Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
No. 13
| |
De avontuur des Visschers.'s Anderendaags verscheen in 't magazyn des doods een Visscher. Hy was, gelyk een gekookte kreeft, in 't rood geharnast, en zyn kromme rug was met een mande vol schelp-visschen, een halfwasse Steur, en een Tritons hoorn bevracht. Hy zette zyn last neêr op den marmeren vloer; greep de bemoste Zee-bazuin, en stak daar op | |
[pagina 98]
| |
een voorspel. Op dat geluit vloog de Artzeny-bereider naar 't voorhuis, omhelsde den Visscher, greep hem by de verëelde vuist, en geleide hem in 't beste salet. Hoe veel? (vroeg de Visscher) hoe zwaar? (sprak d'Artzeny-bereider) vier duizend medailles van Ga naar voetnoot*Scytha, Zoon van Hercules, (vervolgde de Visscher,) met het goud van Asiën (riep de Artzeny-bereider) zal ik u en uwe visschen inzulten. Fluks riep hy Mumin Gaseli, die zyn schoften met een korf vol drooge spaanderen, (of die zulks uitwendig vertoonden) belaste, en die als St. Rochus hond zyn meester naliep. De Visscher floeg een groene Laan in, die beplant was met Rosmarijn, Salie, Wynruit, en drie-kleurige Violen; welke kruiden, zo ras zy door de osseleeren zoolen dezer Avonturiers wierden aangeraakt, begonnen te verbleeken, te verslenszen, en eindelyk te verdorren. Geef acht (sprak de Artzeny-vervalscher tot Mumin Gaseli) geef acht op de weêrzin, die de heilzame kruiden hebben opgevat tegens ons, en tegens onze professie. Om nu te bewyzen dat Mumin Gaseli's bloed gevaarlyker was, dan dat van den Koning der Serpenten, gebood d'Artzeny-beul hem om den bek op te sparren, en hy maakte met een vlym een kleine opening onder zyn tong. En nu begon een blaauwe vocht drops-gewys uit zyn mond te leeken, waarmeê een groene kikvorsch, speelende met een geele Tydeloos, wierd bespat. Dat onnozele dier viel aanstonds in stuipen, stak de vier pooten van malkander, en blies zyn adem uit op die geliefde Lentebloem. Na die proef vervolgden deze drie Pelgrims, langs een kreupelbosch, en akelige baan hunnen weg, en zy arriveerden tegens het vallen van den avondstond aan een vierkanten Burg, zynde een Adedelyk overblyfzel der onstantvaste Britten. Dit Kasteel was gestigt op het opperste van een verheve Rots, en zweemde sterk na die oude Abdy der Wichgelaars, dewelke (een halve Eeuw geleden) malkanderen als Ratten en Muizen vergiftigden. Aan den voet van die Rots stont een Hutje gebouwt uit Zee-koraal, Amber, en Paerlemoer, waar in een goede geest, de Genius van dat geslacht, meêr dan veertig duizend jaaren voor den welstant van dit Adelyk Stamhuis had gewaakt. Op 't gezigt van dit verfoeijelyk gezelschap begon de | |
[pagina 99]
| |
geest te zidderen, en hy poogde met een machtelooze hand den draaiboom, waar langs men naar boven klom, toe te sluiten, doch te vergeefsch. Want de Visscher begon te blaazen op den kink-hoorn; de Artzeny-bereider trof des geests boezem met een Aconyt-wortel; en Mumin Gaseli stak den brand in zyn mande, gevult met de schubben van 't vergiftig Serpent Amphisbana: door die moord-middelen wierden de levens-geesten des geests uitgeblust, (een droevige voorzegging voor deszelfs Heer!) en zy bereikten den top der rots. De Visscher stak op nieuws de Zeetrompet, waar op een jonge Maagd, bleek als de Maan, en de wangen doorwykt van traanen, de groote Poort des Kasteels opende; aan een kristalyne Lantaaren een Was-light ontstak, en, zonder dat zy haare lippen ontsloot, wierden die drie Moordenaars na binnen gewenkt, en vorders geintroduceert. De Artzeny-bereider wierd gebrogt in een vorstelyke Zaal, die yets doodelykx voorboode, zynde de tapyten zwarter dan het zap, waar mê een Scytische Schilder, 't Panneel van een Maagdeperkement beklat. Veertig zilvere blaakers, met veertig Was-toortsen gegarneert, verlichten een lankwerpig Schoorsteenstuk, dat onzichtbaar was door een Gordyn van zwarte zyde, gesiert met twee afhangende zilvere kwasten. Naauwelyk was dit driegespan gaan zitten, wanneer twee Endimions, uit Angola geboortig, de Zaal intraden. Zy droegen in ieder vuist een geparfumeerde Waskaars, en wierden van een Dame, die van het hooft tot de voeten met een zwarte sluijer gedeguiseert was, en op de