Den Amsterdamschen Hermes. Deel 1
(1722)–Jacob Campo Weyerman, [tijdschrift] Amsterdamschen Hermes– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
No. 3
| |
[pagina 18]
| |
Raven, een voogel Phoenix, en een klaverblad van vieren. Ondertusschen is het met eene uitwendige welsprekentheid gesteld, als met een bevallyk wezen, dat in passant beschouwd, weêrgaloos en schilderschoon is; dog van naby bespeculeerd zynde, eclipseert die klaatergoude zon, en word door de schaduw van mismaaktheid gesuccedeerd. By voorbeeld. Ga eens naar 's Gravenshage 't vermaak van de Zaletten bywoonen; luister eens na een Galant homme, een haan van zyn eersten staart, die zo lieftallig kraaid onder een opgesmukt gebroed van treezieke Hennen. Alles is verheven, teder, en ongeaffecteert, dat uit de Quakkelbeenen rold; de Juffers zyn opgetoogen, en haar tandvleesch waterd na den Orateur. Maar ontbloot Jonker eens van die netgekamde blonde Paruik, gechamareerd Winterkleed, strak gespanne zyde Koussen, fyn Lywaat, Mecchelsche Kanten, magnifieke Diamant-ring, en geschilderde Tabatiere: ô Hemel! hoe naakt zal u de welsprekentheid, van dien ontpluimden Papegaai, voorkomen. Schift eens de scheldende en scherpe doorstrykingen van den Advocaat S * * zyne welsprekende pleidoien; examineer eenmaal, hoe hy zig zelven kitteld, in de handen klapt, schimpscheuten by de ruis verstrooit, zyne Regters doceert, en Theologie en Regtsgeleerdheid zaamen smeed. Laat hy die sierelyke Oratie, zonder behulp van die levende Orgelpyp, eens aan de Drukpars overgeven: wat zal het zyn? helaas! woorden zonder zin of zaamenhang. Verzamel eens de harde termen van het bleek Doctoortje, Hartdraver met den ronden hoed gedoopt; expliceer dog voor eene eenige reis die barbarische klanken, van Ga naar voetnoot*Tetanos, Ga naar voetnoot†Febris Amphimerina, Ga naar voetnoot‡Hypochondria, Ga naar voetnoot§Catapotia, en diergelyke Tovertaal, dewelke de Lyders eene derdendaagsche koorts, de Vrouwen de vallende ziekte, en Kinderen de dood op den hals jaagt. En wat is, zonder dat, zyne welsprekentheid? water van Caucasus, en azyn van dun bier. Let eens naauwkeurig op de Redenkonst van een Roomschen Der- | |
[pagina 19]
| |
vis, wanneer hy op den kanzel raast en tiert: ô Engelsche Leeraar Thomas van Aquinen! ô honingvloeijende Bernardus! ô de Seraphynsche Franciscus! en z.v. toets die ydele galmen eens aan de gezonde Reden. Wat zal het zyn? niet anders dan een kragtelooze Orkaan, opgestooken uit de zee van een wywaters bak. Maar tot de zaak Hermes. Voor eerst. 't Geschrift is eene Schildery der heerelykste levensdaden, het leevend afbeeldzel van d'ontstantvastigheid der Eeuwen, de getrouwe Rol der geledene ongelukken en rampen, 't gedenkboek der nootwendigste zaaken, de Academie der grooten, het school der geringen, de raad des Aardbodems, het licht der waarheid, een baken voor de onbedrevenen, en 't kort begrip der wonderen van 't Heel-Al. De blinde Homeer, die Schepper der Goden en Godinnen, die, gebooren op den oever van de Rivier Melete, Melesigees was gedoopt, zou zelfs voor eeuwig in de vergetenheid ondergedompeld geweest zyn, ten zy de Grieken zyne gedetacheerde Gezangen hadden opgeteikend. En de Vagabonderende Eneas, zo gerespecteert van 't Nootlot, dat hy voor een speelreis de helsche geesten bezogt, gelyk de Londensche koekoekken de Leeuwen in den Tour gaan kyken, zou nimmer, zonder behulp van Marôs vergode pen, aan den Tyber opgedonderd, nog de Princes Lavinia door eene Troijaansche