Zondag.
Op den morgen, van deezen eersten dag ging fidelio naar den Tempel, zijne gebeden tot den Onzichtbaaren opzendende, smeekte hij om wijsheid; en begreep te recht, dat hij het hoogste Wezen niet vertoornen zoude, met, op zijne liefde voor therese, eenen zegen aftesmeeken; hij wist toch, dat de liefde, tot in standhouding van het Heelal, door den Schepper elk schepsel ingeplant was.
Na het eindigen van den dienst, ging hij de Juffer, die hem met verlangen wachtte, een bezoek geeven, en eenige onverscheelige redenen gewisseld hebbende ving hij dus aan:
‘Schoone therese! die ik beminne, en aan deeze zijde der eeuwigheid tot Gezellinne mijnes levens verkooren heb, gij eischt dat ik uw verstand behaage, indien ik hoope wil voeden, dat gij mij immer de hand, als eene echtgenoote zult toereiken – geduurende eene week wilt gij, dat mijne liefde tot u, in nieuwe en niet laffe bewoordingen, van haare kracht spreeke; want het verstaat zich van zelf, dat het geen ik voordbrengen zal, tot mijne liefde betrekkelijk moet zijn; echter zóó, dat alle herhaaling vermijd en ieder dag iets anders verhandeld worde – Hoedanig staat mij dit aantevangen, daar ik de Schoolvosserij des Catheders, en tevens de suikerzoete taal van het