Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
No. 9
| |
[pagina 66]
| |
Een Schytisch nacht-verhaal, van de geboorte, opvoeding, en wonderlyke avontuuren van Mumin Gaseli. Eénmaal in het Jaar * * gebeurde het, dat de Koning Magyes, Zoon van Massagetes Hany, ingevolge de ordonnantie van zyn Lyfarts, dat een dronke dwaalgeest was, zeven boutelles wyn van het Eyland Ga naar voetnoot*Schio uytveegde; op hoop van langs die zeven trappen het rustbed des slaapgods te bereiken, en door een aangenaamen droom zyne vermoeide ziel van alle Staatszorg te ontlasten. Doch in steê van rust, verviel de Vorst in een passio Hypochondriaca, en hy wierd door pikzwarte gespenssen, muizenesten genoemt, (zonder ophouden) bestormt. Gestaâg wende en keerde hy zig, gelyk een Japansche Martelaar, die op een rooster verwarmt word; en hy wrong zyn lighaam in meêr bogten, dan een bezetene die door Ga naar voetnoot†Artimpasâs opperpriester word bewierookt. Eindelyk verëerde hy den Lyfarts aan den Duivel! (het schynt dat die mode van iemant te verwenschen tamelyk gemeen is by de Schyten) en hy riep Kapas Oglares, die als groot kamerheer de Antichambre bewaakte; met het bevel om de schoone Concubyne, Albanina genoemt, in zyn slaapkamer te introduceren. De Chambellan volvoerden het bevel van de Koning Magyes, en de lieftallige Albanina wierd door twee gesnedene tot de voorzaal van het slaap-vertrek, en vorders door Kapas Oglares tot in de wellustige kamer van der Monarch des Schyten ingevoert. O hoe verlokkende was die schoone Albanina! Zy was blanker dan Ga naar voetnoot‡Chione, de adelyke troetelpop der Grieken; bloozender dan Flora; en tederder dan de Egyptische Cleopatra. Haar golvend hair was bestrooit met Muskesroozen en Ambretten; haar hals pronkte met een Ormus-paerlensnoer, waar van de minste volmaakter was, dan die ongemeene, dewelke door een Ga naar voetnoot§Spanjaart met een profane Zinspreuk wierd verëert; en eene zilverlakensche Tabbert zwierde lugtig over | |
[pagina 67]
| |
haare elpenbeene schouderen, die zomtyds aan den ontmanden (doch zonder veel aandoening) gelegentheid gaf, om de twee dertele tweelingen van eenen marmeren boezem, gelyk twee speelende Hinden, te zien op en neder huppelen. Na dat de favorite met eerbied de geborduurde Sprei van Magyes ongeruste rustplaats gekust had, viel zy in de armen des Konings; riep alle haare bekooringen tot hulp; gebruikte, en misbruikte, de ongemeenste betoveringen van haare sexe; en, om die zwaarmoedige kreuk uit 's Konings ziel te stryken, door het stryk-yzer van duizende caressen, wierden alle haare tederheden uitgeput. Maar (helaas!) mond noch oogen, hand noch vingers, hals noch boezem, ..... Met één woord, alle de Vrouwelyke bezweringen waren onmagtig om de Schytische ys-kegel te ontdooijen: de Vorst was, en bleef, in een doodelyk chagrijn ondergedompelt, en de vrugtelooze pogingen van die beminnelyke Doodzonde, perste welmeenende zuchten uit zyn boezem, vergezelschapt met zo veele luitruchtige, ach my rampzalige! dat Kapas Oglares zulks niet langer dulden kon, dies hy (aangespoort door een waaragtig mededoogen voor den Koning Magyes) zachtjes met zyn voorste vinger tegens het slot van de slaapzaal klopte, waar op geroepen werd; treê binnen! De ontmande gunsteling wierp zich in 't inkomen tegens de Schytische vloertapyten, en, na dat hy driewerf den zoom van 's Konings vest, die van zyn koets gesprongen was, had gekust, sprak hy aldus. Doorluchte Vorst, zoons-zoon van den gelukzaligen Osmaris, die het blaauwe Wet boek van de Profeet Saveges in order gebrogt, en met Hooft-stukken heeft onderscheiden, een Na-neef van Seres, die een Ga naar voetnoot*Sabel met twee Punten heeft gevoert, ik uw Slaaf heb myne uitvinding met Ga naar voetnoot†Spaansche stevels gefoltert, om uwe Ziel tot een Periode van rust te brengen, en uw benevelt aanschyn op te helderen. Wel aan dan, onverwinnelyke Vorst, ontfrons den azuuren Hemel van