lafhartige schouderen van twee gesnedene leunde, opgevolgt. Met eene uitwendige tederheid omhelsde Madame den Artzeny-bereider, groette Mumin Gaseli met haare oogen, en wenkte den Visscher, die na een diepe eerbewyzing de deur van 't Zalet voor twee andere Zwarten opende, die een Tafeltje voorzien met hartsterkende Confituuren en lekkere Wynen binnen brogten, en aanstonts, benevens de twee voorgaanden, en de gesnedene decampeerden. Op dat oogenblik liet de Juffer haar sluijer vallen, en zy, die Proserpina verbeelde, was jonger dan Hebê, en haar Boezem was blanker dan het was der sneeuwitte Was-toortsen. Is alles gereet, Voorstaander der ongelukkige (vroeg zy met een vriendelyken lonk aan den kruidvervalscher) en zal ik door uw konst | |
[pagina 100]
| |
van een machteloosen bedtieran worden ontketent? van een bedtieran, koelder dan de ingang van een Yskelder, en jalourscher dan een oude Italiaan? van een Gierigaart, aan wien ik noit de huuwelyks-pligt heb geweigert, en die my echter verbiet te mogen disponeeren van myn overvloet? Dit heldenstuk heeft uw eerlyke Vader verricht. Zo zeggende verliet zy haaren leunstoel, en zy verschoof de zyde gordyn van 't gemasquerde stuk. Men zag in dat stuk een gryze Kruid-bereider afgemaalt, die een goude kelk aan een Heer zo schoon als de jonge Antigonus presenteerde, aan het hoofteinde der Rustkoets had de Schilder een bevallyke Dame geplaatst, dewelke bedroefder scheen te zyn dan Ga naar voetnoot*Niobe, die, in een rots herschept, eeuwig traanen zal storten over de tweemaal zeven grafsteden van haare schoone kinderen. In 't verschiet zag men de hooge huisbedienden tusschen hoop en vreese dobberen, terwyl een jong Meisje met een hondje, dat zyn Meester met vry treuriger en vry oprechter blikken dan die van zyne Meesteres, bekeek, badineerde. Die Dame verbeelt myne Moeder, (vervolgde de geile Sirene) en die stervende jonge Heer is myn gesupponeerden Vader, aan dewelken uw Vader de laatste afscheidsteug aanbiet: een teug die hem in het stargewelf by zyne adelyke Voorouderen en die myn lieve Moeder in den Hemel van haare verlangende Minnaars opgevoert heeft. Wel aan dan laat ik door uw gunst aan een diergelyke gelukzaligheit participeren; te meêr, door dien myn vierige galant zich niet langer weet te bedwingen maar..... dit gezegt hebbende, schonk zy eenen vollen beker aan den doodslager; gaf een gulden kelk in de handen van Mumin Gaseli; en verzogt den Artzeny-bereider om die te prepareeren, volgens de konst. Dit verzoek wiert met zeer veel yver uitgevoert: en wanneer de gulde beker zo subtiel was vergiftigt, dat zelfs de Koning van Pontus met zyn vermaart tegengift, daar aan zou zyn geborsten, verliet dit gruuwzaam eedgenootschap hunne zetels, en Mumin Gaseli was den Ganimedes, die den beker vol duivels Nectar moest dragen: per naasten het vervolg der Nachtvertelling. | |
Courant-stof.Florence. De Pretendent heeft tyding gekregen van Napels, dat aldaar drie Engelsche Lords van zynen aanhang, door het sterk drin- | |
[pagina 101]
| |
ken van een drank genaamt Acquetta, waren overleden. Dronkenschap is volgens Pythagoras, een bespiegeling van dolheit, en volgens d'Acquetta, een wissen doot. Onder de regeering van Karel de II. is 'er een diergelyke staart-sterre aan den Hemel der dronkaarts gezien. Drie Engelsche Kavaliers wier lendenen verlamt, wier begrip verstomt, en wier maag zo vol wyns gestouwt was, als de schoorsteen van een Westfaalschen Dorp-Pastoor opgeschikt is met worsten, en gerookte schenken, inventeerden een teug van distinctie, vol en dol riep men om een Chrirurgyn, en die bloedvergieter wiert gecommandeert om langs de scherpe kraan van een lancet, uit ieders aderen een kom Trueborn Engelsche Clairet te tappen. Dit verricht zynde, dronk dat dronke driemanschap de gezegende gezondheit van King Charles. Een moment na dat die conditieteug der Kannibalen, doorgeloopen was, rispte de outste zyn ziel op; de tweede wiert door een Godheit die de buik der flesch bewoont, verworgt, en de derde die Sileens rypaard verdiende, wiert als een Antinous met den kroes in de vuist van den moort gegrieft. Schuilt 'er dan zo veel zoet onder de langzaame koorts van