Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
No. 17
| |
[pagina 130]
| |
Liefde op de Trouw gevolgt is: laat ons dan, zonder veel inleiding, de gordynen openen, en laat, pns (zegt Hermes) die poma amoris, die de hooftstoffen verduuren zullen, eens smaaken. Ach! wie zal nu aan Anubis een schagt, uit Cupido 's sneeuwitte wieken geplukt, vereeren? indien hy nu den paarlemoeren schulp van de Zeegodes tot zyn ink-kooker; de kelk van Anacreon tot zyn Trek-pot; en de Voorschoot van Sappho tot zyn papierpanneel wist te bekomen, dan zou hy het onbegrypelyk zoet, dat onder het ongehuuwde liefde-verbont latiteert, afmaalen: dan zou hy, zo naakt als de liefde zelfs is, aan zyn lezers wiskonstig aantoonen dat, gelyk als de Lestrigonen op bloed; de Hippophagen op paardenvleesch; de Apiophagen op serpenten; die van het eiland Corse op honden; de Ziganten op aapen; en de Meden op Leewen, Beeren, en Tygers subsisteerden, dat (zegt hy) de minnaars en maitressen als officieren en buskruit makers, op vlam en vuur leven moeten. Door Tyndaars dochter is Troje hooger verreezen dan het Starren-dak, de verwonderlykste veränderingen zyn altoos uit een Ongeinteresseerde liefdens-Aliantïe, en nimmer uit de yzere stokkamer des Huuwelyks gesprooten. Wanneer een Areopagiet tegens den Vader van den wuften Damon zeide: Laat uw Zoon nooit vastkleven aan den Lymtak van 't Echtverbond, voor dat hy wyzer geworden is. Antwoordde die aanstonts: indien Damon wyzer wort, dan trouwt hy nimmermeer. Damons Vader was een eerlyk oprecht Hollander, die, in Faveur van de waarheid, zyn eigen zelven beschuldigde van zotheid. O de Huuwelyksversting is een Paralel voor het kasteel van NamenGa naar voetnoot*, en wort zelden met geweld verovert, doch veeltyds met verdrag overgegeven. Maar laat ons die fortresse eens volgens de metode der vesting-bouwers in-en-uitwendig Examineren. Het zy dat uw Vrouw schoon, het zy datze lelyk is, uw gevaar, o Goede getrouwde Man! is evenwichtig. Indienze schoon is, als dan benje jaar uit, jaar in Gediverteerd met hooftpyn; want Argus met hondert oogen konde schoone koe zo min bewaren, als de Muyder Argus met hondert Crediteuren zyn Domestieken kan behoeden voor de Nocturne invasien der Competizeerende Katers. Een schoone wort door en door bezien. Dat doorzien | |
[pagina 131]
| |
wort, begeertme; dat men begeert, wort vervolgt; en hoe dikmaals is het gewolde wild op zyn groene legersteê niet gegrepen door een wakkeren Brak, of door een stouten beschutter? indienze lelyk is, dan zulje van haar walgen als van verslenste Olyven; dan zulje van haar brâken als van den wortel Ipepecuanhai, en dan zulje als meenig galant Avonturier verstikken in een taeijen strop van Geinteresseerde Huuwelyks-hennep? Indienze stok oud, of indienze piep jong is, (dio benedetto!) dan weet men uw vangst. Want wie kan zich verlustigen op de Musiek van doode Castagnetten? of wie kan zich met een kinderpappotje van 't jaar veertien behelpen? de eerste wort als een Invalide door de Huuwelyks-kruk Gesouteneert; en de laatste wort door den leiband van dagelyksche vermaning, voor het struikelen over den grenspaal der Trouw, wederhouden. Het zy dat uw Vrouwtje wys, het zy datze zot genoemt wort, (Semper eadem) Ze is altoos de zelve. Een verstandig wyf kent geen kleintje den uitersten prys van haar Granaat bloempje; daar een Zottinne geenzins de waarde kent van haar Saffraan flesje. De eerste ontfangt u met de gulde Annotatien van Franciscus Heermans; ende laatste met de zinnelooze Sententien van den Amsterdamschen Argus. Een man is zo aanzienlyk in de verlichte blikken van een Anna Maria Schuurmans, als duivels brood op een schraalen heigrond; en een wysgeer, die mademoiselle Lammetjespap Geconquesteert heeft, wort eindelyk gewaar, dat 'er vuur noch licht in dat Huuwelyks-baaken, en noch pit noch olie in haar studeerlampje overig is. Maar merkelyk is het onderscheit, of uw Gemalinne uit een adelyk stamhuis afkomstig, of