Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen
(1797)–Cornelia L. van der Weyde– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Du Plessis en Marianne.
| |
[pagina 155]
| |
de waereld in stand gehouden worden; daar zedenloosheid alle banden ontsnoert, en de Maatschappijën aan den ondergang overgeeft – ô stervelingen! beseft dit! – De Vader van du plessis was een rijk Edelman uit Dauphiné, een Gewest van het vrugtbaar Frankrijk; hij had voorheen zijnen Koning gediend; maar was door eene kwetsuur onbekwaam geworden tot den krijgsdienst; waarna hij met het Kruis van St. Lodewyk vereerd, en een pensioen begiftigd werd, en alzoo keerde hij naar zijne have terug, een weinig minder vlug dan hij uitgetoogen was; echter met die, voor een edelmoedig sterveling niet onverscheelige zelfbewustheid, dat hij, in dienst van het Vaderland, zijn leven, tot heil van hetzelve, gewaagd had; althans zoo redende men toen. – Naderhand zijn er lieden opgestaan, welke betoogden, dat men veelal voor de belangen der Vorsten of hunne Staatsdienaaren het oorlog voert, en integendeel maar zeldzaam ter verdediging van het Vaderland. – Hoe dit zij, de oude du plessis was over zich zelf voldaan. – In Dauphiné werd hij ook met veel achting ontvangen; – elk beijverde zich om kennis en vriendschap met hem te maaken; – bijzonder waren zijne Hoevenaars verblijd over de terugkomst van hunnen Landheer; want zijne Gemagtigden hadden, even als die lieden gewoon zijn, de boeren vrij hard behandeld. – Du plessis voelde na zijne terugkomst zich genegen tot den huwelijken staat: hij bepaalde al | |
[pagina 156]
| |
rasch zijne keuze op de eenige dochter van den Heer la roche, Voorzitter in het Parlement van Grenoble.- De dochter noch de vader toonde zich ongenegen tot dat huwelijk, zoo dat hij op eene verbindtenis met deeze Juffer hoopen mogt: hij wist dit werk ook met zoo veel spoed voord te zetten, dat slechts twee maanden na zijn eerste bezoek bij den Praesident, deszelfs dochter hem ter vrouwe, benevens een aanzienlijk huwelijksgoed, geschonken werd. – Mevrouw du plessis was eene middelmaatige schoonheid; was ook niet ontbloot van een redelijk verstand; doch met dat alles was zij verre af van eene aangenaame en beminnelijke huisvrouw te mogen heeten: – gierigheid, in een overdreven graad, beheerde alle haare zielvermogens; en dit was ook de oorzaak dat zij zoo spoedig gereed was den Krijgsman haare hand te geeven; want hij was zeer rijk. – Deeze echt was ook niet zeer gelukkig. – Een jaar na de voltrekking van dat huwelijk kwam de jonge du plessis ter waereld, en hoe zeer de moeder zich bij zijne geboorte verheugde, vermeerderde teffens haare gierigheid, daar zijne komst eene meer dan gewoone uitgaave te weeg bragt. – Kort na zijne geboorte overleed de vader deezer gierige vrouw, 't welk haar zeer veele goederen aanbragt; deeze vermeerdering van bezitting dreef haar tot eene buitenspoorige zuinigheid aan; want, zeide zij, nu hebben wij geene erfenissen meer te wachten. – Haar Gemaal keurde deeze ondeugd zijner Echt- | |
[pagina 157]
| |
genoote ten hoogsten af; maar hij werd door haar geheel overheerd, en had zeer weinig te zeggen. – Dit verdroot hem – zijn eenigste troost bestond hierin, dat hij zijn zoon voorspoedig zag opgroeijen, en voor zijne opvoeding te zorgen. – In deeze aangenaame bezigheid was hem deeze ontaarte vrouw nog dikwijls hinderlijk, daar hij, naar haare gedachten, daaraan te veel geld verspilde; dan, in dit geval alleen verzettede du plessis zich manmoedig tegen zijne Echtgenoote, zoo dat zij genoodzaakt was die zaak aan hem overtelaaten. – De Jongeling werd onderweezen in alle die kundigheden, welke hem eenmaal tot een nuttig lid der Maatschappij konden vormen. – De vader had nog zoo veel zucht voor den Krijgsdienst behouden, dat hij zijnen zoon daar ook toe opleidde. – De moeder verzettede zich daar wel tegen, omdat Militairen zelden groote schatten vergaderen; maar wijl Edellieden in Frankrijk toch in den Krijgsdienst wel voordkomen, stemde zij er eindelijk in toe; te meer, daar de burgerlijke bedieningen op dien tijd al dikwijls verkocht werden, terwijl men, met weinig moeite, eene Officiers plaats om niet bekomen kon; zoo dat dit alles de schaal, ten voordeele van den Militairen stand, deed overslaan; en de jonge du plessis diende reeds op zijn veertiende jaar den Koning als Kadet, bij een Regiment ruiterij, en werd vervolgens, twee jaaren daarna, tot Cornet aangesteld. – Omtrent dien tijd dacht het der Voorzienigheid | |
[pagina 158]
| |
