Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
No. 7
| |
[pagina 50]
| |
muteert, dewyl alles wat 'er ingestort word, of versteent, of in kalk en hout veranderd. Daar is geen vervloekter Scylla, geene bodemloozer draaykolk, dan het bouwen van een kostelyk Huis, of het aanleggen van eene ongemeene Tuin. Onder de marmere voorschoot van Madame Architectura, is (zonder twyffel) een zeker Huwelyks-nieuwtje, dat gestadig schreeuwt, Ga naar voetnoot*al verder, al verder! verborgen. Daar is geen amusement, waardoor een man meerder betovert word, dan door het optrekken van een schoon gebouw. Eene bevallige Vrouw is een verrukkend voorwerp, roept een gefriseert Galant: Bagatelles bagatelles! schreeuwt een Galant der vyf orders; eene aangenaame Vrouw duurt pas een dozijn jaaren, en een schoon Huis is voor eeuwig. Hy beschouwt, met een vaderlyk oog, de arbyders die de steenen opwaarts wentelen, en hy streelt de Steenhouwers, die uit marmere rotzen zyne pylaaren houwen, terwyl de dienstbaare opperluiden kalk en steenen aandragen. Ga naar voetnoot†Dus vergezelschapt een byenhouder in de Lente of zonneschyn zijne byen, die op kruiden en bloemen arbeiden, wanneer ze den klaren honig stuuwen, en de drooge raten met goden-spys vervullen, wauneer ze de aankomende haren last afnemen; of de hommels van de korven afkeeren. Doch, hy die een ander streelt word zelfs niet overgeslagen. Dagelyks pryst men de Bouwkundige ordonnantien van den eigenaar, en men veizelt zyne ryzende muuren hooger dan de piek van Canarien. Maar na mate dat het gebouw opwaarts ryst, daald het onweêr der onkosten neêrwaarts. Nu het paleis onder 't dak is, begint zig den zuurdeessem der uytgave op te geven. Het pinceel rooft den overschot der penningen, die de Troffel heeft nagelaaten; de Beeldhouwer besnoeit uitwendig, door beelden en lofwerken, de kapiteelen en lysten, en inwendig de uitgeteerde goudbeurs; en de Bouwheer, die geen Westindische goud-myn bezit, gelyk als Spanje; geene Zout-mynen heeft, gelyk als Vrankryk; geen Wol scheert gelyk als Engeland; of op geene bodemlooze zee-kisten roemt, gelyk als Holland; is eindelyk genootzaakt van boven neêr te springen, en hals en beenen te breeken. | |
[pagina 51]
| |
Wanneer Karel de V. de resolutie had opgevat, om den Hertog van A **, een der magtigste Princen van Neêrland te ruineeren, was dit zyn naaste middel. Hy engageerde die Vorst in het ontwerp van een heerlyk paleis; persuadeerde hem, om dat op het cierelykst en kostelykst op te bouwen; verhefte de beginzelen tot de starren; zond hem gestadig nieuwe ordonnantien, en keurelyke tekeningen, en vond, ten laatsten, het middel om hem, als een Koning van Carien in het Ga naar voetnoot*Mansoleum van zyn nieuw Paleis, te begraven. De kanker der Bouwkunde was het Staatkundig geheim, om zonder d'Apotheek van vergif, zonder het lancet van 't zwaerd, en zonder eene Querelle d'Allemand van valsche beschuldiging, die scherpe dooren van argwaan uit zynen Ga naar voetnoot†Fleresyn-poot te rukken. Het is geen Renteniers, Koopmans, of Burgers werk, een zwaar gebouw aan te leggen: neen, dat past beter aan een Vorst of gunsteling. Lodewyk de XIV. heeft meer dan een Persepolis gestigt, en, (als den Tovenaar Archelaus,) verscheide toverpaleizen opgetrokken. Doch die bouwlust zag niet alleen op de glorie en staatelykheid der Architectuur, maar veel meer om de vrye konsten der Schilderkonst, en Beeldhouwing te encourageren; die mogelyk anders (gelyk als wy alhier, onder de regeering van de laatste der Aquitanen, hebben beleeft) in 't vergeetboek zouden geraakt zyn. Het is de Pagters overnootzakelyk om op den duur te bouwen; want door dien die middelen veeltyds indirect gewonnen, en langs de hart-âder der gemeente uitgezoogen zyn, (want men ziet dat die Heeren, benevens hunne andere overtredingen, noch den vloek des Volks torssen) daarom (zegt Hermes) moeten zy tragten, om door de verëelde handen der arbeiders, eenige penningen onder 't gemeen te doen circuleeren, waar door de vloek, indien niet 't eenemaal weggenomen, echter merkelyk zal verminderen.