datze uit de gest des laagsten Burgerstraats is opgeschuimt. Indienze haaren Adel uitcyffert, o Hemel! dan zal ze eeuwig droomen van Tournoyen; van een styve Lans te breeken; en van u een gepluimden Helm op 't bloote hooft te zetten. Indienze van een aardsch geslagt is, dan wort Sinjeur, die zich met draf vermengt, veelligt van de Verkens ingeslokt. Indien Madame, gelyk als eene Koninginne van Sceba, uw Huuwelyks-troon nadert, voorzien met goude en zilvere staaven, dan hebje het vermaledyt geschreeuw van haar groene Papegaeistong, de verbolgentheit van een vischers Tullia; of de Mepri- | |
[pagina 132]
| |
sante blikken van een schamper Wyf af te wagten. Indien uw Bruid de Zuster is van den bedelaar Irus, dan zulje, in steê van gebak, gebraad, en lekkeren wyn, uw natuur paaijen met een haazesaus van half zoenen, en half trânen. Dat de eerste Man gerust sliep, toen hy met een Vrouw wiert wakker gemaakt, is een Zinnebeelt; dat er weinig inde Huuwelyk-fuik zouden zwemmen, indien hunne oogen genoegzaam waren geopent, om de toekomende wiszelvalligheden van dien staat te beschouwen. Onze vryheit sterft langs de punt van die lans, waar meê wy de wilde honing des Huuwelyks smaaken; en dat Matrimonieel quakke vleesch doet zo wel de besnedene, als onbesnedene barsten. Maar basta Hermes! de vraag is niet, of het Huuwelykx zoet met bitter vermengt is? maar wel, wat voor een zoort van smakelyke Confituuren 'er onder den Eglantier-struik van een vrywillig Liefde-verbont verborgen zyn? | |
Le Mariage de Conscience.O! hoe teder zucht de ongebonde Tortelduif, gekluistert in de bouten van haar Gaeiken! het vermaak is aan hem, doch zy zyn geenzins aan 't vermaak onderworpen. De zuivere Min praald alhier op een troon van Lenteroozen, terwyl de Huwelyks-pligt steent op een koets doorvlogten met vergulde doornen. Hymens toorts is gelyk aan de Zonne-toorts, die ons en verligt, en verteert; daar de toorts van een Liefde-verbond zo eeuwigduurend is, als een ontstoke lemmet van Asbestus. O! wat is Damon welspreekent, wanneer hy het alderminst spreekt! en wat al douceurs stamert Fillis, wanneer die lieve mond door Damons dertele kusjes verzegelt is! Damons voorhooft, zyn oogen, en zyn wenken bepleiten zyn voorregt. De tedere Fillis leeft in den Spiegel van zyn blikken, de verrukkenste bewegingen van zyn Ziel. Haar hand drukt een tintelende eerbied in zyn verliefde gesteltenis, en hy perst door twee vingeren, een onbekende beweging in het binnenste van zyne Fillis. Fillis eert hem als een Woudpriester van Cytherea's Tempel, en hy aanbid haar als deszelfs heilligdom. Zy raadpleegt Damon, als de Gods-spraak van Jupiter Ammon, en hy volgt haare wetten, als een verliefde Numa. Hy viert haar Edelmoedigheid, en zy verheft zyn onschuld. Fillis waarde is beproeft door de toetsteen van zyn gelouterde | |
[pagina 133]
| |
Min; en om dat de waarheid van zyn tong rolt, is hy 't Orakel van zyn diergeliefde Fillis. Maar de goude pen van dien Romeinschen Ridder, wiens tedere toon eertyds de kittelingen van het minne-zoet heeft ontvouwt, is onvermogent om het wederzyts genoegen uit te drukken van Damon en Fillis, die als twee Tenanten het rooskoleure schild van 't schuiment Zeewicht onderschragen.. Fillis adem is zachter dan de reuk van Tuberoozen. Fillis ziel is warmer, dan de lieffelyke Lente-zon, en Fillis spartelt als een Najade in de sneeuwitte badstoof van de schuimende Aphrodite. Zy zucht als de Westewind in 't midden van haar tederste betuigingen; en zy lispt met vochtige blikken de betoverende klanken, van Ach myn stoute Damon! myn Vorst! en myn Al! de bevallykheden dartelen in haare blinkende oogen; haare traanen stollen tot knoppen van Citroene bloeszem; haare oprechte schietgebedekens kraaken als de Zomerwieken van Sephyrus; en haare liefkoozingen ruisschen als Meanders zilvere stroom, in wiens kristal de onbevlekte zwaanen flodderen. O die zô teder mind, schreit als de Balzem-boom
Gestadig heill'ge droppen!