goed, Mevrouw du plessis eene bezoeking toetezenden, welke haar geweldig griefde; zij werd, namelijk, door eene verlamming in de onderste deelen des ligchaams aangetast, welke haar de minste beweeging belettede, zoo dat zij van het ledikant op den stoel moest gedraagen worden, en vervolgens waar zij verder wezen wilde: – dit stelde haar geheel buiten staat om haar huishouden nategaan, zoo dat zij zich genoodzaakt vond die zorg aan anderen over te geeven, tot groot genoegen van haar man en huisgenooten. – Mevrouw du plessis vleide zich in den beginne dat dit ongemak haar wel spoedig zou verlaaten; maar wanneer het in vervolg bleek, dat deeze hoop ijdel was, en haare ongesteldheid bleef aanhouden, moest zij na eene bekwaame huishoudster omzien, aan welke zij de bestiering kon opdraagen: door den nood gedrongen, besloot zij, zeer ongaerne hiertoe. – Allerwege gaf zij last om eene huishoudster op te zoeken; veele kwamen zich ook aanbieden, maar geene had de eer haar te behaagen; omdat zij, naar het gevoelen van de zieke, al te voordeelige voorwaarden wilden bedingen. – Eindelijk sprak eene vriendin uit Grenoble haar over de dochter van eenen toen onlangs overleden Officier, die, uit gebrek aan vermogen, zich tot huishoudster of gezelschapjuffer aanbood. – Dit voorstel vond ingang bij Mevrouw du plessis; want men bedong voor de jonge Juffer, welke d'aubreuil heette, weinig meer dan den kost; terwijl Mevrouw haar | |
[pagina 159]
| |
beloofde van kleederen te zullen voorzien; met een plegtig voorneemen om daarin zeer spaarzaam te zijn; alle voorwaarden dus aangenomen zijnde, trad de schoone marianne d'aubreuil in haaren nieuwen post. – Zij had haare moeder in haare eerste kindsche jaaren verlooren; – de vader, hoe zeer hij van een zeer bekrompen pensioen leeven moest, bevlijtigde zich om deeze dochter eene goede opvoeding te geeven, bewust zijnde dat dit het eenige was dat hij haar konde nalaaten. – Om Meesters te bekostigen waren geene middelen voorhanden; maar de Officier, een man van kunde zijnde, verstrekte zijne dochter tot Leermeester in alle die begaafdheden, welke het meisjen immer konden te pas komen. – Zij mogt, zonder vleijerij, schoon genaamd worden – bezat een opgehelderd verstand – was levendig; maar vooral van een zagten en menschlievenden aart; – deeze hoedanigheden moesten veel meer dan haare schoonheid alle harten tot haar neigen. – Zij bereikte den ouderdom van negentien jaaren, toen zij haar vader door den dood verloor – zij betreurde dit verlies hartlijk; maar vertrouwde tevens, dat de Voorzienigheid voor haar, zoo wel als voor alle schepselen, zorgen zou – die gedachte was troostrijk voor haar gevoelig hart – zij zou toch dien teder beminden vader eens wederzien, en hoopte zich zoo te gedraagen, dat hij, indien alle lotgevallen hem bekend waren, genoegen in haare handelingen zoude neemen. – | |
[pagina 160]
| |
Marianne werd in het huisgezin van du plessis van allen met veel achting bejegend. – De oude man, welke sedert langen tijd geene vrienden aan zijn huis had mogen zien, van wegen de gierigheid zijner huisvrouwe, was nu bijzonder te vreden met een zoo goed gezelschap, als marianne, welke hem een aangenaam onderhoud verschafte. – Om van zijnen kant geen gevaar te loopen, dit meisjen spoedig te zullen moeten misschen, hetwelk zeer ligt gebeuren kon, als zijne Ega, welke het huishouden op een zoo zuinigen voet liet bestuuren, eens tegen de meerdere uitgave opzag, gaf hij marianne kennis van de spooreloosheid zijner huisvrouwe, en verzogt het meisjen alles op een ordenlijken voet te regelen; in één woord, te leeven en te laaten leeven; – hiertoe verschafte hij haar de noodige middelen; waarvan Mevrouw niets mogt weeten, en niemand der bedienden zeide het haar; want elk bevond zich wel bij deeze nieuwe schikking; zoo dat Mevrouw du plessis, ziende dat marianne even zuinig als zij huishield, haar deswegens lief kreeg, en zich, in het vervolg, nergens meer mede moeide; te vreden als zij elke drie maanden maar verneemen mogt, dat het huishouden geen penning meer dan te vooren gekost had. – Terwijl dit gebeurde, volbragt de jonge du plessis zijn loopbaan als Krijgsman met veel roem; hij werd van Kornet tot Luitenant bevorderd; en na eenigen tijd bekwam hij eene Compagnie, daar zijn Ritmeester overleed. – Deeze | |
[pagina 161]
| |
gelukkige bevordering veroorzaakte evenwel, dat hij in de eerste jaaren niet naar huis kon keeren. – Eindelijk viel hem een groot verlof te beurt, welken tijd hij voornam bij zijnen vader door te brengen, alwaar hij ook met open armen ontvangen werd. – De Jongeling was in die jaaren, welke hij van zijn's vaders huis was verwijderd geweest, een Man geworden; daar hij even uit den kindschen leeftijd vertrokken was; zijn verblijf, onder het oog van vreemden, was hem nuttig geweest, en had ook zijnen geest ontwikkeld; zoo dat zijn vader, welk een rechtschapen man was, de voorderingen van zijnen zoon ziende, zich verheugde, dat de zorgen, weleer voor zijne opvoeding aangewend, aan zijne verwachting beäntwoordden; terwijl zijne Echtgenoote geene minder blijken van genoegen toonde. – De Ritmeester was lang en welgemaakt – eene groote aanbeveeling bij vrouwen, even zeer als eene schoone Juffer den mannen verdienstlijker dan eene lelijke toeschijnt. – De Ritmeester verzuimde ook geenzins aan de schoone marianne zijn genoegen te betuigen, van met eene zoo beminnelijke Juffer kennis te mogen maaken; zij maakte al rasch zoo veel indruk op zijn hart, dat hij in haar bezit zijn geluk zeker stelde; hij vertegenwoordigde zich evenwel alle zwaarigheden, welke zich tegen deeze liefde zouden kunnen verzetten; maar ook de liefde gaf hem moed, om die allen ligt te achten, als hij maar het hart zijner Schoone winnen | |