Speer hebben geconquesteert. Nooit had Holland de verdiensten van Argus gekent, indien hy onder de draaden van zyne katoenkraam was gestikt; maar zedert dat hy zig opgeworpen heeft tot een Historieschryver, en dat men hem in de geringste Zout-, en Zeepwinkeltjes, voor scheurpapier op de toonbank ziet leggen, is 's Mans luister verreezen, gelyk Hans met de Lantaarn, en bralt in het duister, als een brandende stroowisch. U dog voornamentlyk, ô Methusalem der Zangers! en Ga naar voetnoot*Espalder van Arachnes Galey! mag Hermes niet over-slaan; neen Jan van Gysen, uitgediende krygsknecht, veel liever zal hy uwe zonderlinge waarde op de duurzaame draakehuid van een Oever-aas graveeren..... Maar halte! die hooge onderneming past geen pen van Majaas Zoon; veel liever zal hy, dat Drommedaris-pak, op de borstelige schouderen van uw Collega Argus leggen: | |
[pagina 20]
| |
Want geene schepzelen kraauwen malkanderen beter, dan twee schurfde Muylezels. Nu nog iets van de waardy der Pen, en dan een uiltje geknapt. Door 't geschrift klimmen wy tot boven het Firmament, en door 't geschrift doorgronden wy de ingewanden der Aarde; door het Microscopium der letteren, beschouwen wy de inwoonders van Nephtuins ziltig nat; en door een Schryvers verrekyker bezigtigen wy het pluimgedierte van het Hemelsblaauwe uitspansel; door 't geschrift worden onze vindingen gepolyst, en de feilen van 't Spraaklit gecorrigeert; 't Geschrift is de Secretaris, die den rykdom van onze gedagten, die anderzints 't geheugen zouden ontslippen, aanteikend. De Spraak is afhankelyk van d'Inbeelding, het Geschrift van 't Oordeel; 't Geschrift verduurt de eeuwigheid, en de Spraak verstrooid in de dunne lugt. De Indianen verwonderden hen niet over de Spaansche Syllabens, waar van de minste anderhalf voet lang is, maar wel over hunne geschreeven Missiven. De welsprekentheid sterft in haare geboorte, maar het Geschrift zal, zoo lang de Machine der Waereld duurt, leeven. Littera soripta manet. De geschreeve Letter houd stant. Het voornaamste dat Mark Antonius tegens Cicero animeerde, bestond hier in; om dat die Orateur zyne Philippicâs, tegens hem opgesteld, in 't ligt gaf. Verhong zig Bubalus niet, om dat Hipponax tegens hem geschreven had? en executeerde Lycambus dat dieve sterflot niet op zig zelven, om de Jambische vaerzen van Archilochus? tot conclusie zal 'er Hermes dit nog by voegen; dat eene zaak zoo veel te heerlyker is, na maate, dat zy van eene adelyke oorzaak afhangt; De Spraak is afhankelyk van welgestelde werktuigen, maar wel schryven is afhankelyk van 't begrip; de welsprekentheid verminderd door ziekte, maar een goede styl verouderd nooit, en word steker na proportie, dat de koffer der ziel, dat is ons brosch lichaam, verzwakt. | |
De Kanselery der Coffyhuis-Staatkundige.Roomen. De Kardinaal d'Acunha heeft eene Jodinne van 17 jaaren ten doop gehouden, aan dewelke hy 1000 Scudi vereerde om haar | |
[pagina 21]
| |
uit te trouwen, of om Nonne te worden. Indien die geweeze Burgeresse van Jeruzalem de Natuur eenigzints te baat heeft, zal zy zig niet als eene sneeuwitte Hinde, aan 't verstompte Offermes van een oude wichelaar sacrifieeren; of haare 1000 Scudis, om levende onder de gedoekte Nonne Marionettes begraven te worden, besteden. Neen (zegt Hermes) dat Joden vleesch is nog te kragtig doortrokken door Amber en Banilles, en zy kan zoo min den verkwikkenden koeldrank van het Huwelyk ontbeeren, dan een dorstig zuiglam moeders melk. Daar is geene zotter comparatie dan