uw voorhooft, en laat de Ga naar voetnoot‡Halcyones van vrolykheid op de Zee van uw aangezigt dartelen, want my is een middel bewust dat onfeilbaar uw droevige luim zal matigen en verzetten, en wie doch is bezitter van dat dierbaar juweel? vroeg de Koning Magyes, dat is (hervatte de Kamer-heer) uw slaaf, de stokoude Abdul, die een sprookje verhaalt van een zekeren Mumin Gaseli, die de Postillon is des doods, het kort begryp van onkunde, en het Kaarssen-Snuitzel der Doctooren, uit een Apothekers doos, vol bedorve Rubarber en Colloquint Appelen, is hy uitgebroeit, en is gelyk een Avond-uil na het Toorts-ligt | |
[pagina 68]
| |
van een Mosaïsche Koop-Stad gevloogen, alwaar hy thans, onder zyne Mede-Doctooren zo aanzienlyk is, gelyk een Koekoek onder een gezelschap van Oostindische Ravens. Doch, het is uw Majesteit niet onbekent, dat gelyk 'er onder de Visschen, Krabben, Garnalen, Alikruiken, en diergelyke geringe voorwerpen worden gevonden, en onder de Vogel Rouks veders van Hipocrates en Galenus, veeltyts Adelyke Kwakzalvers, en Apotecariale Genees-heeren schuilen, en onder die laatste Brigade sorteert Mumin Gaseli. Maar uwe Heerlykheid zal deszelfs geboorte, opkomst, en wonderlyke avontuuren volmaakter uit de Bron-ader van den bejaarden Abdul, dan uit myn gebrekkig verhaal, kunnen naspuuren. Fluks werd Oglares geordonneert, om Abdul in 's Konings vergulde apartement, de nestel-plaats des geluks, en het Bad der wellusten, te escorteren, en zulks uit den naam van den Vorst Magyes, zoon van Mastagetes Hany, bescherm-heer van Issedon, altyt overwinnaar en betemmer der ontemmelyke Schyten. Dit spoedig bevel wierd alzo spoedig uitgevoert, en de gunsteling vloog als de pyl van een sarrenden Sarmaat, die zyn oortip ontsnapt is, na de rustplaats van dien Grysaart; dewelke op het ontfangen van die order zyn bonte Nacht-muts afnam, den kaalen Kop met een sneeuw-witten Tulbant bedekte, de Broek, uit een wilde Swynshuid gesneden, en een paar geborduurde Laarzen aanschoot, zynen grysen Baard met de Snuit van een Zwaard-Visch uitkamde, een Vilte-vest over zyne bevende Schouderen wierp, den Ponjaart op zy stak, en den Ambassadeur nakroop, die hem tot in de Slaap-kamer des Konings vergezelschapte. Wanneer de Stok-oude Abdul, den Vorst gezeten op een verheven Saffa, met zyne duistere blikken kon bereiken, boog hy het Hoofd tot op de spitsche punten van zyne Stevels, en bekeek met de Armen kruiswys de Vloer-tapyten. De Koning beval aan Abdul de Saffa te naderen, greep hem by de Tramblerende vuist, gebood hem twee Koppen vol zuure Paarde-melk uit te drinken, courage te scheppen, en (zonder uitstel) het sprookje van Mumin-Gaseli op te heffen. Bescherm-heer der Schyten (sprak Abdul met een bevende Stem) schoon het voorwerp vry laag, veel te gering, en al te verachtelyk is, om een Koning, (in wiens tegenwoordigheid slyk noch modder genoemt word) mê te onderhouden, echter zal ik met eene diepe ootmoedigheid uw gevreesd bevel gehoorzaamen, en een begin maken met de belaghelykste aller stervelingen. | |
Het Sprookje van Mumin-Gaseli.De Genees-heer Mumin-Gaseli is gebooren op den Oever van de Boristhenes een Schytische Rivier, wiens Water zoeter is dan Drop van Zoet-hout, en wiens grond Visschen voortbrengt, die in stê van | |
[pagina 69]
| |
schubben, met zilvere tichgelen zyn gewapent, en in in stê van graten, grouwzame Ribben en Schonken voeren. De armoede zyns Vaders, die zonder het Huwelyk te raken, geconjungeert was met eene circassische Concubijne, gaf hem een opvoeding, gestrenger dan die van een Bergwild-schut, en zyn Tafel was schraalder dan de koude Keuken van een éénoogigen Ga naar voetnoot*slaaf. Doch wie verstoort zich op d'armoede, die nooit weelde smaakte? Hy was met de geleertheid der jagers doortrokken, en hy wist meesterlyk de capitale Letters, die de Linxen met hunne loopers in 't barre Heizand teikenden, uit die der Tygers te onderscheiden. Zyn adelyk inkomen