[pagina 162]
| |
konde. – Een tijd lang ontbrak hem den moed, om marianne zijne liefdedrift te openbaaren, wijl hij haar oprecht beminde: en zuivere liefde bindt de tonge, daar eene gewaande genegenheid zich veelal welspreekender voordoet. – Het was verre af, dat marianne den jongen Officier met onverscheelige oogen aanzag: – zijne beleefdheden waren haar aangenaam; – in de daad, niemand was ook oplettender voor deeze Juffer dan du plessis; en echter deed hij nog veel te weinig in zijne oogen; – indien zijne tong even vlug en welbespraakt ware geweest, als zijn hart oprecht was, welke sierlijke woorden zoude hij haar hebben doen hooren; evenwel was zijne taal bevallig in de ooren zijner Meestresse; – hij zag haar met kwijnende lonken aan, en haare gelaatstrekken beäntwoordden die zóó wel, dat hunne zielen zekerlijk toen elkander reeds beminden, en wederzijdsch trouw gezworen hadden, ofschoon hunne tongen spraakeloos bleven. – De Ritmeester beschuldigde zich zelf geduurig in eenzaamheid over zijne blohartigheid; – elken avond nam hij voor, den volgenden dag haar zijne liefde te ontdekken; – hij zag haar – zij waren alleen – en hij verlangde dan dat iemand kwame om hun gesprek te stooren. – Eindelijk, daar reeds de helft van zijn verloftijd verloopen was, begreep hij, dat een langer uitstel niet meer raadzaam was: en daar hij zoo dikwijls voorgenomen had, haar van zijne liefde te spreeken, zonder dit ten uitvoer te brengen, verkoos hij haar te schrijven, opdat haare oogen hem den moed tot | |
[pagina 163]
| |
spreeken niet beneemen zouden. – Nog den zelfden avond ontwierp hij den volgenden brief; die zekerlijk voor het minst de tiende was, welken hij, tot dat einde, vervaerdigde – de voorigen waren reeds verscheurd, en nog behield hij deezen maar, omdat de tijd te verre verloopen was, om nog een ander te schrijven. ‘Schoone Juffer! | |
[pagina 164]
| |
De Ritmeester nam het oogenblik waar dat hij met marianne alleen was, om haar zijnen brief te overhandigen; – in het eerst weigerde zij dien aanteneemen, maar hij bad, ja smeekte haar zoo lang tot zij hem eindlijk bij zich stak; want hij verzekerde haar, dat zijn geluk of onberekenbaar ongeluk van het inzien deezes briefs afhing. – Zijn Vader kwam juist op dat oogenblik in de kamer, anders had misschien de twist, over het al of niet aanneemen van den brief, hen nog langer bezig gehouden. – Marianne was opgevoed in die stellingen, dat eene Juffer geene brieven van Heeren moest ontvangen, ten zij met voorkennis van ouders of vrienden, of dat de Schrijver recht op haare hand had. – Volgens dit voorschrift evenwel moest marianne ook in bijzijn van den Vader aan du plessis zijnen brief terug gegeeven hebben; dan zij wist niet, maar kon ligt gissen, over welk onderwerp de brief handelen zoude: en den beminnelijken Officier aan verwijtingen bloot te stellen, kon zij niet van zich verkrijgen; ja haar hart pleitte reeds ten zijnen voordeele, en deed deeze Juffer den heimlijken wensch voeden, dat hij, bij dit geschrift zijne liefde mogt verklaaren. – | |
[pagina 165]
| |
Met het grootste genoegen zag zij den brief in, welken zij zeer bevallig vond; hierin met den Schrijver oneens zijnde, aan wien hij zeer gedwongen toescheen. – Wij zouden het daarin met den Ritmeester eens zijn; want de gewoone hoedanigheid van eenen minnenbrief is, dat hij aan allen, behalven het voorwerp, waaraan hij gericht is, mishaagt. – Dan, was dit het eerste denkbeeld van marianne, weldra beklaagde zij haare toegeevendheid, omtrent het aanneemen van den brief: dit, moest de Juffer bekennen, streed tegen de vaderlijke lessen; - deeze herinnering maakte haar droefgeestig – zij wierp zich op de knieën – bad den Onzichtbaaren om vergeeving voor den dwaazen stap welken zij begaan had – deed eene plegtige gelofte, om voordaan geene brieven meer aanteneemen; en indien de jonge du plessis haar mondeling over zijne liefde onderhield, hem gestreng aftewijzen; ja hem te dreigen, indien hij hiervan niet afliet, zulks aan zijne ouders bekend te maaken; en in geval deeze dit niet konden verhoeden als dan het huis te zullen verlaaten. – Na dit besluit werd zij veel geruster – haare vrolijkheid keerde weder – en zij was over zich zelve voldaan. – Terwijl marianne dergelijke aandoeningen ondervond, als wij beschreeven hebben, was du plessis ongerust over het lot van zijnen brief; – des avonds aan tafel trachtte hij de gevoelens van haar hart uit haare oogen te leezen, maar zij hield zich zoo ingetoogen en sprak zoo weinig met | |
[pagina 166]
| |