Si duri puer ingenî videtur
Praeconem facias, vel Architectum.
Mart. l. 5. Epig. 57.
| |
[pagina 52]
| |
Indien uw jonge een kop als een stier heeft (zegt Martialis) maakt 'er een uitroeper van, of een Architect. Harde steen past wel by een hart hoofd. Hermes zal den Lezers een staaltje van 't profyt der Bouwkunde mededeelen. Een wakker Generaal, die, gelyk een Egiptisch Koning, zyn naam door een hoop steenen wilde vereeuwigen, verkoos, buiten het klyne Ga naar voetnoot*Memphis van Abdera, een stuk lands, zo vruchtbaar als de zand-woestyne van groot Cairo, en zo aangenaam van terrain, dat 'er by menschen gedenken noit iets levendigs is gezien, dan een vaale heislang, of een uitgeteerde krekel. De keus van zyn Architect was ruim zo goed als die van de landstreek, want hy koos een Metzelaar met een Vitellius hooft, een Man die eene admirabele fortuin zou hebben gemaakt in eene assamblê van Mandaryns; doch op eene comparitie van Bouwkonstenaars, was hy zo welspreekende, als het beeld in 't Ga naar voetnoot†Festin de Pierre. Dit gebouw, wierd door eene Ga naar voetnoot‡Halfslachtige menigte optrokken; dat is, Zomers door Politieken, en 's Winters door Militairen, die met de Troffel in d'een, en met de Vogtel in d'andere hand, de steenen met kalk en water aan-een bonden; ook spoede dit Lustpaleis, gelyk een Romynsch Hospitaal, dat zomtyds halve Eeuwen na eene Pieuse fondatie moet hongeren. Doch de Vlaamsche Boeren legateerden eindelyk, door eene onwillige contributie, daar toe eene considerabele somme Sauvegarde penningen. Dus ver was nu Abderâs Versailles geperfectioneert, wanneer het inwendig moest opgetooit worden. Een kladschilder, die twee Vrouwen had ('t schynt dat de verfquast vruchtbaar is,) en een Schilder, die twee kwâlen bezat, dronkenschap, en armoede, wierden in 't voorste gelit geplaatst. Een Smit, die, religies halve, den honger ontvlugt was, en by de behoeftige voor fyn, doch by de ryke voor grof speelde, trok met zyne linkervuist den blaasbalk, en smeede met de rechter op het aambeeld van zyn schuld-boek gewigtige Items. Een Brouwer, die 's nachts ongeinteresseert, dog by den dag vreesselyk baatzoekend was, wierp zo veel water in zyn Brouwketel, dat 'er geen plaats over bleef voor mout, (ook maakt zwaar bier de | |
[pagina 53]
| |
werkluiden duizelig in de hondsdaagen van December en Januarius) en een Bakker, die een Monopolie van zemelen opgeregt had, deê meer dan hy vermogt, om het brood te doen uitdeijen. Na dat dit werk een geruime tyd gegest had, begonnen alle die Konstenaars te gaapen als ammonitie-ovens, en ieder uur dat de klok sloeg, wierd 'er geroepen: Heer Overste prompte betaling! Dies was den Veltheer genootzaakt om eenige penningen, tegens de geringe intrest van 20 percent, te negotiëren. Hy wierd dan geaddresseert by een Heer, die zo conscientieus was, dat hy noit eenige goude munt telde, dan op een Thee-tafeltje, dat met eene oude fluweele rok overtrokken was, om dieswil dat die spetie niet in gewigt zou verminderen. Die Potentaat schoot een somme van 3 à 4000, op een Gebouw waar aan reeds 60000 guldens vermalt was, en de Generaal, ziende dat die beurs te gering voor zyne schulden was, employeerde dat geld tot zyn reis na