bestond in een Fabryk van Wolle Kousse-banden, wier stof hy uit de vagt der schurfde schapen, aan zyne bestiering toebetrouwt, wist te pluizen, en die hy in eene nabuurig gehugt op den Feestdag van de God Ga naar voetnoot†Oetossytrus liep uitventen. Zyn Perzoon is kort en mismaakt, een bleek-geele Huid getrokken over de Anatomie van zyn Tronie, waar van de mond misstaan zou hebben aan den Sparrewouwer slaá-doot; verders, zyn vel zo dor als dat van een Zand-zee-Koning, en zo doorgaat als een Tuinders Gieter. Dus was en leefde Mumin-Gaseli tot dat de Luk-godes haar in zyn faveur declareerde, en dat op de volgende wyze. Eenmaal, wanneer de Dagtoorts in het teiken des Schorpioens tirannizeerde, bevond zich Mumin-Gaseli aan den voet van een verzengt gebergte, waar in een kloof was, die scheen door te gaan tot daar Rhadamantus zyne gestrenge Vierschaar spand, voor wiens straf vonnis de schimmen zidderen. Hy overwoog een geruimen tyd wat hy zou doen in zo een hachgelyke avontuur. Want daar was geen gelegentheid om zich als Cacus door zyn Vee te doen escorteren, en hy dorst die onnozele niet expôneren aan de conscientie der Linxen, of aan de vreetzame inborst der Wolven. Toekomende Week het vervolg. | |
Vernis voor de Courant.De Advokaat Henchman (dat scheelt niet veel van Hangman) die zo loffelyk voor Doctor Sacheverel pleitede, heeft zich met een incisie Mes zo onbezuist begonnen te ontleeden, dat men vreest, dat hy 't bezwaarlyk tot een tweede Les zal brengen: en dat, om dieswil | |
[pagina 70]
| |
dat hy door den Acttie-handel is vermagert; door de Eb der Zuid-zeê zyn 'er veel (doch te laat) die der zelve Leucadische Klippen hebben ontdekt, doch niet konnen vermyden; een deftig discours kon op dit sujet worden gestigt, maar die stof is van Hermes bereik niet, hy zal dezelve thans aan staatkundige Zangers, bittere wysgeeren, en nydige schryvers transporteren, die altoos de feilen, en zelden der zelven Auteuren uit durven schreeuwen. Met de volgende vergelyking desisteert Anubis van deze stof. Daar was in Sparte een duister gebouw, waar in de Jonge Dogters wierden opgeslooten, en al waar de Jongmans, die een Vrouw zogten, op avontuur na eene schoone ofte lelyke in 't hondert grabbelden. Het hazard en niet de kennis, heeft desgelyks over de faveurs van Madame de Zuid-zeê gedisponeert, en zy is door haaren Galant, verblind door 't geluk, en ontzind door intrest (a la loterie) gecaresseert. Doch met dit onderscheid. Damon vond de Goudbeurs, en Pytias den Strop. Romen. De Nicht van zyn H: dewelke in steê van Klooster-confituuren, de kapittel-stok van het Huwelyk pretendeert, geeft aan Hermes gelegentheid om hier over een moment te praaten. Een Filozooph zegt; door honger, of door den tyd word de liefde verzaat, doch zo die beide niet voldoen, valt dan in den strop. Dat die Wysgeer door de strop het Huwelyk verstaat, is zeer waarschynlyk. Want de jongmans leven als Arabiers, die zelden 's nachts slaapen, daar zy 's morgens opstaan; en die, uit vrees van in de hondsdaagen op verzengt gras, en 's Winters op verstikt hooi te teeren, dagelyks op een versche weide gaan vourageren. Word daar langs de liefde verzaat? neen! ergo tot den strop. Maar eerje tot den strop komt, ô lieve sexe! wagtje voor een gefriseert Zaletpronkertje, die liever den staat, dan zyn paruik in disorder wenscht; die veel belooft en weinig geeft; die, gelyk als een papegaai, van zoentjes en kopje krouwen, (doch zonder intentie) raisoneert; die, gelyk als Apol, met de Lier van zyn tongetje, de Juffers diverteert, doch de Zang-godinnen maagden laat; en die, gelyk als een zwakke maagd, na iets verlangt, dat hy met geen graagte kan gebruiken. Mademoiselle * * * dewelke diep geleerd was in de mensch-kunde, verliet haaren Haagschen Galant, om een Galant van Abdera in zyne verlief- | |
[pagina 71]
| |
de pelgrimasie te vergezelschappen, waar meê zy meer dan éénmaal het volgende Airtje heeft opgeheven.
