en een Woekeraar verrykt. Grof spel is een vyand, die eerst het kasteel van uw vreugd plondert, en u naderhand onder deszelfs puinhopen begraaft. Grof spel is den trommelslag die de sluimerende ongerustheid der Crediteuren opwekt, want een ieder word bekommerd om zyne koopmanschappen uit dat scheepje te bergen, het welk wiskunstig moet verongelukken tegens de rotszen van Dobbelsteenen, of op het schulpzand der fransche speelkaarten. De Advokaat Vulturius, die de reuk van een gier bezit, vliegt naar het doode aas van een Geruineert speelder. De procureur Capricornus verlaat zyn magazyn van overspel, en volgt den Advokaat. En de Notaris eigenbaat, die als een aardbeeving de vermakelyke buitenplaats van, Tempus edax rerum, heeft ingeslokt, is de schaduw die den gehoorenden Pennelekker vergezelschapt. Die drie doggen knaagen de doodsbeenderen van den verongelukten Speelder, en bewaarheden de spreuk des wysgeers. Het overschot der ruspen word verslonden door de sprinkhaanen. Door twee a drie aangenaame sprookjes der speelzotten af te maalen, zal Hermes tragten om zyne lezers te vervrolyken; en dat zoort voornâmelyk, die gezeten op de hooge duinen van afkeer den speelduivel versmaaden, die de rampzalige hovelingen van Madame la Bassette beschimpen. Die de ongeduurige Lotwerpers der geoogde doodsbeenderen verachten. En hy zal aan die bevallyke Speelzottinnen, dewelke altoos met haare Huuwelyks-troef in het spel van Mariage oú Concubinage leven schreefjes konnen uitwiszen, een Conzolidêrende pleister tegens die kwaal voorschryven. Mevrouw *** die zo blank is als postpapier, zo bloozende als de schaamte, en zo vrolyk als een halfwassche katje, viel met alle die ongemeene bekoorlykheden in de Charibdis kolk van het kaartspel. Haar heldere blaauwe oogen, die een Harten-koning Schaak mat konden zetten, belonkten zo wel de Boeren als de Heeren, en zy, die met haar roskleurig aas een galant man kon gelukzalig maaken, verwaarloosde die zegen voor een Troef op stok, of voor vier gelykeu. Eenmaal aan een groene speeltafel zittende, kreeg zy de bedroefde tyding, dat haar Man gesneuvelt was in de Bataille van Rameliês. Ach ongelukkige, ach trooselooze Vrouw! (riep zy met een tedere stem) fluks fluks langme | |
[pagina 141]
| |
een nieuw pak fransche kaarten om myn ongeluk te verzetten! Hermes heeft weinig achting voor Bombastus, die delikater is van tong dan van geest; en om dat hy 't gedrag van den Heer B**, die zyn geld zo min als zyn Reputatie Menageert, verächt, zal hy deszelfs Avontuur ophelderen. De heer B**, die zo schraal was als een gorgelwatertje van half azyn, en half regenwater, trouwde te Abdera de Dochter van een vergulden Ezel, na de dood van Papa schepte hy een beurs vol gulden room uit deszelfs betoverde geldkist, en hy deê daar meê zyn Triomfante intrede in het Coffihuis van Monsieur Gaillard, daar de klooster-vergaadering was der Paters Trinitarissen, die de slaven der goudkust, uit de yzere boeijens der Geinteresseerde geldwolven, en uit de enge gevangeniszen der wufte Lichtmiszen weten te verloszen. Myn Heer Posteerd zich aen een ronde Paszedies-tafel die omcirkelt was met engelsche G** Damme's! fransche Jerenie D* * 's? en hoogduitsche Haal mich der Dybels! Ik zet tien Pistoolen! (schreeuwde de kolonel Stuart) Va! (riep een fransche papillon, die zo gevleest was als een Heikrekel) en fluks Descendeerde