Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
No. 6
| |
[pagina 42]
| |
kop niet afrukken, als op een boere kermis) zig die ongenade getroosten, en goets moeds beginnen. Martialis zegt, ten opzigt der Tuinen, van Julius den Romein, dat zyne Hoven ryker en vermakelyker waren dan de Hesperische,
Hortis Hesperidum beatiora.
en Hermes zegt, ten opzigt der Nederlandsche Tuinen, dat die niet ryker, doch wellustiger zyn dan de Hesperische, dewylze in steê van goude appelen, Melk-appelen, veel blanker, veel harder, en veel sappiger, dan die Poëtische, uitleveren. O! hoe verrukkent is 't langs een groen laantje, na 't klippig Ithaca van naberouw, en langs een Ga naar voetnoot*Gaudeamus van eene dagelyksche Tuin-debauche, na de barre woestyne van Ga naar voetnoot†miserere mei, te ryden! Door een dagelykschen omgang met de Indianen, zyn we vervallen in dezelve keus; want die Heidenen stichten onder de schaduw der Vygeboomen hunne Tempels en Pagoden, en verrichten in 't groen hunne mis-ceremonien; wy desgelyks verkiezen Tuinen, schoone wandelperken en netgevlogte prieëlen, om aldaar eene overspeelige devotie, voor den verzoopen Liber en de onkuische Cytherea te oeffenen; want de meeste Tuinboomen zyn wyn-stokken, die behangen worden met flesschen, en bouteljes, en de vruchtbaarste Tuinbedden zyn bepoot met Ga naar voetnoot‡Memmekens-kruid, Ga naar voetnoot§zwart Venus-hair en Ga naar voetnoot¶Maagdelieven. O! wat is dat een adelyke gerustheid, bezitter te zyn van een vrye Tuin! van een Vianen voor de schult-eischers! van een Refûge voor kamerpoesjes! van een Academie voor Ombre, Volte of Piquet! van een Ordinaris om lekkertjes te smullen, en van een wynhuis om onbesuist te suipen! van een schuilplaats voor het bisaard humeur van een Wyf, die veeltyds zo koppig is als een oude Dorp-apotheeker; van een wyf die de knegts en meisjes onderwyst, de kinderen slaat, en den Man door haare Vrouwelyke welspreekentheid verdooft! van een vryplaats om zonder schroom te domineren! want wie verergert zyn evennaasten in een Tuin, door vloeken, spouwen, grofspel, of een krabbelvuisje met Isabelle, gelyk op een Collegie-kamer? Neen! een | |
[pagina 43]
| |
Tuin is een Roozengaart, daar alle linien uitloopen in het middelpunt van de Roos. Een Tuinheer leeft in zyn Tuin zo onbezorgt, als een Pot-uil in een holle waterwilg; een Koekoek in een uitgeholde boom; en een Huis-rat in de holligheid van een komynde kaas. Een Tuinheer sympatiseert met verscheide gerenommeerde Romeinen. By voorbeeld. Honorius zag gaarn een Hen; en een Tuinheers keus valt meê dikmaals op zyn buurmans Hoenderen. Augustus was verzot op een Papegaai; een Tuinheer bemintze van allerhande kleur, en stoort zig aan geene voorzeggende klanken, schoon ze roepen: Heruit Koekoek! Commodus beminde een Meerkat; by hoe menig Tuinheer word een Simme niet geprefereert voor eene schoone Vrouw? Heliogabalus verslingerde op een Mos; de rypste kerssen van een rechtschapen Tuinheer, worden veeltyds door Haagsche en Amsterdamsche Mosjes gepikt, en opgeslikt, ja ondertusschen zo jammerlyk geschonden, dat als de echte Dame een Vrouwenlust voor een Morel krygt, is 'er niets ten besten dan doosjes vol verzilverde Erweten, of een mercuriale Suikerpeer. Virgilius was een liefhebber van Vlindertjes; en een Tuinheer weet die dagelyks, met een uit goud- of zilverdraad gebreid netje, te betrappen, die dan met een knopspelt tegens de wand, of daar het pas geeft, vastgespelt worden. Maar eens serieus gepraat. Is een Tuin niet als de kuil des Leeuws, waarvan de intreede gemakkelyk, doch den uitgang onmogelyk is? Sappeert een Tuin de fondamenten niet van eene reguliere huishouding? Is een Tuin geen wevers-schaar, die den draad van de onderlinge liefde afknipt? Opent een Tuindeur haar binnenste niet, voor de wilde Zwynen van dronkenschap en onkuisheid? Een Tuin is een Monnik; vereert den kloosterbeer een Altaar, hy eischt een Kapel; als hy die weg heeft, vraagt hy een Kerk; eindelyk een Convent, en ten laatsten een Abdy. Eerst eischt de Tuin aarde, dan mest, zant, bloemen, boomen, mol, wyn, tabak, pypen, huisraad, en voor al een rust-bed; benevens een dagelyks verschiet van zyde Bloempotjes, en Chitse Comfoortjes, zo voor Sinjeur als voor zyne kuische gasten, dewelke krakende meubelen, cito citissime, op 't gezigt van een in Tuinzeeden onbedreve vreemdeling, gelyk als juweelen in een belegering, in onderaardsche kazematten of berghoolen, verstoken worden. | |