dronkenschap, dat men aan die verfoeijelyke godheit als aan een Moloch, mensche-vleisch opoffert? en zyn de voorboden de libers geheimen dan aan deszelfs podagreuse en quynende geloofsgenooten onbekent? een Wynpapin van Bacchus, bevlocht met slangen haar hoofthair, een blyk dat de slang des verderfs schuilt onder het groen des Wyngaarts. Cadmus de groot Vader van Bacchus, is de inventeur geweest der letteren; en zyn Neef is de eerste geweest; die zin en letteren verzoopen heeft, hy is gewapent met een hol riet; is dat niet een beeldsprakelyk teiken, dat het begrip der dronkaarts inwendig leeg is, en dat der zelve inhouten vergaan? hy drinkt Wyn uit hoorens. Dat door den Wyn de hoorens uitbotten, weet Nysus, die gebeatificeert is met een dronke Engelin; en Eurialus die door een huuwelyk gecontracteert entre deux vins, door Anna met een Satyrs diadeem is gekapt, weet zulks ook van naby. Gelukkig is die Man, die vry raakt, met de dulle kervels optica van Pentheus,
Gelyk als Pentheus zag 't vervloekte gros der spooken,
Twee Theben voor zich staan, de dagtoorts dubbelt smooken.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 102]
| |
Maar halte! deeze periode groeit zo schielyk onder de hand als de Champignon des huuwelyks. Nochmaals halte Hermes! want het is al te reukeloos, om die algemeene feil der dronkenschap, die veilig rust onder de Cederenboom der qualiteit, die door kampioenen gewapent met het adelyk zydgeweer verdedigt, door Rechtsgeleerden bepleit, door Geneesheeren getracteert, door Schilders geconterfyt, en door Musikanten op noten wort gestelt, met een krachteloos redenaars cartel te willen uitdâgen. Parys. De Koning heeft een voornaam Dichter met een present van 6000 livres begiftigt. O hoe genereus is 't een aalmoes te geven aan een dwaas! ook is een die zot, (dat is) die Poëet gebooren is, het medeleiden der verstandigen waardig. Dat de Dichtkunde een Razerny is, was aan Ga naar voetnoot†Cicero niet onbekent; en schoon Vellejus zegt, dat door den bynaam van een Dichter, alleenlyk Homeer wort gemeent, echter (gelooft Hermes) dat men daar mêe insgelyks een man denoteert, die een knip heeft. Wanneer Cinesias op een tyd hoorde dat de vermaarde Timotheus Diana noemde, razende, woelende, bezetene, dolle, riep hy overluit. De Goden verleenen u een diergelyke Dochter! Hoe dat de Stalknechts van Pegasus woeden en tieren, is niet duister te bespeuren in hunne krankzinnige klankorakelen. Ellendige konst! die lang genoeg geklopt hebbende aan de deur van Caliope, wort vertroost met een God helpje; en die brallende, op den Stacie-Wagen der Faam, door dorst en honger de zweep vallen laat. Dat een Dichter, op wiens huid de Sneeuw-vlokken der noodzakelykheit neêrstorten, en de Narresleê der Dicht-kunde te konstiger omment, wort by Anubis niet gelooft; en dat een Poëet Parnassus steilte beter beklimt, wanneer hy 's Winters in 't Linnen, en Somers in 't Vries is gedost, zal Hermes hier noch namaals nooit bekennen, exempli gratia. Zeker Poëet genoopt door de Diefs-spoor, de honger, presenteerde een Gedicht aan Milord * * op hoop van langs dat request te geraken in een tafelgemeenschap met deszelfs Subalterne Keuken-Officieren. Milord, die by geval met het Astrolabium van een Potloots-pen de hoogte nam der Zuid-Zee-Zon, examineerde de vertoog-schets des Dichters, en teikende nevens ieder feil een kruis, eindelyk, meêr en meêr ziende dat het werk vermaledyt onnozel was, wierp hy 't Boek naar 't berooide hooft, van den Kraam-bewaarder der Zang-Godinnen, met dezen Nieuwe-jaars-wensch. Loop | |
[pagina 103]
| |