hem, dat hij geen de minste reden had om zich veel goeds te belooven, omtrent het slagen zijner liefde, en dit was oorzaak dat hij den nacht zeer onrustig doorbragt. – Den volgenden morgen was hij al vroegtijdig bij de hand, maar het mogt hem den geheelen dag niet gebeuren één oogenblik met haar alleen te zijn; – onder allerlei voorwendselen wist zij hem te ontwijken, tot de avond gekomen was, en dit duurde eene geheele week. – Eindelijk dit niet langer kunnende uithouden, vattede haar de Ritmeester bij der hand, daar zij hem weder ontwijken wilde – ‘Wreede marianne!’ zeide hij, ‘gij wilt mij dan ongelukkig maaken: – wat heb ik misdreeven? – is u te beminnen eene zoo groote belediging in uwe oogen? – ach! spreek dan ten minsten mijn vonnis uit! – zoo ik sterven moet, zeg het.’ – ‘Waaröm zoude ik uwen dood begeeren,’ antwoordde zij met veel ontroering, ‘maar ik mag en moet u niet aanhooren – indien gij voordgaat mij van uwe liefde te spreeken, zult gij mij noodzaaken dit huis te verlaaten; – stoor derhalven mijne rust niet: – wij zijn niet voor elkander geschikt.’ – en met een maakte zij eene beweeging, die haare hand losrukte, welke de Ritmeester nog vast hield, waarna zij de kamer verliet, waarin hij een geruime poos als roerloos bleef staan; – eindelijk barstte hij in deeze klagten uit: ‘Die Ondankbaare! veracht mijne liefde! – maar, is zij daarom ondankbaar! – – Beminnen of haaten wij willekeu- | |
[pagina 167]
| |
rig! – – immers neen! – – Ook deeze liefde is buiten mijnen wil geboren – – maar hoe! zoude ik haar niet meer beminnen? – – niet beminnen al wat schoon of beminnelijk is op de aarde? – – ô – Ja! ik wil mijne liefde behouden tot in het graf, en daar zal ik rust vinden; – want, door marianne niet bemind te worden moet mij den dood aandoen – zij zal mij zien sterven – veelligt daarin vermaak scheppen; – – maar neen – daartoe is zij te edeldenkend – kan zij mij haare liefde niet schenken, met deelneemende traanen zal zij mijne asch besproeijen, wanneer mijne ziel aan de aarde onttoogen is. – – – – – –.’ Dagelijks stortte hij deeze en dergelijke klagten uit – Het was er verre af, dat de schoone Juffer behaagen had in zijne smarten; veeleer bloedde haar hart daarover – zijne liefde had haar getroffen; maar zij besefte alle zwaarigheden, die zich tegen hunne verbindtenis zouden aankanten; en daarom, zoo wel als uit zeker gevoel van pligtmaatigheid jegens de ouders van haaren minnaar, weigerde zij hem gehoor te geeven. – Het schoone meisjen zag nu den Officier in alle zijne volmaaktheid – vol tedere kwijning stond hij, in haare verbeelding, nog voor haar, lang na dat zij reeds gescheiden waren. – Wanneer zij hem wederzag, was het voor marianne zichtbaar genoeg, hoe zeer du plessis zich haare gestrengheid aantrok; – hoe gaerne had zij hem van zijne kwelling verlost; maar Jufferlijke trotsch belette- | |
[pagina 168]
| |
de haar van be[slu]it te veranderen; – zij vermijdde ook vervolgens alle gelegenheden om met den Ritmeester alleen te zijn; hoe zeer hij van zijnen kant niets verzuimde om met haar in gesprek te komen – Aldus verliepen er veertien dagen, wanneer du plessis gevaarlijk ziek werd; – hij had zich zijne ongelukkige liefde allerhartlijkst aangetrokken – alle hoop op het bezit zijner marianne opgegeeven, en tevens alle poogingen aangewend om dit verdriet te verkroppen, opdat zijne ouders niets bemerken zouden, en dit was de oorzaak van zijne ziekte. – De Doctoren verklaarden hem daadlijk niet buiten gevaar te vinden. – Ontzettend klonk dit bericht, niet slechts in de ooren der ouders, maar ook in die van alle de huisgenooten; want de Jongeling werd algemeen bemind; doch niemand van alle de bedrukten nam meer deel in den rampspoedigen staat van du plessis dan de schoone marianne; want nu verweet zij zich zelve haare gestrengheid; – ool het leed bij haar geen twijfel, of zijne ziekte was door zijne wanhoopige liefde ontstaan; – hiervan zich verzekerd houdende, dreef ook haare liefde geheel boven, en deed de Juffer besluiten alles in 't werk stellen, om deezen minnaar, welke om haaren wille zoo veele smarten leed, als van het graf terug te roepen. – Met zulke deelneemende gevoelens bezield, begaf zich marianne naar het ziekbed van du plessis; aanstonds bemerkte zij dat haare komst den lijder verheugde. – Zij bleef den Jongeling | |
[pagina 169]
| |
een wijl gezelschap houden; waaruit niemand eenige achterdocht opvattede. – Het geval wilde, dat zij eenige oogenblikken, alleen gelaaten werden; zoo dat zij eene geschikte gelegenheid vond om vrij met hem te spreeken, dat haar hoogst verlangen was, en ving vervolgens op deeze wijze haar gesprek aan: Zij. ‘Ik heb uwe ziekte met verdriet vernomen.’ – Hij. ‘Spot met geen stervende.’ – – Zij. ‘Ik hoop, mijn Heer! dat gij spoedig zult herstellen.’ – Hij. ‘Waarom hoopt gij dit, schoone marianne!’ – – Zij. ‘Wel, mijn Heer! – zoo jong, en – nu reeds te sterven zou zeer droevig zijn.’ – Hij. ‘ô! Ik heb lang genoeg geleefd.’ – Zij. ‘Foei, mijn Heer! is dat onbedacht spreeken.’ – – Hij. ‘Immers zijn u de redenen bekend?’ – Zij. ‘Misschien behoorde ik mij onkundig te houden; maar ik wil liever minder kiesch zijn dan wreed; ik geloof dat mijn antwoord u verdriet heeft veroorzaakt.’ – Hij. ‘Dat antwoord, en alle bewijzen uwer koelheid vermoorden mij; – zeker zoude ik gewenscht hebben nog te leeven, maar zonder uw bezit zoude mij het leven niet dan een geduurige dood zijn. – Indien ik eenig vermogen op u hebbe, sta mij dan toe u te verzoeken dat gij, na mijnen dood, soms aan mij gedenken zult, als aan iemand die uw | |