die guldelingen in den grondeloozen poel der Schotsche goudbeurs. Een mismaakt Doctoortje, waagde ruim tachentig Dukaten, die hy in de bank van zyn Vrouws gesmolte zilvere lepels en vorken ontfangen had, en Stuart ontwapende aanstonds dat geharnaste Escadron. Een Duitscher wiens rechter knevel de lucht, en wiens linker de aarde scheen te dreigen, en die eenmaal om twee honderd daalders te bezitten, tweehonderd vlaamsche boeren dorst plonderen, waagde die afknevelings penningen aan den gelukkigen Stuart, die den gestrengen her Hopman Weerwolf in drie worpen Compleet Ruineerde. De Heer B** haalde zyn goudbeurs voor den dag, die langs de vlerken der Dobbelsteenen desgelyks in Stuarts Louis d'Ors knip vloog. Aanstonts storte de verliezer in een scheeftrekking des monds, en in een verdraajing der oogen. De Charitable Coffihuis-kastelyn Escorteerde hem naar zyn woonplaats, alwaar hy door zyn Vrouw met alle uitwendige teikens van Disrespect ontfangen wierd; en zy Billetteerde hem in een duister logement; en voor hem met schoon strooi; in dat naare Perzepolis moest hy een dubbelde Quarantaine onderhouden, en naderhand borg stellen voor zyn toekomend gedrag. Ook heeft hy zedert min het Coffihuis bezogt, dan de | |
[pagina 142]
| |
Heer Onkruid, die alle zeven jaaren anderhalf sermoen van Pater Mortadelle gaat hooren. Als wanneer de Leermeester van Nero zyn Tractaat van de rust des gemoeds opstelde, heeft hy waarschynelyk zyn voorwerp naar een Societeit Speelders afgeschetst, door de rust tegens het continueel geraas der Kaarten afgodendienaars te opponeeren. O wat is 'er een vervloekt gewelt onder een Babel-vergadering van baatzuchtige Speelders! want onder dat Ras word noch rang noch geboorte aangezien. Het stond de Romeinsche Soldaten vry om hunne Veldheeren in het midden der Triomf te affronteeren; en de Speelders, die malkanderen zo vriendelyk behandelen als uitgehongerde Tygers, affronteeren ieder oogenblik de beminnelykste Wederhelft van het Menschdom. Als by voorbeeld. Milord *** die in zyn groote jeugd, de schoonste en welgemaakste Hoveling van Albion was, wierd van de Hartoginne van Cleav** zo teder bemind, dat zy, als een ervaare Vestingbouwster, aan hem de eerste handleiding gaf, om de Liefdens Citadelle te veroveren, en een Koning in een Koekoek te hervormen. Deze Dame, die zo dikmaals Milords goudbeurs, zyn equipagie, en zyn garderobe moest reparêren, wierd in den Winter haar 's Levens een vermaarde Bassette-Speelster; en de nachten, voortyds aan een Konings Ryksstaf toegewyd, wierden toen opgeoffert aan een Ga naar voetnoot*Paroli, of Sept & leva. Doch de Hartoginne, die in de Lente van haare bekoorelykheden altoos een zekere overwinning op het slagveld der Mingodes conquesteerde, wierd nu veeltyds door de geschilderde Generaals der fransche Speel-kaarten in route geslagen. Milord, eenmaal Banquier zynde, won tot het laatste stuk gouds van die Schoone, dewelke alsdoen hem verzogt om een dozyn Guinees tot 's anderendaags te mogen leenen? waar op hy koeltjes repliceerde: Madame la Banque ne prette jamais. (dat is) Mevrouw de Bank leent nimmermeer. Schaamte en spyt bestormde aanstonts de gevoelige ziel van de Hartoginne; de storm winden der Vapeurs begonden op te steeken; zy viel in een Leenstoel achter over; en men wierd genootzaakt om haar Corchet langs de punt van een Schaartje lucht te geven, als wanneer die aanbiddelyke Dame aan de Societeit der Speelders een paar yvoore Hemelgloben vertoonde, waar meê eertyds Karel de II. en Milord ** op de | |