Wat scheelt het Damon, of Eugeen, der Turken schroom,
Maaid Ottomansche koppen;
En of op 't trotsche spits van Nervas Torens staan,
't Afvallig grieksche kruis, en 's Zultans halve Maan.
Hy zal, schoon de Aarde scheurt, de Zee bruist, bergen beven,
Niets schroomen als hy mach in Fillis blikken leven.
Een hondertjarige Eikenboom, die ontwortelt wort op de style kruin des Appenyns, of een Toren van Ilion, wiens grondvest onder het rammeijen der stormbokken neêrstort, zou min verschrikkelyk zyn aan Damons grootsche Ziel, dan een verstoorde blik van zyne betôverende Fillis. O dan vervalt zyn onvertzaagde moed in de boeijen der yzere wanhoop! dan kookt zyn mingewyd minnebloed, aangezet door 't gewyde vuur van Eerbied! dan beslaat de Prometheus gier van naberouw zyn brandende lever! dan verbleekt hy als de afgaande Maan van Cynthia! en hy is in alles gelyk aan een ontzield licghaam, uitgezondert dat hy ter naauwer noot de macht heeft om door ongeveinsde zuchten zyn onschult te verdedigen. | |
[pagina 134]
| |
De meeste minnaars zyn Hospitâliers Ridders, die de zwakheden verdedigen. De voornaamste beminnen uit lust; volharden door gewoonte; en scheiden door een eenzinnige drift. Maar Damon en Fillis, wier liefde-zuil op de reden, en op de overeenkomst van eene wederzytsche Ziels-neiging gesticht is, zyn geloutert van die algemeene ziekte; en zy zyn die wispeltuurige Foiblesses niet onderhevig. Dat Damon echter min ofte meêr yverzuchtig is over zyn Fillis (schoon hy in de bezitting van haar gelukzalig Eiland is) wort geenzins ontkent, Die Naayver is een deugd van 's Mans voorzienigheid. De Groothartog van Toskanen schatzynen ongemeenen diamant hooger dan de Bassa van groot Cairo de grafspitzen van Memphis, en Damon waardeert zyn waarde Fillis meerder, dan Antonius zyn Cleopatra, Alexander zyn Campaspe, en Seleucus zyn Stratonice. Eerst twee door 't minnevuur gesmolten nu tot één.
O wat voor Godheid zal met fluit of vreugd-klaroenen
Uitgalmen 't klevend zoet van t' zaamgevlogte leên!
Daar Ziel en licghaam zyn vereent door dertle' zoenen.
Dus zegt men dat Cupied zyn kuische Psysche kustte,
Wanneer dat Konings-kind in 's Mingods armen rustte.
Maar halte Hermes! verlaat dat Ziel-betoverend voorwerp, en geef de onrechte minnaars van Cypris kamer-katten een spoorslag, en daar meê gedaan. Het is een onbegrypelyke zaak, zegt Anubis, dat doorgaans het weezentlykste wort verzaakt, en schyn aangebeden. Hy beschouwt met een en dezelve verrekyker het gebonde en het ongebonde leven Wie dat het huuwelyk misacht, om op Madame Theresês bal met algemeene kamerkatten de Branle van verändering te danszen, is zeer plomp in zyn verkiezing; en een Man, die uit vrees van een onbehoorelyke Autorisatie le Mariage de conscience ontvlugt, waagt zyn dierbaare vryheid voor een onzeker Huuwelyks Rariteits-kasje. Want zo ras is het verliefde Paar niet vastgestrikt door den Wevers-knoop des Trouwverbonds, of myn Heer, die eertyts zo gedienstig was als een fransche kamerdienaar, wort zo Galant als een Noord-hollandsche dorps-boode; en mejuffrouw, die in een sneeuwit-lams-bontje gedost, de bruilofts-sponde beklom, verreist in de gespikkelde vacht van een | |
[pagina 135]
| |
Lynkx; dat versgeplukte Duifje vertoond haar 's anderendaagsch in een Staatcie-tabberd van Spreeuwe-veeren; Zy had iets meêr verwacht,
Dan een Alcmena's nacht.