[pagina 170]
| |
medelijden verdient, daar de liefde voor u hem den dood deed smaaken.’ – Zij. ‘Och! mijn Heer! spreek zoo wanhoopend niet! – gij doet mij verdriet aan – hoe troostloos zouden uwe ouders zijn, indien de dood u aan hunne tedere zorgen ontrukte!’ – Hij. ‘Dit besef treft ook mijn hart, uit liefde voor hun.’ – Zij. ‘En uwe Vrienden.’ – – – Hij. ‘Men vindt weinig waare vriendschap op aarde.’ – Zij. ‘Och! zoek uwe droefheid te maatigen – ik verdien zoo veel liefde niet!’ – Hij. ‘Mijne keuze doet eer aan dit hart, dat tot mijn laatste ademhaling voor u kloppen zal.’ – Zij. ‘Als ik den minsten invloed op u had, zoude ik u verzoeken alle vermogens aantewenden tot uwe herstelling.’ – Hij. ‘Kunt gij dit vraagen, marianne? – zou u onbekend zijn, welk een vermogen gij op mij uitoefent?’ – Zij. ‘Bewijs mij dan zulks, door alles aantewenden wat uwe geneezing bevoorderen kan.’ – Hij. ‘Wat zou mij het leven baaten? – immers niets anders dan mijn lijden vermeerderen – en dit moogt gij toch niet begeeren.’ – Zij. ‘De ziekte maakt u wat onbillijk, mijn Heer! – zoudt gij dit van haar, die gij Meestresse noemt, vermoeden?’ – | |
[pagina 171]
| |
Hij. ‘ô marianne! indien gij mijne Meestresse wildet zijn, hoe rasch zou daardoor mijne herstelling bevoorderd worden.’ – Zij. ‘Voldoe aan mijn verzoek – dit zal mijn invloed op u bewijzen dat gij herstelt.’ – Hij. ‘Gij wilt mij immers met geene valsche hoop vleijen, schoone marianne?’ – – Zij. ‘Foei, du plessis! – mij wantrouwen!’ – – Hij. ‘Misschien uit bestwil.’ – Zij. ‘Wanneer gij mij van uwe liefde kunt overtuigen, dit zou mij zekerlijk aanspooren u meer gehoor te geeven.’ – Hij. ‘Als ik slechts hoopen mogt, ô! dan wierd mij de gezondheid wedergeschonken.’ – Zij. ‘Ik zal afwachten wat mijn bezoek bij u zal uitwerken – mij dunkt gij hebt u reeds te veel vermoeid.’ – Hij. ‘Nog ééne vraag. – Is uw hart vrij?’ – Zij. ‘Ik heb geene verbindtenissen.’ – Hij. ‘Van waar dan toch die wreedheid?’ – Zij. ‘Gij weet uwe omstandigheden, mijn Heer! – ook de mijne – oordeel zelf over mijn gedrag.’ – Hij. ‘Vooroordeelen.’ – Zij. ‘Ditmaal zullen wij ons gesprek afbreeken.’ – Hij vattede eene haarer poezele handen, toen zij vertrok, en kuschte die, 't welk marianne zich liet welgevallen. – Van dit oogenblik af begon de ziekte tot staan te komen: reeds op den derden dag kon men hem verbedden; en na | |
[pagina 172]
| |
verloop van twee weeken was de ziekte, bijna geheel geweeken. – De Geneesheeren schreeven, door de kracht hunner medicynen, zich daarvan de eer toe; en nu, trotsch op hunne bekwaamheid, wilden zij de oorzaak deezer ziekte nader verklaaren; die nu hunne gedachten hierin bestond: de vader, een groot beminnaar van de jagt zijnde, had de zoon hem, met veel lust, daarbij vergezeld; nu wilde men betoogen, dat de zoon zich daardoor te veel verhit had; en deeze, hoe zeer verkeerde gissing, viel zeer naar genoegen uit; wijl hun daar door gelegenheid gegeeven werd om onverhinderd samen te zijn, wanneer de oude man op de jagt was. – Du plessis, nu vrijmoediger geworden, gaf zijne Meestresse meer en meer blijken zijner liefde. – overtuigde haar, dat zij voor elkander geschikt waren, wijl de liefde hunne harten verbonden had. – Hoe kan men het voorwerp onzer keuze wederstaan, wanneer het ons leiden wil, werwaard wij willen gevoerd worden? – Dus is het niet vreemd, dat marianne haar hart aan du plessis wegschonk; en hem eene eeuwige liefde en trouw zwoer. – Hunne belangen dus veréénigd hebbende, genooten zij eenigen tijd al het zoet eener wederzijdsche liefde en tederheid – elke dag overtuigde hun meer en meer, dat zij voor elkander geschikt waren – in denkbeelden en gevoelens, ja in alles stemden zij over een, en waren gelukkig. – Maar waarom mogten die blijde stonden niet ongehinderd voordduuren? – Eene ontrou- | |
[pagina 173]
| |