Scotena, alwaar hy, om de Crediteurs op zyn beurt te chagrineren, ging leggen sterven. Een aangetrouwde Neef trok aanstonds op die post, en hield dat Kasteel (in spyt der wettige Erfgenaamen, de respective schuld-eischers) in eene despotieke possessie; tot dat hy eindelyk dat Gebouw, benevens deszelfs eeuwig-groenende mast-boomen, ten behoeven der arbeiders voor *** moest laten verkoopen, zynde ruim de helft dat aan het yzerwerk, wageschot, opschuyvende raemen en visryke Vyvers, was te kost gelegt; Vyvers dewelke de Spanbaerzen, die de Fransche Refugeês met een root lapje vangen, en verscheide welgeconditioneerde Hagedissen (t'zedert een reeks van jaaren) als Lyftogtenaars hadden bezetten.
Tanti poenitere non emam.
| |
Eenige opheldering over de Obligatien van de Courant.Parys. Daar worden 40. Pakken nieuwe Kleederen voor de Bruyd van den Prins van Asturien gemaakt, en daar onder van 500. livres de el. In een Marionette spel, voor het welke zo veele kostelyke Gordynen worden gehangen, moet iets boven gemeens te kyken zyn. Hoe zal die Prins opzien, wanneer het voorhangzel van dat wandelende blyspel, waar van ieder Toneel met zulke kostelyke veelverwige schermen is verziert, en waar in ieder bedryf iets nieuws uytlevert, zal worden opgeschoven. Het lust Hermes om eens te onderzoeken wat zoort van koleur voor een Bruyd 't welvoegenst is. Eene roode? Neen, die verbeelt Tieranny, bloeddorstigheid, en het | |
[pagina 54]
| |
vuur dat alles verteert, ook konnen de Ga naar voetnoot*Stieren geen rood verdragen, en by gevolg zouden de Koekoeken na de Vrouwen niet eens omzien. Geel? Neen, dat is de koleur der verraders; mogelyk om dat het Goud, waar door zo veel verraad uytgewerkt word, geel is. Daarom wort ook Judas de Verrader geschildert met een geelen Mantel, en een geelen baart, Purper? Neen, die koleur past maar alleen aan Romeynsche Keysers, en Romeynsche Bisschoppen. Zwart? Neen, dat is al te Ga naar voetnoot†melancoliek (volgens Busbeek,) voor de getulbande hoofden der Muselmannen, of de Persiaansche Ga naar voetnoot‡Kisilbassen; ook zegt Virgilius, dat Pluto zo zwart is, als het houte Beeld van Hoboken. Zeegroen? Neen, want Venus is moedernaakt uyt de Zee komen opborlen, en hoe kuysch dat de Kamenieren van die Zeegroene Godinne zyn, kan men s'avonts op de Zeedyk, en 'snachts by Mama Therese, tastelyk ondervinden. Scharlaken! Neen, die koleur voegt geene bloode Maagd, maar past die Muurbrekers, en loontrekkende doodslagers, die als Struyzen of Yzer, als Arabiers op buyt, en als zwaardvegers op den degen, subsisteeren. Diep groen? Neen, dat is goet voor Kwakzalvers, die op groene Kruyderbalzem swetsen; of voor Jaager-meesters, die als groene spechten de bosschen bewoonen. Wat doch voor een koleur? Wit (zegt Hermes) want een fyn wit Hemd is de rykelykste stacie Tabberd, in de verlangende oogen van een Bruydegom. Wit, denoteert zuyverheyt, eenvoudigheyt en eene eerbaare schaamte. Wit, is veeltyts het Klooster gewaad der gewyde Nonnen, ja nog hedendaagsch word eene Italiaansche Bruyd in 't wit gekleet, om te bewyzen dat haare zuyverheyd op het tipje staat, van te vallen in de gloeyende bouten van een Dier, Man genaemt, die die zuyverheyt met gepriviligeerde vingeren zal besmeuren. Parys. In het proces van den Kardinaal Balluga, is een klugtig Artykel tegens de Kannunnikken van Murcia; waar in gezegt word: Dat die Heeren, volgens de regels van hunne Canons niet gehouden zyn in 't Choor te verschynen, op die dag, wanneer zy gebarbiert worden. Daar in zyn de Kannunnikken gefondeert: Want als een Kerk-galant | |