Foei! Haagsche Galanten,
Met ligte contanten,
Je linten en kanten,
Mis-acht ik als kaf.
Ik kies voor je zwieren,
Parysche manieren,
En gulde rapieren,
Myn Pelgrims staf.
Bepleisterde gekken,
Die streelen en lekken,
Wyl pruiken bedekken
Een roozen-krans.
Weg lorren, en leurtjes,
Met al je douceurtjes,
Versleete Monsieurtjes,
En schaduw des mans.
Sr. Hermes. Ik ben een jong Heer, die zyn woord van Eer aan eene jonge Juffer heeft vereerd. Doch dewyl ik het consent van haare familie niet kon obtineren, deê ik myn devoir, om in het zuivere maagdebad van haare slaapkamer te komen; met een woord, Hermes, ik genoot de laatste gunst,
Ik heb een zwaane-wit geliefkoost en gestreelt,
En als een honingbie den bloeszem van die lippen
Gezoogen, en het steen van dat bezielde beeld
Gekneet; tot dat myn ziel scheen in haar ziel te slippen.
Tot ik tot wedergunst haar' waardste pand genoot.
Dat pand!.... noch denk is op haar' halfgelooke blikken:
't Geen eerst was lelyblank, kreeg toen een roozen root.
Zo ziet men bloemgewas door 't zilv're vocht verkwikken.
| |
[pagina 72]
| |
echter ben ik geen meester geweest van myn tong, Hermes; 't schijnt dat de bewaring van een geheim, het talent der jeugd niet is. Wat is nu uw oordeel, heb ik my hier in wel of kwalyk gecomporteert? want het huwelyk, Hermes, wil ik t'hans tegens een koppel Canards en vier flessen Bourgogne wyn verruilen. U E. onbekende Dienaar Jonken Weerhaan. Hier op, Jonker, repliceert Hermes. 1. Een Man die langs de Obligatie van Trouwbelofte de laatste gunst van eene jonge Juffer heeft afgeperst, is, zo hy zijne beloften niet volbrengt, een Guit, en indien hy ze volbrengt, een zot. 2. De Juffer veranderd door dat bevoorrechte gunst-bewys de geheele zaak. Want het geen hy eerst een zegen heeft genoemt, doopt hy dan een dwang. 3. Doch een Man, die zyn woord vervalscht, begaat een tweevoudige misdaat. Want, niet is lafhertiger dan een present van d'uiterste waarde, te betalen met verraat. 4. Hermes verzoekt aan Jonker van twee zaaken één. Dat hy zyn naam en afbeelding in de Amsterdamsche Courant gelieve te doen zetten; op dat eene zwakke Zuster zich voor dien sterken Broeder kan wagten; of dat hy zich in den Oorlog begeeve; want, dan kan hy (by geluk) een kogel stuiten, die anderzints een eerlyker man mogt wegneemen. Een zeeker Doctoortje, dat dikmaals een Pan- en Spiegelgevegt met zyn Vrouwtje vertoond, bewaarheid deze oude sententie; noit is slegte waar goed koop. Daar word gesustineert, dat hy ze tot eene Martelares destineert, om daar langs eenig crediet hier boven, is 't niet hier beneden, te vergaâren. Maar Vrinaal-inspecteurtje, vertaal eerst aan Hermes deze geheim-beduidende Veersjes van Virgilius, en vegt dan tot dat Aurora komt.
Non tibi regnandi veniat tam dira libido,
Quamvis Eliseos miretur Graecia campos,
|
|