we had hunne liefde betuigingen beluisterd – hunne verliefde kuschjes bespied, en hun verraaden. – Mevrouw du plessis het geheim ontdekt hebbende, zwol op van gramschap, en wilde marianne terstond van zich en uit haar huis verwijderen; – dan haar Echtgenoot betoogde, dat zulks een middel was, om de verliefden meer gelegenheid tot bijéénkomsten te geeven: – dat men het meisjen beter kon gadeslaan, wanneer zij onder hun opzicht bleef; – ook zoude men niet ligt zulk eene bekwaame Huishoudster vinden. – De gierige Dame stemde dit alles toe, en men besloot aan de Gelieven niets te doen blijken; maar de oude du plessis verzogt den Collonel, zijn zoon terug te ontbieden, aan welk verzoek ook voldaan werd; zoo dat de Ritmeester bevel ontving om ten spoedigsten terug te komen. – Dit bericht stond hem maar geheel niet aan; doch de gehoorzaamheid wordt alle Krijgslieden zoo zeer ingeprent, dat zij maar zeer zeldzaam in bedenking neemen, de opvolging van een bevel uittestellen. De Ritmeester maakte zich dus ook daadlijk gereed om te vertrekken; – maar, hoe zeer was zijn hart niet met droefheid vervuld, op het denkbeeld, dat hij zijne beminde marianne moest verlaaten; – de schoone Juffer was eveneens gesteld; – echter trachtte zij haaren minnaar moed intespreeken; ja, berispte zijne bovenmaatige neêrslagtigheid; daar toch het bevel, 't welk hem zoo pijnigde, niet vreemd was. – De Officier stemde dit toe; maar openbaarde niet te min aan zijn be- | |
[pagina 174]
| |
mind meisjen! hoe zijn hart hem voorspelde, dat zij in langen tijd elkander niet zouden wederzien: – ‘ik kan geene reden voor mijn gedachten, deswegens, vinden, beste marianne!’ zeide hij, ‘maar ik vreeze dat men onze liefde ontdekt heeft, en daarom ijverig bezig is om ons te scheiden. – Ach! indien ik u eens in een geruimen tijd niet weder zag, zouden onze wederzijdsche beloften u wel heilig zijn? – Zult gij mij wel getrouw blijven? – spreek, onthef uw minnaar van die ondraaglijke smarten, welke het denkbeeld, van u te zullen verliezen, doet gevoelen.’ – ‘Het is zeer mogelijk, liefste du plessis!’ antwoordde hem marianne, ‘dat uwe ouders onze liefde ontdekt hebben; maar gij weet alle zwaarigheden, welke tegen onze verééniging konden opkomen – ik hield u dezelve voor – toen waart gij zoo zeer verhardt, om die door moed en standvastigheid te overwinnen; en nu wankelt gij reeds, zonder daartoe reden te hebben: – indien uwe liefde tot mij u lafhartig maakte, hebben uwe ouders gegronde reden die tegen te gaan. – Wat mij aangaat, lieve vriend! niets dan uwe trouwloosheid kan mijne liefde doen verminderen; – volbreng dan uwe pligten blijmoedig; het zij onze liefde bekend is of niet, het moet u de goedkeuring uwer ouderen doen erlangen, indien gij niet aarzelt in het opvolgen, omtrent het geen men van u vordert.’ – De Ritmeester beloofde hieraan te zullen vol- | |
[pagina 175]
| |
doen, hoe veel zijn hart ook lijden moest. – Zij herhaalden over en weder de aangenaame verzekering hunner standvastige liefde, en eene geheime briefwisseling zou, geduurende hunne scheiding, hun ten troost verstrekken. – Den volgenden dag vertrok hij naar Metz, alwaar zijn Regiment Guarnizoen hield. – Het scheen hem toe dat zijne ouders bij het afscheid neemen eenige blijken van koelheid gaven, en vooral Mevrouw du plessis; deeze hield eene lange redenvoering tegen haaren zoon, betreffende de pligten der kinderen jegens hunne ouders; bij welke gelegenheid zij te kennen gaf, dat zij hoopte dat hij eens een gelukkig huwelijk doen zoude; – dan op dit alles antwoordde hij in algemeene bewoording en vertrok. – Op den weg was zijn hart zeer beklemd, om het gemis zijner schoone marianne. – het eenige dat zijne smart verzagtte, was het onwankelbaar vertrouwen op haare standvastige liefde; ja hij oordeelde dat geene menschlijke magt, hoe groot, hunne banden verbreeken kon, ten zij de Voorzienigheid dit behaagde, en buiten deeze konden zij nimmer verbonden worden. – Deeze overweeging bemoedigde hem; te meer, daar hij zich verzekerd hield, dat de Onzichtbaare eene oprechte liefde met zijne gunst zoude achtervolgen. – Te Metz gekomen, ontwaarde de Ritmeester al rasch, dat zijne komst in het Guarnizoen niet zoo spoedig vereischt wierd; – 't is waar, zijn Collonel wendde voor, dat men den Comman- | |
[pagina 176]
| |
dant elken dag verwachtte om het Regiment te monsteren; dan, van de overige, met verlof afwezig zijnde, Officieren, Onderofficieren en Gemeenen waren nog geene terug gekeerd; en weinige dagen na de komst van du plessis vertrok zelfs zijn Chef uit het Guarnizoen, om den overigen verloftijd aan het Hof doortebrengen. – De naauwgezetheid omtrent het point van eer, welke Krijgslieden zoo menigmaal tot roeklooze daaden aanzet, op den minsten schijn eener ontvangen belediging, zou den Officier ook in alle gevallen genoopt hebben, zijn Collonel naar reden van dit zonderling gedrag te vraagen; maar nu vooral ontstak zijn gemoed zeer in toorn; daar hij, door de willekeurige bevelen des Overstens van zijn bemind Voorwerp gescheiden was; dan, wat zoude hij doen – de Overste was vertrokken. – Door veele gedachten geslingerd, besloot hij eindelijk ook weder terug te keeren, en den overigen verloftijd bij zijne marianne doortebrengen; – maar op welk eene wijze zoude hij dit ter uitvoer brengen? – Eerst nam hij voor zonder kennis geeving te vertrekken; maar hij vreesde, dat, indien zijn vader de oorzaak van zijn opontbod geweest was, hem zulks zeer kwalijk zou genomen worden; – hij sprak dus den tweeden Collonel aan, gaf hem te kennen op welk eene vreemde wijze hun Opperhoofd met hem handelde, en vroeg vervolgens aan deezen Bevelhebber, of hij hem wilde toestaan den overigen verloftijd bij zijnen vader doortebrengen. | |