Martelaar naar Tyburns drievoet, want uw Schrift is ruim zo gekruist als uw Goud-beurs. Uit Brussel schryft men, dat een zeker Meisje van Maastricht onder de bescherming van den Hartog van * * * een Mariage de conscience met den liverei-rok aanvaart heeft, en dat alleen maar om haar bloempje voor den Angel van een gedwonge conrract, te conserveren. Waarlyk een jonge Dochter is als een hoep, die voortgestooten door de fantasyen, altoos rolt. Zy is een dwaal-star, die graag logeert in het dierriems teiken van den Tweeling. Onder een Mom-aangezigt, is zy 't alderminst vermomt. Zy is een Vaartuig dat door den vierigen Wind der verzoeking 't onderste boven buitelt. Zy is een Rechtsbevoorderaarster, die dikmaals een voetval achter over doet, en Zy is een Historieschryfster, die haar Minnaars veeltyts op de Naam-rol der ongelukkigen plaatst. De ziel van een Meisje ontfangt alle voorwerpen, zonder onderscheit. Van daag wort zy gediverteert door een blaauwen Papegaai met een rooden Staart; Morgen is 't een zindelyk Zalet-reutje daar zy mêe tuilt en geschiet maar per interim, wanneer zy haar Man of Minnaar beoogt. Maar in alle geval, waarom mag de Sex geen revengie vorderen, en met wat een Oog worden de Vrouwen aangezien? Gelyk de Paquet-boot tusschen Dover en Calais; (zegt Hermes) gelyk een Schouw die ons op den grazigen oever van het Eiland der verrukking overzet, en gelyk een Rustbed, waar op een Man zich na de fatigue des maaltyds, of na den arbeid der donkenschap, neêrlegt, om langs het Canaal van een vermakelyke concoctie, spys en wyn te doen verteeren. Parys. Het Bal van de vier Elementen zal morgen avond voor den Koning vertoont worden. Tweemaal 's Weeks wort 'er op een vermaart Schouwburg 't Bal der vier Elementen gepresenteert. Het water van verlangen loopt uit den mond der Jeugd, wanneer Juffrouw * * * danst; het vuur van verontwaardiging barst uit d'oogen der aanschouwers, wanneer een Romeinsch sentiment, door een Tong, waar over eertyts de padden rolden, uitgebraakt wort; de lucht weêrgalmt door den onechten klank van een ouden Toonneel-rat, die met de armen schermt, gelyk een Wind-Molen; en de barre en aardsche uitdrukking, der voornaamste Tonneelspeelders zyn makkelyk van 't Bladgoud, dat 'er vreezelyk dun oplegt, te schiften. | |
[pagina 104]
| |
Sr. Hermes. In de handen van een jonge Dame heb ik den schat der vryheid vertrouwt; doch schoon de huuwelyks-gom als balzem neêrdruipt, in den lusthof van eene tedere ziel, echter schynt die kwaal ongeneeszelyk, en haar genoegen is laager dan de prys der fyne gesteentens. Als Geneesheer heb ik haar met een Recipê van Japansch porcelyn, kostelyke spiegels, Oostindische kabinetten, en een Engelsch repetitie Horologie versterkt. In een schielyk overval van melancolie, heb ik haar een concert van musicale instrumenten geordonneert. Ik heb, (ziende dat zy naar den prentbybel der Vier Koningen trek kreeg,) aan Madame een siroop van Ombre en Lanturlu voorgeschreven. Haar koeldrank is Bourgogne wyn, haar garste papje word met Vin Tint saffraan en canarizuiker toegemaakt, en zy drinkt in steê van Spa-water een glas Sereesche Sek. Doch de Juffer wort, in spyt dezer aangenaame geneesmiddelen, van dag tot dag erger. Is het in de milt, of in een grage maag, Sr. Hermes, dat die droefheid latiteert, en moet zy worden gecureert door inwendige middelen, of wel door een manuale operatie? Uw advys, Hermes, verwagt ik in zeven minuiten. Stephanus Mallemolen. Sr. Mallemolen. Het is onmogelyk om die Juffer te herstellen in zeven minuten. Maar voorziet haar met een galant Man, die dag en nacht het zwart gespook van reflectien met de bezweering van een consoliderende vertroosting aantast, en 't kind is ons. Die voorgaande ordonnantien zyn krachteloozer voor uw Dame dan een fransche souppe voor de maag van een struisvogel; want een galant is het laatste amandelmelkje voor een galante Juffer. Hermes. Maar Argus! gy saus van Water en Uijen, komt 'er dan geen hervorming in uw paauwe-staart? was 't niet nutter dat men u naar het Hooge School schikte, daar Campeche houd geraspt word, dan dat men uw carnavals briefjes, koelder dan de spits des Apenyns, noch langer dult? wiens onmagt niet nuts voortbrengt, wiens pen zo bros is als een zwavelstok, en wiens gedagten zo vaadsch zijn als een glas verschaalde mol, die... die tragt noch met de brandspuit van Rakkers sprookjes de ongeleste kalk van Hermes speculatien te blusschen. O Tyden! ô zeden!
Carmina quod sensu careant mirare Doleti?
Quando qui scripsit carmina mente caret.
Toekomende Dingsdag zal Hermes papier op de gewoonen tijd uitkomen. Dat verzuim is veroorzaakt door iets dat meêr overeenkomst heeft met de milt, dan met het Nierbed: en dat min ruikt na de mutzaard, dan na een divertissement van de passio Hypochondriaca. |
|