[pagina 44]
| |
Door een Sprookje zal Anubis zyn best doen, om de Tuinheeren te vervrolyken, en voornamelyk dat zoort, die van de voorzienige natuur, geenzints tot de bezitting van een Tuin, maar wel tot de Gyzelkamer van een winkel, of de Galey van een Mechanische broodwinning, zyn gepredestineert. Een vermaard Verwertje, woonagtig in Ab * *, na dikmaals, en voornaamlyk wanneer hy droomde, met zyn inbeelding geconsulteert te hebben, bevond eindelyk, dat een open lucht zo overnootzakelyk was, voor een Heer van zyn fonctie, als een Beterhuis voor een Ligtmis, of een wakke winter voor een Geneesheer. Hy kogt dan een erf, in een buurt van Hekelteeven, Schoonmaaksters en Turftonsters, (ô wonderlyke Academie voor een aankomend Orateur!) en hy stichte daarop een Winter- en Zomer-vertrek, volgens d'Architectuur van een verzoope Stadhuis-klerk, die geen bekwaamheid bezat om een klapwaakers huisje te ordonneren; doch qualiteit pleit veeltyds in faveur van onkunde. Het kleurmanneke proviandeerde zyn Tuinkelder zo deftig met allerly zoort van wynen, dat ieder tuinwesp gissing maakte, dat hy uit den Almanak een slegte vendange voorspelde, en hy doorweekte zo veele Wynsponssen, dat die illustre rustplaats, meer door de geur van Fransche Ga naar voetnoot*Lelyen dan inlandsche orangeappelen, was geparfumeert, en (per excellentiam) met den bynaam van Wyn-tuin wierd gedistingueert. Voor dag voor douw krabbelde L'Echevîn imaginaire na Libers en Florâs magazyn, en eerde met oprechte devotie zyne aankomende Tulpen, meer dan een Egyptenaar zyne UijengodenGa naar voetnoot†; ook bespeculeerde hy nauwkeuriger het Incarnaat van een Luiksche Auricula, dan de Couchenille van zyn scharlaaken verfkuip. Eenmaal (by ongeluk) viel Hermes in die doolhof, en wierd met een Hannibaals Ga naar voetnoot‡Huzza van den Tuinheer en respective pannelekkers verwelkomt. Naar maate dat de klinkers en medeklinkers der Bokaalen verminderden, verkreeg Anubis 't gebruik van zyne oogen, en hy begon eenige kenbaare tronyen dwars door een dikke tabaks-mist te recognosceeren. | |
[pagina 45]
| |
Een Dansmeester, die als een Pausselyk guardecorps, met draaiborden en Marionettes, zyn Caravane volvoert had, was het grootste voorwerp. Op het artykel van Doen was hy zeer modest, maar met den bek in 't nat, snaterde hy als een eendvogel; voor de rest een huichelaar en flikflloijer. Een opgeblaaze Rechtsgeleerde, die zyn Crediteurs met de ratel van zyn tong, en zyn Leenmannen met de klank van zilvere bellen, wist op den tuil te houden, en geassocieert met zyn Klerk, het school van een eenzantachtige heerlykheid, jaarlyks met onechte Kuit bevolkte, was de tweede persoon. De derde scheen een Monnik van St. Dominicus order, die uit zyn Ga naar voetnoot*Ryngraafs livery in een Dorp-kappellaans mantel gesprongen was, en in spyt der drie klooster-beloften, (gehoorzaamheid, zuiverheid, en armoede,) niemant dan zyne Gouvernante gehoorzaamde, en gelyk een recruteerent officier, met tot de elleboogen in 't geld rammelde; en jaarlyks meer jonge spruiten van zyn eigen oculatie over de doop vond zalfde, dan alle de omleggende Pastooren van de Baronnie te zamen. Een mismaakt Schildertje, dat by menschen geheugen zyn geschilde scheenen met geen nuchtere speekzel kon besmeeren, en op wiens langwerpige kin men gemakkelyk de Disticha Catonis kon schryven, zat nevens een Officier, wiens kleed driemaal gekeert was, zonder dat hy nog oit de rekening van den Snyder had geëxamineert; (diergelyke beuzelingen zyn de observatien der Heeren Officieren onwaardig) en de laatste bepleite een lyfgevecht, waar in hy ('t zyn dezelve woorden) zyn party demanteleerde; terwyl het Brabantsch Teikenaartje een Argument formeerde, om door de trappen van meerder en minder hitte de wezentlykheit des Vagevuurs te bewyzen. Helaas! sprak Hermes, (verontwaardigt over dat heyloos geselschap,) is een Tuyn niet als de Lukgodes, die liever presenten uytdeelt, dan haare schulden betaalt? Dat Tuynheertje is in het midden van een schoone Vrouw, bevallige Kinderen, Burgercapitaal, en gewenschte Neering, onvergenoegt. Hy gaat, als een Doodgraver, alle die gelukzaligheden in een kuyl vol Paardemest en aarde onderdompelen! En wat is zyn verwachting? Een Gomorrâs Appel van bittere na- | |
[pagina 46]
| |
berouw. O! hoe dikmaals zal hy niet, als de van boven neergestorte luyster, herhaalen: Gelukkig was ik, ik kon het blyven; maar ik was onkundig in die gulde Spreuk; Kent u zelven.