[pagina 177]
| |
Gelukkig was dit Opperhoofd den jongen du plessis zeer genegen, dus antwoordde hij hem openhartig: dat de Chef wel uitdrukkelijk had bevolen, den Ritmeester, indien hij vertrekken wilde, in arrest te neemen. – Toen de Jongeling daarop antwoordde, dat hij zich, door een brief, aan den Oorlogs-minister zou vervoegen, en hem kennis geeven van het ongelijk hem aangedaan, raadde de Chef hem zulks af ‘Onze Overste,’ zeide hij, ‘heeft brieven van uwen vader ontvangen, waarbij men hem verzoekt u terug te roepen, en met deezen zal hij zich verantwoorden, indien gij hem beschuldigt, en misschien zal 't hier niet bij blijven, hij kan zeer ligt verstoord worden, dat gij hem bij den Minister hebt aangeklaagd, en dit kan niet anders dan nadeelig voor uwe bevoordering zijn – gij weet, dat in onzen stand blinde gehoorzaamheid geëischt wordt – onderwerp u, mijn waarde vriend! ik spreek alleen tot uw voordeel – mij zijn de reden onbekend, waarom uw vader onzen Chef hiermede belast heeft – bedenk, gij zijt de zwakste partij; dus is het best, hen, van wien gij afhangt, geen reden tot het neemen van sterker maatregelen te geeven.’ – Du plessis zag, tot zijn leedwezen, dat hij deeze zaak niet naar genoegen veranderen kon, hij dankte den Collonel voor zijnen raad, en beloofde dien optevolgen; echter was het met veel moeite dat hij zich zoo verre bedwong. – Edele zielen hebben een afkeer van allen dwang, zij kunnen niet ligt gebragt worden om aan wil- | |
[pagina 178]
| |
lekeur te gehoorzaamen; en dit is evenwel tot heden het lot van den Krijgsman geweest; en laaten wij der billijkheid deeze hulde bewijzen, dat nimmer oorlogsbedrijven kunnen uitgevoerd worden, als ieder Krijgsman in zijnen kring, de bevelen, welken hij ontvangt, mogt uitpluizen, alvoorens hij daaraan gehoorzaamde. – De bewustheid van het noodzaaklijke der onderwerping, voor een Militair, zou alleen niet vermogend zijn geweest, om den Ritmeester te beweegen, ook ditmaal hiervan een voorbeeld te geeven, door aftezien van alle wederspannigheid tegen de handeling van zijn Chef; veeleer, zeide hij, zijn demissie te willen neemen, als men hem tegen recht en billijkheid aan dwong. Dan, de Collonel, die waarlijk vriendschap voor den Jongeling voedde, deed hem verstaan, dat hij daar mede de vaderlijke magt niet ontloopen kon; maar dat zoo wel de vader als het Ministerie, begrijpende waarom hij den dienst verliet, hem door opsluiting en andere strenge middelen, naar hunnen wil zouden trachten te buigen; – en evenwel was eene Compagnie Ruiters, voegde de Collonel er bij, buiten de hoop op nog meerder bevoordering, geene geringe zaak om zoo maar weg te werpen. – Dit laatste deed veel af bij den Ritmeester, en bragt hem op het denkbeeld, dat zijne bediening hem middelen zou kunnen verschaffen, indien de standvastige liefde voor zijne marianne immer oorzaak was, dat zijne ouders hem onterfden. – Hij schreef aan zijne marianne wat hem | |
[pagina 179]
| |
was overgekomen, en dat er nu geen twijfel meer overbleef of hunne liefde was ontdekt; maar betuigde haar tevens, hoe deeze tegenstand zijn moed had aangewakkerd, en hij nu veel meer dan te vooren getroost was, om alles te verduuren, ten einde haar eenmaal te bezitten; – voords bad hij haar, hem door de zoo aangenaame taal te vertroosten, dat zij eeuwig getrouw aan haare liefde en belofte zijn zoude. – Het antwoord op deezen, bleef niet lang achter: marianne had ook van haare zijde hem het treurig bericht medegedeeld, namelijk, dat Mevrouw du plessis haar volmondig had te kennen gegeeven, dat hunne minnerijën haar bekend waren, haar tevens bevelende geen gehoor te geeven aan het geen de jonge du plessis haar mogt belooven; want, voegde zij er bij, liever zag ik hem naar 't graf draagen dan tegen mijnen wil huuwen. – Marianne gaf hem te kennen, dat zij, indien hij eenigzins berouw gevoelde, over eene verbindtenis, tegen den zin zijner ouderen aangegaan, hem op vrije voeten stelde; ja, haare edelmoedigheid strekte zich zoo verre uit, dat zij hem dit aanraadde; maar indien zijn keuze volstandig bleef, verzekerde zij hem van haare eeuwige liefde en trouw. – Het was er verre af dat de Ritmeester aan de inboezeming zijner Schoone gehoor gaf, veeleer versterkte zij hem in zijne liefde, en maakte zijn besluit onwankelbaar. – Zulks schreef hij ook aan zijne Meestresse, er bij voegende – het geen | |
[pagina 180]
| |
