| |
Maandag.
Fidelio, oordeelende dat therese niet kwalijk over zijne verhandeling, den dag te vooren gehouden, voldaan was, ging, met een frisschen moed, haar den volgenden zijne opwachting maaken; en nu, wat vrijmoediger geworden, vong hij dus aan:
‘Gelijk ik gisteren aanmerkte dat de Zondag niet ongeschikt was om over de liefde te spreeken, niet minder schijnt hiertoe de Maandag aanleiding te geeven. – 't Is waar, deszelfs naam komt van de maan of diana, en deeze wordt gezegd de Godinne der kuisheid te zijn; doch men weete echter haare liefde voor den Herder endimion – daar te boven weet | |
| |
men thans, hoe de Maan aan de vrugtbaarheid dienstig zij; dit had ik omtrent de Zon, oppervlakkig ingezien, zoo veel te beter mogen zeggen; maar ik moet iets nieuws doen hooren; – nu is deeze ontdekking, dat de Maan den groei bevordert nieuwer, dan wel omtrent de Zon, welker warmte en gloed aan elk bekend zijn.
Deeze dag vooral is aan de liefde geheiligd – immers in meest alle landen houden de burgers, bijna van alle standen, als dan een vierdag – wie durft nu ontkennen, dat deeze schikking ook liefdeönderhandelingen moet doen geboren worden? – en nu worde ik geroepen om haar, die mijne ziel bemint, van mijne liefde te spreeken. – de noodzaaklijkheid, dat zij met mij huwe, hebbe ik gisteren reeds beweezen; ook hoe het huwelijk van eene Goddelijke instelling is, en dus voor eene weldenkende Juffer noodzaaklijk heeten mag.
Vervolgens wil ik aanmerken, hoe zij, die niet huuwt, ook haare pligten geenzins moet gezegd worden te betrachten. –
De bestemming der schoone Sexe is de huislijke verzorging, waartoe wij, mannen, ongeschikt zijn, benevens de opvoeding der kinderen; nu is het zeker, wanneer men beide geslachten berekent uit eene omtrent gelijke hoeveelheid te bestaan, elke Juffer, die ongehuuwd blijft, ook een man zijne dagen onnut doet verslijten; – nu worden er meer van de manlijke dan vrouwlijke Sexe geboren, dus doet ie- | |
| |
der ongehuuwd blijvend meisjen veel nadeel aan het menschdom; ja, wat meer is, de Natuur gaat thans zwanger van groote gebeurenissen – het huwelijk zal, dit zegt mij de geest, door liefde aangevuurd, in aanzien rijzen. – Wijkt terug, alle onheiligen! de tijden naderen, dat het huwelijk, op rechte waarde geschat, aan allen geboden zal worden; want ieder moet die schuld betaalen, welke de Natuur bij zijne geboorte op hem lag – liefde, heilige trouw, zijn den Schepper aangenaam – in de omhelzingen van twee minnende Gelieven kunnen de Engelen zich verblijden. – – Gij kuische Maan! u is deeze dag toegewijd – uw blanke schijn kon altijd den minnaars behaagen – uw vermogen op de wateren is bekend – mindert ook de zorgen van mijn minnend harte.’ –
Zij.
‘Eene Epizode – dat is buiten ons boekjen.’ –
Hij.
‘De Hoogduitsche Romans zijn daar vol van, en zoude een Inlander minder recht daartoe dan Vreemdelingen hebben?’ –
Zij.
‘Welk eene vraag! – zekerlijk!’ –
Hij.
‘Gij verwondert mij, Schoone!’ –
Zij.
‘Dit kan wel zijn; maar volgens alle regels van billijkheid moeten vreemden meer voorrecht dan Inlanders genieten.’ –
Hij.
‘Ik hoor u met de grootste verwondering.’ –
| |
| |
Zij.
‘Oordeel zelf, fidelio! of vreemden niet veel hartlijker, en trouwer voor de Overheid zijn dan Ingezetenen.’ –
Hij.
‘Moet ik daarom geen inlandsche Schouwburg hebben?’ –
Zij.
‘Gij weet wel, vriend! dat er weinig Hollanders uit geheel onvermengd Hollandsch bloed meer gevonden worden; – ja, Duitschers kroopen overal in: zoo gij dan eene Westfaalsche Comedie ziet, wel – dan zijn het, bij de meeste inboorlingen, landslieden.’ –
Hij.