Le monde est plein des gens qui ne sont pas sages:
Tout Burgeois veût batir comme les grands Seigneurs;
Tout petit Prince à des Ambassadeurs;
Tout Marquis veût avoir des Pages.
Historisch uyttreksel van de Republyk der Leeg-gangers. Romen. De Leden van de Academie der Arcadi, hebben haare vergadering, in 't byzyn van veele Prinsen, Kardinaalen, en andere Grooten, geopent. Den Ridder Cordonna ontgon de Amandeltaart met een Latynsche Don Patricio, met een Grieksch, en Don Joan met een Hebreeuwsch Tafelmes. De Fransche toehoorders verbleekten als de witte Veltsluyers van hunne Officieren; de Italiaansche verheften het Grieks boven eene Souppe de Vermicelli; en de Spaansche swoeren, dat het Hebreeuwsch zoeter was, dan een teugh Madera Sek; de beenderen der Oude Orateuren knapten als in 't vuur gestorte zout korrelen; Ciceroos asch stoof in zyn lykbus, gelyk het zand by Ga naar voetnoot*Hydepark; de lucht was doortrokken met de taalkundige reuken van Sixtus de IV. en Francis van Assis, en schoon de wyste der Toehoorders, geen halve syllabe Grieksch of Hebreeuwsch kon bevatten, echter is die Oratie ('t gebeurt die van Leuven mê wel een) hemel hoog geprezen. Romen. De Kardinaal de Bussy, heeft zyne zeer schoone Koets en Paarden aan den Kardinaal Alberoni verkogt, en dat door het middel van een Kapucyn, die als Makelaar heeft geageert. Een Kardinaal te voet, is thans zo raar als eertyts een Apostel in een Rosbaar. De eer is hedendaagsch van eene equipagie afhankelyk, want de bedriegery in een Koets, ryt over den buyk van een eerlyk Man te voet, men wykt voor die vergulde bolderwagens, met meer eerbied, dan een Muselman voor de schaduw van de Sultans Concubynen; en de Tempeldeuren van de Lukgodin rollen over de schroeven van een prachtige Karos. Maar is het niet iets ongemeens, dat een vlasse baartman voor Maakelaar speelt? Dat broer Angelus, die op boer en burger teert, op de gepurperde Valkenburger Paardemart, een Rostuysscher wort? Dat een Bosklopper, die altoos onder | |
[pagina 47]
| |
de man draaft, zich met den inkoop van een Staatciekar bemoeit? Neen, want Alberoni zal hem die verdiende courtagie, door den tytel van Gardiaan, Provintiaal, of een oneyndigen Oogst van vette Missen, ten diersten moeten betaalen. Parys. De Baron van Beauvais, is met de Gravinne van Fontebon getrouwt. Hermes kent geen Courant, waar over meer voor, en tegen wort geredeneert, dan het Huwelyks nieuws. Den een noemt het de haven van Rust, waar in een voorzichtig Stuurman 't plegtanker laat zinken; den toom voor 't ongetoomde paard der hollende jeugd; en het kouwtje, dat de vink, die vreemd Hennipzaad pikt, mak maakt. Het is St. Huiberts sleutel, die de raserny der minnaars geneest; een bedroefde trekpleyster voot brand, en siekte; een schotel Champignons, waar aan men zonder schroomen zyn bekomst eet; een Kuykens-pasty, die men in 't hartje van de Vasten ontginnen mach, en de Smis van het Menschelyk geslacht. Een ander schreeuwt: De trouw is een ongetrouwe Zee, waar in de Eer veeltyts Schipbreuk lydt; een dangereuse weg vol Struykrovers, die op het Huwelyks-valies passen; eene gevangenis, waar langs men door een opgeschikt Valdeurtje ingaat; een Magazyn vol bedrog: een Costuymhuys van contrebande Koopmanschap; en een Voetangel, die den onnoselen, op Pruymen van Damast belust, by 't linker been knipt. Hermes is al te oud, om, als jongste Schepen, dit vonnis te wyzen. Doch een zaak is hy bewust, dat al te veel doorzichtkunde, zo onnootzaakelyk is, aan