[pagina 143]
| |
Billard van een Koninglyk Ledikant, beurt om beurt plagten te exerceren. | |
Caracter van den hovaardigen en onwetenden Apollion.O hoe opgekrompen en verslenst vertoont zich een zaak, wanneer ze beschouwt word in het glas der Natuur! hoe gelukkig is Apollion, dat zyne zwakheden, door de drinkers der Mosa, niet worden ontmaskert! en mag men op hem den brief van Ga naar voetnoot*Cicero geschreven aan Trebatio, niet toepaszen? Weest verblyd ter plaats gekomen te zyn, alwaar het schynt dat je iets weet. Om de waarheid niet te kort te doen; Apollion is met de kop gebruid, wanneer hy in een verkeert gezelschap voor Zot speelt, daar hy op een ander voor een Wysgeer kan passeeren. Nooit moet Apollion, wiens Boekzaal wel voorzien, doch wiens begrip slegt gemeubileert is, aan geleerde Muggezifters zyn achting prostitueren. Apollion, die de oogen der Dienstmeisjes verblind door schoone kleederen, fyn Linnen, en kostelyke kanten, moet nimmermeer die Paradys-veeren waagen in de Societeit der Zaletjuffers, of in 't byzyn van Kabouters du bel air. Apollion, die voor een Mortepaai op 's Wérelds Monsterrol geboekt is, mag nooit een Officiers air naar-aapen. Apollion vangt de geleertheid door het nazien van den Tytel of Register eens boeks: zo oordeelt een lompe Vlegel van het Amsterdamsch Raadhuis op het gezigt van deszelfs gevel; en zo vangt een jongen de Vogeltjes, door zout te willen strooijen op den staart van een Mosch. Dus vermeestert Apollion de Wetenschap, gelyk als Cacus de Ossen van Alcides, door dezelve agterwaarts te leiden; en dus ontravelt hy de oude Sententien, gelyk oude kouszen, door die aan den voet te ontginnen. Apollion bekleed zyn Verstand, dat noch aan den Leiband loopt, met stilzwygen, of met een laffe beleeftheit. Doch gelyk een troep heromzwervende Arabiers, by gebrek van Voeragie, dikmaals moeten decamperen; op de eigen wyze moet Apollion, wanneer zyn Barometer van redeneering begint te daalen, een schandelyke aftogt blaazen. Maar, Sr. Hermes, (vraagt Neef Nieuwsgier) op wat voor een manier bewaard Apollion zyn contenance? Hier op repliceert Hermes. Alsdan trekt | |
[pagina 144]
| |
hy zyne hulptroepen van Kwaadsprekentheid by malkanderen; dan ranst hy de afwezende Vrienden aan; dan vervloekt hy de Naneeven van Klaudius Civilis, en de Nakomelingen van Bato; en hy bewyst door zyn medisant Spraaklit, dat schoon hy uitwendig een Weerwolf verbeeld, dat hy echter, zonder behulp van een Stommens klokje, zyn vergalde meening kan uitdrukken. | |
De vriendschap.Uit de vier navolgende kenteekens pretendeert Hermes een waar Vriend te kennen. Voor eerst, uit een voorzichtige Vryheid, waar meê een Vriend de zwakheden bestraft van zyn Vriend. Ten tweeden, uit een zekere Liefelykheid, vervuld met een vast vertrouwen, waar uit de wederzydsche trouw spruitende is. Ten derden, uit een rechtvaardige Onvertzaagtheid, om een afweezenden Vriend tegens de Lasteringen te verdedigen, en om zyn goede eigenschappen, waar langs zyn reputatie opgehouden word, in vollen luister voort te zetten. En ten laatsten, is het de pligt van een Vriend, om een Vriend in zyn ongelukken te vertroosten. Want het is Voorspoed die ons Vrienden geeft, en Tegenspoed die ze beproeft. |