‘Ik ga voord – liefde moet mij doen overwinnen: – Schoone therese! gij zijt niet alleen verpligt tot den echt, maar ook fidelio, staat u daartoe te kiezen: uw hart, zeidet gij, is hem niet ongenegen; – wel nu, hoe onbehoorlijk is het niet, de neiging van het hart, in zoodanig geval tegentegaan! – hoor toe, schoone Juffer! welke gevaaren voor u te vreezen zijn, indien mijne liefde door u versmaad wierde. – – Vertumnus beminde pomona, zij was de Godinne der vrugten, hij de God der tuinen – zij was eene schoone maagd, en onbeweeglijk gebleven voor de taal der liefde, tot zich eindelijk dees minnaar aanbood; hij kwam bij haar in de gedaante van een oud vrouwtjen verkleed, en sprak van de liefde die vertumnus voor haar gevoelde – pomona bleef onbeweeglijk: – toen verhaalde haar die vermomde minnaar de geschiedenis eener Juffer, die door een braaf Jongeling aangezogt, ook met zijne liefde spottede, zoo lang tot
| |
| |
deeze ongelukkige zich aan een vengster van haare wooning ophing; de Juffer des morgens dit verneemende, was innig ontroerd. – Men nam iphis – dus heette de Jongeling – vandaar en bragt hem naar zijne wooning: hij werd begraaven en voorbij het huis der ongevoelige Juffer gedraagen, die dermaate werd aangedaan, dat zij de lijkstatie volgde tot in de kerk, alwaar zij zich, vervoerd van wroeging doorstak, en, in het graf stortte, den geest gaf op het lijk van haaren minnaar. – Met soortgelijke geschiedverhaalen, bewoog vertumnus het hart van pomona, zoo dat zij met de rampen, door de liefde veroorzaakt, bewoogen, het Besjen beloofde voordaan aan venus te zullen offeren, door een minnaar gehoor te leenen. – Naauwlijks had zij deeze woorden gesproken, of vertumnus lag zijn gewaad af, en vertoonde een vuurig minnaar aan de Nimf; hij omhelsde haar, en – de liefde dekte hun met haare vleugelen. – Schoone therese! gij hebt, even als pomona, u tegen de liefde verzet – wildet gij ook, als zij, daaraan uw hart overgeeven!’ –
Zij.
‘Maar, fidelio! zulke aanspraken, op den man aan, zoo als men zegt, werden u niet geöorloofd.’ –
Zij.
‘Hebt gij den Maandag afgehaspeld?’ –
Hij.
‘Gij zijt eene bloem, aan bloemen mag men u vergelijken. – Heden zal ik eene vergelijking tusschen u en deeze bloem maaken.’ –
Hij biedt haar eene schoone Angelier aan. ––
| |
| |
| |
Vergelijking van Therese met eene Angelier.
Men mag gerust het schoone geslacht aan bloemen gelijk stellen – even zoo verrukken zij het hart. – Heden moet ik de overeenkomst tusschen mijne therese en eene Angelier opmerken. – Deeze bloem munt uit in teekening van zijne fijne blaadjens, en aangenaamen geur; aldus is ook zij, die mij voor eeuwig kan bekooren; haare edele gedaante, en uiterlijke beminnelijkheden vertegenwoordigen zich, in de schoonheid deezer bloem: – haare aangenaame geur verbeeldt therese's beminnelijke hoedanigheden en deugdzaam hart; – deeze bloem wordt waardiger, en rijst in prijs, wanneer men er looten van aflegt – even zoo moet mijne therese, aan eenen minnaar verbonden, de waereld met telgjens voorzien, die haare deugden vertegenwoordigen; ja, over de aarde verspreiden. –
Zij.
‘Ik weet niet, fidelio! waarom mij dit in den zin schoot, u deeze proef opteleggen.’ –
Hij.
‘Hoop, om mij in verlegenheid te brengen, of inspraak in uw hart.’ –
Zij.
‘Gij zijt onbillijk – doch wij moeten zien of gij u, tot den Saturdag, zonder in herhaalingen te vervallen, zult kunnen houden.’ –
Hij.
‘Het ware edelmoediger mij gewonnen te geeven zonder verdere beproeving.’ –
Zij.
‘Zoo edelmoedig ben ik niet’ –
Hij.
‘Gij vernedert uzelven te zeer.’ –
| |
| |
Hij.
‘Mag ik hoopen u te zullen beweegen.’ –
Zij.
‘Aanstaande Zondag zal ik u antwoorden.’ –
Zij.
‘Geen oogenblik – want zo u de stem vrijdag avond begaf, was ik gered – – – Adieu, mijn Heer! – tot morgen.’ –
|
|