een getrouwt man, als een Verrekyker aan een Blinde; en dat het dolheid is, na iets met Diogenes Lantaaren te zoeken, dat men niet durft aanzien, dan met weening der oogen en knarsing der tanden. Londen. Een Comies van het Costuymhuys, kreeg onlang een Brandewyns smokkelaar by de kraag, doch de sluyker riep, dief, dief! waar op het graauw toeschoot, en den Comis zo diverteerde, dat hy ruym half vol capot was; maar een konstabel schoot toe, en rukte het gescheurde wilt uyt de tanden der onedele gemeente. O! dat is een onvergeefelyk affront, een Comies van 't Costuymhuys voor een Dief te schelden. Die benaaming is zo onwaarschynelyk, als of men een Overspeelder met de odieuse term van Echtbreeker, een dronkaart met de naam van Nat-hals, en een Krakeelder met het konst- | |
[pagina 48]
| |
woord van ongeruste quast tyteleerde, Wie zach ooit eeen diergelyke Comies zyn vlakke hand na een steekpenning, wanneer hem niets gepresenteert wierd, uytsteeken? Heeft hy immer 's Konings recht, wanneer hem daar toe de gelegentheyt mankeerde, verkogt? Heeft hy ooit eenige contrebande goederen, waar van hy geene notitie had, verdonkert? Neen Heeren; die getrouwe Stieren van Colchos verschoonen geene smokkelende Jasons, schoon zy door Fraansche Clairet of Hollandsche Moutwyn hunne conscientie en Pakhuys-zorgen in slaap zuyen; schoon ze zich onmogelyk uyt de katoene Chitsen en neteldoeken-netten willen ontwarren, echter zullen ze, als slapende Schiltwagten, het Teems Kapitool bewaaken; en Hermes mainteneert, dat een Engels Comies, gemoetshalve, zo lang als 'er uytheemsch Graan, en buytenlandsch Wywater is, nooit als een Exter op bruin brood en getapte melk zal aasen. Sir John. Seeker geleerde zegt: Voortreffelyk is de professie der Geneesheeren, want hunne feylen worden betaalt en met aarde bedekt. Doch ik sustineer het recht contrarie: Want een Mensch is onderhevig aan de ziekte en onsterffelykheyt, en echter wil hy altoos gesont zyn, en onsterffelyk. Doch die wil vervalt, en dat blykt uyt de welvaarentheit van de Subalterne Doods-officieren, de Ga naar voetnoot*Muskettiers der Spuytartzenyen, de Ga naar voetnoot†Vleeshouwers der stervelingen, en de Ga naar voetnoot‡Trommelslagers der Lyken. Uw verzoek S. John. is iets diergelyks als die wil. Want wat hulpmiddel is 'er voor de passio Hypochondriaca, die als eene Maitres van haare lyders wort geviert? voor die kwaal, (zeg ik) waar mee een ieder, min of meer, behebt is? die gelyk een mans baart, Saturdag geschoren op Zondag weer uitbot? Die min door een ordonnontie van Kreeften, dan van Jufferen oogen, en min door Spa, dan door Champagne-water te soulageren is? Die... maar Sr. John zal misschien niet te paayen zyn met een praatje, dies neem by Provisie dit recept. R Het chagryn van een Prelaat.
De kuisheid der Kloostervlegels.
De matigheid der Engelsche.
Den arbeid der Spaansche.
De Studie der Russen,
en de orange-schellen van Fransche pistoletten, en Neêrlandsche dukaten, distelleer die door 't Bal-neum Mariae, aut ejusdem generis in 't Laboratorio van Mama Therese; gebruik daar van de Quintessentie 's morgens, 's middaags, s'avonds, en verders den geheelen dag; zo dat geen baat doet, Sr. John send den leider dan post à post op Leeuwenburg, en ik zal hem aan een Doctoortje recommanderen, dat hem binnen 24 uuren, niet alleen van de Hypochondria, maar zelfs van een Hofmanni Lexicon van quaalen zal cureeren. Ik ben S. John. U E. zeer gehoorsaame Dienaar. Hermes. Lionburrow, den 3. November. |
|