[pagina 55]
| |
geschooren is, voegt het beter dat hy zyne Maitres het Scheerzoentje opoffert, dan dat hy in 't Choor als een Ezel balkt, en den Hemel met gezangen en ceremonien zonder intentie vermoeyt. Marcel Palingenius (onlangs is zyn Steenbok, dog met een vlassen baart en gesuykerde hoorentjes, door eene potaarde overzetting in 't neerduytsch gebleikt) geeft ons eene aangename beschryving van Papen en Monnikken, in zyn Dierriems teeken van de Leeuw; circum circa aldus.
En wel voornamelyk, laat nimmermeer uw drempel,
Genaken van een Broer of Paap, die by den tempel,
Zyne Bedelbrokken schooyt. Neen schuuwt doch als de pest,
Die bron der sotheyt, Ga naar voetnoot*Durk, en aller menschen gest,
Die Wolf in 't Schaapsvel, die om 't loon der goden offert,
En niet uyt Gods-vrugt. Die 't hegrip der zotten koffert,
En door het Masker van de Gods-dienst, 't dom gemeen
Beguyghelt, buygt, en dwingt als Mandemakers teen.
Verleyders van de jeugt! vervoerders van de Vrouwen!
Die, onder 't kloosters gryns, vervloekte vonden brouwen!
Bespieders van het Land! Verraders van den Staat!
En Slaven van de Keel, van weelde en Overdaat!
O wat al grollen, en wat Schaaps-hoofds wonder-werken,
Verziert een Paap niet, om het graauw in 't net te werken,
Gelyk de Spin een Vlieg. Om 't vulzel van zyn buyk,
Versterkt hy 't bygeloof en draagt een Ga naar voetnoot†doornen pruyk.
Maar wis, de Goon, die nooit hun tyd aan zotheid spillen
Belachen Ga naar voetnoot‡(zynde wys) Sint-Peters Out 'er grillen.
Parys. Het komt Hermes wel voor, (come bene trovato) dat de leus van Cartouche was: Logeeren hier niet vier Dames? Want daar is geen Schepzel, dat nader geparenteert is aan Dievery, dan een schoone Juffer. O! die gevaarlyke Sirene, roofd met haare schoone oogen, lieve mond, Nachtegaals gorgel, blanke boezem..... met een woord, met haare alles. Maar de Juffers met het haare daar gelaten, is Cartouche niet een Voleur van reputatie? en indien Cacus zyne leerjaren onder hem gestaan had, nooit zou Hercules den Dief van zijne ossen hebben ontdekt, die hem by nacht ontmoete, wierd zo naakt, als 't eerste paar; en hy heeft meer dan eens Aristoteles tot een leugenaar gemaakt, die zegt; daar is niets ydel in de natuur, want hy heeft dikmaals de yzere kisten der woekeraars, en de Toon-banken der winkeliers ydel gemaakt, dog, hy zal, by manier van eene Honorabele Amende de Greve weerom voltallig maken. De Romeinen, die zo schrander waren in de bynamen hunner Goden, hebben eene Vrouwelyke afgodesse voor die Nachtravens opgeregt, die Godinne was de Intendante der Dieven, en de Schuts-vrouw der Huys-breekers. Haar Tempel was hun Vianen, en zy reisden op Schuiten en Wa- | |
[pagina 56]
| |
gens na die Schuyl-plaats, om aldaar, (als Bankrottiers) op den gestoolen buit te leven. Horatius drukt zeer aardig uyt, het caracter van de Godinne Laverna.