En in een Panter hervormt zynde, belaagt zy met een overspeeligen sprong zyn koelheid of natuurelyke onmacht. Doch voor al. Laat nimmer een Sirene of Amstel-Meermin, die van alle man voor een Dukaat, of voor een halve Dukaton kan gezien worden, u in haar wormsteekig scheeps wand, dat zy duizende heeft over 't hooft gehaalt, verstrikken. Een Galant van die algemeene Poessen is gelyk aan een Mosch op een lymtak, hoe meêr dat dier met zyne wiekjes floddert, hoe dieper het zich verwerren zal. Neen Damon vlucht een hoer, dat Libysch draken spog,
Dat al uw vreugd zou doemen.
Zy is 't Serpent bedekt met lentegroen en bloemen;
Een Kelk vol Akonyt, een spel vol snood bedrog.
Een kroes vol bitt're vocht, die 's levens vuur maakt log;
Een Tuin die min op douw dan traanen weet te roemen;
Een duister wouwd, waar in geen gids het spoor kan roemen;
Een gaapende spelonk bewaakt door Cerbrus dog.
Een valsche doolhof daar geen' Redens paden zyn;
Een Zodoms assche-vrucht, vol naweên en fenyn;
En een Charibdis kolk, die 't alles zal verslinden.
Een Hoer die grys en jonk verkropt, blyft onverzaat,
Een Hoer verbeelt de Hel waar laaffenis noch baat;
Ja de Ga naar voetnoot*Vergeetel-beek zelfs niet en is te vinden.
Noch een woord vyf a zes op 't kapittel der liefde, en dan naar 't zachte dons. Hermes sustineerd, dat er een zoort van medeleidzaamheid in de Zielen gevonden wort, waar door die op d'eerste naadering in malkander Dissolveren; en hy houd staande; wanneer hy een paar ingewikkelt ziet in de warmte van eene onderlinge tederheid, dat 'er in die gemoederen onderscheide eigenschappen zyn, die inwendig Corresponderen. Derhalven Advi- | |
[pagina 136]
| |
seert Anubis de Dames, van niet altoos Vestaalsche Nonnen te willen verbeelden; want d'oprechte Genereuze, en standvaste hertstogt van een Galant Man voor een lieftallige, grootmoedige, en verstandige Dame is een Zegen; doch zo die versmaad, of over 't hooft gezien wort, wort die zegen bezwaarlyk in een tweede ontdekt. Dixi. Hermes zal, tot voldoening van zommige Courtizans, vyfëntwintig punten, waar in de schoonheid der Juffers bestaat (wie had ooit gedagt dat de Juffers zo geplint wâren) zyne goedgunstige, middelbaare, en kwaadwillige Lezers mededeelen. 1. Jeugd. 2. de gestalte niet al te groot, noch al te klein. 3. Noch te vet noch te mager. 4. Schoone lange blonde tuiten. 5. Een zacht en een blank vel. 6. een sneeuwitte koleur vermengt met een wynig coleurde Rose. 7. Een glad voorhoofd. 8. de slaap des hoofds niet ingeboogen. 9, Net Gelinieerde winkbraauwen. 10. Schoone blaauwe oogen, een weinig vooruitpuilende 11. Een Romeinsche neus. 12. Ronde koonen aan weêrkanten versiert met een kuiltje. 13. een lach als de Mingodes. 14. Lippen als rype karssen. 15. Een aardig mondje. 16. Zneeuwitte tanden. 17. Een ronde kin voorzien met een putje. 18. De ooren een weinig langwerpig, rooskoleurig en zeer digt aan 't hooft gevoegt. 19. Een hals van yvoor. 20. een boezem zo hart als Paros marmer, en zo blank als een versch geopende Lely-bloem. 21. De handen zacht, en rond. 22. De vingers spits toeloopende als een Pyramide 23. De nagels als paarlemoer, en ovaalsgewys. 24 een adem als de weste wind. 25. En een Air dat zo vry is als de Ziel van Hermes. Per naaste zal Majâs zoon, de Offerpriesters van de Godinne Basseta; de Verkeerboeken, waar in door het rammelen van een paar doodsbeenderen, de schrandere Papen van den Afgod Trik et Trak het noodlot Expliceeren; en de gevolgen van diergelyke vrywillige Duivels offerhanden, behoorlyk ontleeden. |