een Klooster of de Trouw: die het eerste verkiest, vervalt, gelyk de ouderdom, in het kindsch, en die voor het tweede neder knield, dobbert in eene zee van wellusten. Wat dog is aangenamer aan eene Vrouw, dan dat zy een slaaf bezit, die haar dag en nagt vierd en contenteert? die uitwendig Heer, en inwendig Knegt is? die als de Geneesheer van een Dolhuis, alle haare krankzinnige parten moet afwagten? die niet zeggen durft dat zyne ziel hem toebehoord? die ieder jaar jonge kabouters ziet in de waereld springen, waar aan hy zo veel eigenschap heeft, als de Pretendent aan den Tytel van Koning van Engeland? wiens kinderen malkanderen gelyken, gelyk een Theater Engelsche en Luiksche Auriculâs? die .... maar halte! deeze stof is al te overvloeijende om op eene reis af te haspelen. Romen. De Kardinaal de Rohan heeft dezer dagen aan 25 arme Meisjes van de Fransche, en aan zo veele van de Romeinsche natie, eene goede zomme tot een Huwelyks goed doen uitdeelen. Ja! zoo doende zullen de Roozeknopjes, door de gulde warmte der gepurperde liefde, haast volkome Roozen worden; en zo doende, kon 'er in het toekomende jaar wel een goed gewas van Haazenooten zyn. Indien ieder Kardinaal, op zyn beurt, diergelyke klevende aalmoeszen uitdeeld, zullen de Schoenmaakers winkels, en de Snyders tafels niet weinig vermeerderen; want doorgaans zyn het de Ridders van de Naalde en Els, die, in 't gemeene best van diergelyke buitekansjes, hun fortuin poussêren. Val aan dan, schraale vliegen van intrest, op die smeerige zuikerdoozen; want vergulde Confituren voldoen het oog, en verzilverde Pillen zyn beter te verzwelgen dan moedernaakte. Dit Sujetis zo divertissant, dat Anubis het met een sprookje van Monsieur de Coullanges zal verzellen. | |
[pagina 22]
| |
Niet ver van Parys woonde eene Boerinne, dewelke met meêr Kinderen, dan Obligatien, en met meerder Meisjes, dan Morgen Lands, gezeegend was. Gaarn wilde zy de oudste vroegrype Meloen aan een Limousynsch Jongman besteden, maar helaas! de Hals slagte de windmoolens, en had geen andere rykdom dan zyne wieken; en de Bruid geen schoonder Huwelyks goed dan een leeg Spaarpotje. Wat hier in gedaan? want jonge Lieden zyn ongeduldig, en konnen veeltyds geen borg uitstaan. De Moeder eindelyk schoot wat in, zy zette haare beste kap op, en liep op drie pooten na de Vrouw van het Dorp, met een verzoek om et cetera. Die Dame, dewelke op het chapitre van de Conjunctie mededoogende was, vereerde aan de oude Ooi een beursje met tien Ryksdaalders; dog op deeze conditie, dat het jonge Paar haar moest komen bedanken. Aanstonds kwam Filander en Silvia, 't byltje en de steel, Bruidegom en Bruid, aanslurven. Het Meisje was tamelyk goelyk; zy had lieve bruine oogjes, een gladde huid, een aangenaamen mond, en een putje in haare kin. Maar de Galant was een model van leelykheid; zyne blikken stonden halver weg in zyn hoofd, zyn neus trok op eene overrype komkommer, en zyn scheeve bek op een potscherf, zyne kaken waren gezwollen, gelyk het Leer van eene Schotse Zakpyp, en zyn strot was gevleescht, gelyk de hals van een Roerdomp. Foei! foei! schreeuwde Madame, die Knaap diendje niet. Dog het oud wyf riep aanstonds; Och Mevrouw! wat kan men veel byzonders koopen voor tien Ryksdaalders? Kamerijk. De meeste Ambassadeurs staan naar Ryssel te gaan, om zig aldaar eenigen tyd te vermaaken. Monsieur Bernin, een gesuikert, ingezult, en geconfyt Wysgeertje, zei eenmaal tegens Monsieur St. Evremont; L'Abstinence du plaisir est un grand peché. Dat