Pulchra Laverna,
Da mihi fallere, da justo Sanctoque videri,
Noctem peccatis & fraudibus objice nubem.
O! wat Godheid, die crimineele gebeden verhoort! en ô, wat staatkunde, waar in den Rechter, de sterke hand verleent aan een openbaare Dief, die de Son tot getuigen neemt van een schelms Bankroet, en die om 's Winters fluweel en 's Somers Zyde te dragen, de bedrogene tot op de naakte Huid toe ontkleed! De Czaar eenige Aard-meeters en Sterren-kundige gedetacheert hebbende, om de Kusten van de Kaspische Zee op te neemen, hebben verhaalt. Dat zy op een Kust, 150. uuren Noordwaards, in 't Land ingedrongen zynde, een groot Gebouw, half in 't zand bedolven, by na van de Architectuur van Persepolis hadden ontdekt; dat zy daar ingegaan zynde, verscheide Kassen zwart Hout, en daar in 300. Boeken in Quarto, de Bladen Blaauwagtig, en met witte characters heschreven, hadden gevonden; dat zy door bedrog drie van die Boeken hadden bekomen, willende de Inwoonders de resterende, om dat zy dit Gebouw voor een H. overblyfzel hielden, niet laten volgen. Men gelooft dat dit Gebouw de Koninklyke Burgt van de Hoofd-Stad der Schyten, Issedon Scythica genoemt, is geweest. Hermes was van gedagten, om na gewoonte de Leezers met een luchtige Periode, op dit Sujet te vervrolyken, doch het geval heeft zulks op de volgende wyze verydelt. Hermes vond in de Trek-Schuit tusschen Leyden en Haarlem, een Heer in de Roef zitten, die uitwendig een Hoveling, doch inwendig een diepzinnig Wysgeer was. Hy geraakte in eene aangename conversatie met die Perzoon, en op het chapiter van de Scythische Boeken rakende, begon Anubis, met die ontdekking te lagchen, en, hy citeerde Herodotus en Strabo de Ga naar voetnoot*Scythen zyn bekwamer tot de Wapenen, dan tot de Geleerdheid. Doch die Wysgeer ontfong, met eene misterieuse grimlach, die Sententie, en opende aanstonts een maale, kreeg een Zee groene Reiszak, waar uit hy een Boek voor den dag haalde, dat zo blank was als Plutôs Lexicon Geographicum, en het openslaande, wierd Hermes, met verwondering gewaar, dat deszelfs Letter, Bladen en characters over een kwamen met de beschryving der Aardmeeters en Starrekundige des Czaars, doch de Letters waren onbekender aan Majas-Zoon, dan de kuisheid aan Madame Utriusque, of de gemoedswroeging aan den Avokaat V.H. xx, die in drie jaaren administratie, drie Gasthuizen heeft ingeslikt. Na dat Hermes eenige Bladen met grooter nieuwschierigheid dan kennis nagezien had, vertoonde hem die lieve Man (dus noemde Ga naar voetnoot†Helvetius eertyds die Broeder des Roosen kruis, dewelke hem in een Elpenbeene Doosje de Steen der wyzen liet zien) een Alphabet van die misselyke characters, en eer zy noch de oude Torens van de Burgt der Bloemzotten beschouwden, kon Anubis die Characters niet alleen Schoolmeesterlyk lezen, maar ook compleet ontcyfferen. Wanneer zy tot Haarlem gearriveert waren, verzocht den Autheur van dit Papier, om de eer te mogen hebben van den Filosoof te vergezelschappen? die hem zulks niet alleen toestont, maar hem ook gelegentheid gaf om 'er twee à drie vertellingen daar uit over te zetten. |
|