is; Onthouding van vermaak is eene zwaare zonde. Eene diergelyke Morale moet een ieder smaaken, en voornaamlyk die geene, dewelke meêr met het hoofd, dan met de voeten arbeiden. Nooit geeft een boom grooter schaduw, dan wanneer hy neder valt; en nooit ziet men grooter boomen ontwortelen en nedervellen, dan op een Congres. Is het dan niet overnoodzakelyk dat een Gezant, die de schaduw van de Souveryns-boom is, een declineerenden winkel souteneert, met een sierlyk uitbangbord, en met een slegte kaart een goed gelaat toond? | |
[pagina 23]
| |
ô ja! want eene Vorstelyke sententie moet, of gehoorzaamt, of door den mond van een Kanon gerecuseert worden; derhalven is het heilzaamste, diergelyke condemnatien, door een Bal, Masquerade, of een overpragtig Festyn te repareren. De Kardinaal Alberoni zal, by wyze van eene Verkiezing, de Kardinaals Muts uit de handen van Papa Conti ontfangen, en aangemerkt worden als een Creatuur van den tegenwoordigen Paus. ô Bloed hoe word de Waereld genart! de groote jongens speelen schophoedje, de een stoot den anderen de muts van 't hoofd, en een tweede zet ze hem weêr op. O Ceremonieel, hoe belachlyk zyn uwe Apereijen! en zo veel te belachelyker, als ze op aardsche Goden afsteeken. Waarlyk Conti regt heerlyke mirakelen uit, en dat in de proefjaaren van zyne Administratie. Hy ontkapt de Benedictyner Monniken; hy koppeld Huwelyken; hy bekranst een Ballingschap met eene Kardinaals Muts; ja wie weet, indien hy zo avanceert, of hy Madame St. George niet met een Huwelyks Coadjuteur voorzien zal, en den Chevalier by provisie Prins van de H. Kerk maaken, om hem langs die waardigheid den weg tot drie Koningryken te faciliteren. Sr. Hermes. Uwe vergelyking, tusschen den Argus en een Salmander, is onnatuurlyk; want hy is veel koelder, veel onaangenaamer en volder van fenyn. Ook is hy geen Fenicier, waar van men de volgende Vaerzen leest,
Phoenicum regio est, hi rubro gurgite quondam
Mutavere domum, primique per aequora vecti
Lustravere salum, primi docuere carinis
Ferre cavis Orbis commercia: sidera primi
Servavere poli.
Maar hy is de weêrgaâ van den Fenix, een Vogel, de Zon toegeweid, wiens veeren zyn purperverwig, wiens staart hemels-blaauw, en wiens hoofd met eene sierelyke vederbos verheerlykt is. Oud zynde stigt hy een Grafmyt uit welriekende kaneel, nagelen, en scheuten van wierook; legt zig daar op neder, en hy word, na dat de Zon- | |
[pagina 24]
| |
nestraalen zyn Lykvuur ontstooken hebben, tot stof verbrand. Uit zyne assche kruipt een Worm, die allengskens van hoedanigheid veränderd, en ten laatsten een Fenix word. Nu is het immers waereldkundig, dat Argus een Vogel is, toegeweid aan de Maan, waar door hy ook veeltyds Ga naar voetnoot*Lunatiek is; dat zyn Leer purperverwig is, weet al de waereld, en met wat vederbos hem zyn byzit gekapt heeft, daar van kan hem Amsterdam altoos een Certificatie verleenen. Die Argus nu gevoelende dat zyn sterflot, veroorzaakt door een ongeneesselyk Venus-gift, naderde, vervaardigde een Houtmyt, gecomponeert uit Quajac, Sassafras, en Salsa Parilla; viel daar op neêr, ontstak dezelve door geest van Brandewyn, en liet zig tot pulver verbranden. Uit deszelfs asch kwam eerst een naakte Worm te voorschyn, die zig allengskens met geleende en geborgde veeren dekte, en eindelyk in de gedaante van een Koekoek aan d'Amstellugt kwam swerven. Wees in het toekomende voorzigtiger, Zoon der Goden, en vergelyk nooit een Fenix by een Salmander.
U E. Vriend en Dienaar Hannibal raak wat. |