in de daad eene waarheid is – dat groote edelmoedigheid eene zwakke genegenheid aankondigt: – de liefde toch is eene drift welke oppermagtig heerscht, en geene mededingers, in 't hart waar zij heerscht, dulden kan. – De Juffer wist deeze zwaarigheid van du plessis op zijn tijd behoorlijk uit den weg te ruimen, door aantevoeren, dat, ofschoon hij van besluit, in zijne liefde, mogt veranderen, zij hem nimmer, daarin, zoude naarvolgen: en dat de opoffering, welke haare edelmoedigheid voorstelde, haar veelligt in het graf zou storten; doch dat zij zich zulks zou getroosten, wanneer het slechts zijn geluk kon bevoorderen. – De groote rousseau zegt in zijne nieuwe Heloize: ‘Hij is niet geheel rampzalig wien één vriend in onheilen is overgebleven.’ – Deeze stelling zullen alle ellendigen zekerlijk met hem toestemmen. Zulke verademing in druk mogt ook du plessis te beurt vallen. – De Ridder d'arcy, zijn tweede Collonel, was zijn vriend, en de onheilen, welke het hoofd des Ritmeesters naderhand dreigden, maakten zijne vriendschap beproefder: – het is zoo troostlijk zijne wederwaerdigheden in eenen getrouwen boezem te kunnen uitstorten; en als hij, aan wien wij ons betrouwen, zelf lijdt of heeft geleeden, dan wordt ook daardoor zijn gemoed bekwaamer om met ons te kunnen medegevoelen; – er is zekere Sympathie tusschen ongelukkigen – zij, die zich in weelde en voorspoed baaden, kunnen nooit vrienden – oprecht getrouwe vrienden worden van | |
[pagina 181]
| |
hen die onder den tegenspoed gebukt gaan; maar geleeden rampen verzagten de gemoederen der menschen, en openen de harten tot oprecht medelijden; even als een zagte regen het smagtend aardrijk laaft en voor de zonnestraalen weet te bereiden, alzoo maaken voorleedene onheilen ons bekwaam om den voorspoed met waerdigheid te gebruiken. – De Ridder d'arcy had eens bemind – ô! welk eene uitdrukking vloeit daar uit onze pen – hij beminde nog heviger dan te vooren; – zijn hart, geheel geöpend voor het vermogen der min of edele vriendschap, deed hem wenschen naar eene tweede ziel, die zich aan de zijne geheel zusterlijk wilde verbinden: – lang zogt hij heinde en veer na deeze Geliefde; – meermaalen werd hij in deeze naspooring bedrogen; – veele koele harten deeden zich aan hem op, als waren zij geheel voor de liefde geschapen; deeze beguicheling kon niet lang duuren; en zoodra bemerkte hij niet, dat zijne liefde kwalijk geplaatst was, of hij verbrak die knellende banden; – eindelijk was het lot hem gunstig – hij geraakte in kennis met den Hertog de charmes; – de jeugdige délaide, dochter van deezen Pair, wist al rasch de verdiensten van den Ridder te onderscheiden, en ook zij werd hevig van hem bemind. – Even als de Staatsbelangen veel bloeds deeden stroomen, hebben ook die familien veele rampen veroorzaakt. – De Hertog wilde zijne Dochter aan den oudsten Zoon van zeker magtig huis uit- | |
[pagina 182]
| |
huwelijken; – hij openbaarde dit zijn voorneemen aan de schoone délaide; dan, zij, geheel liefde en tederheid, en ongeöefend in de kunst van veinzen, verklaarde aan den Hertog onbewimpeld, dat zij den Ridder d'arcy beminde. – De vader verbood haar daarop allen omgang met den Ridder, en ontzeide hem zijn huis. – Deeze bleef echter in zijne liefde volstandig voordvaaren, terwijl hem de Schoone vuurig bleef beminnen, en openlijk betuigde zich met geen ander dan met den Ridder te zullen verbinden; dit vertoornde den Hertog zoo zeer, dat hij bij den Collonel van d'arcy wist te bewerken, dat deeze den Ridder allerlei onaangenaamheden berokkende, ten einde dien braaven Officier een onberaaden stap te doen begaan, dat ook eindelijk gelukte, zoo dat hij zich aan ongehoorzaamheid schuldig maakte; en daar deeze zaak door zijne vijanden moest beöordeeld worden, kon het niet missen of d'arcy moest schuldig verklaard worden, als overtreeder van de krijgswetten; ingevolge hier van werd hij tot eene tienjaarige gevangenis, op eene Vesting, veroordeeld. – De Ridder werd dan ook naar het Kasteel Trompette, nabij Bourdeaux gevoerd, en bleef aldaar twee jaaren, wanneer hij onverwachts ontslagen werd. – De Commandant dier Citadel was hem zeer genegen, en had een gunstig verslag van zijn gedrag en karakter gegeeven; dit had indruk op den Oorlogsminister gemaakt, welke pas tot dien post gekomen was. – Die Staatsman wist alles zoo wel uittevorsschen, dat ook de waare reden, waarom | |
[pagina 183]
| |
men d'arcy had gevangen gezet, voor hem niet verborgen bleef. – Hij deed aan den Hertog de charmes zelfs gevoelen, hoe noodzaaklijk het ware om den gevangenen te slaaken; ja, hiermede niet voldaan, wilde hij hem plaatsen; en den post van tweeden Collonel geeven, bij het Regiment waarbij hij nu diende; want zijne voorige Compagnie, waarbij hij Ritmeester was geweest, had men reeds begeeven; daar te boven beschonk hij hem, uit 's Konings naam, met een aanzienlijk pensioen, tot hij eene Compagnie zou bekomen hebben. – Het valt ligt te beseffen, hoe blijde d'arcy was, daar hij zich niet alleen in vrijheid hersteld, maar bovendien op eene aanzienlijke wijze geplaatst zag; en een vriendelijke brief van den Oorlogsminister zettede nog meer waarde aan alle deese gunsten bij. – Dan, hoe zeer werden alle deeze blijde lachjens van de gunstige Fortuin, in onheilen voor hem verwisseld, althans zeer verbitterd; daar de Commandant van het Kasteel, wien alle geheimen des Ridders bekend waren, hem te kennen gaf, dat délaide overleeden was; ja, als een zeker bewijs van haaren dood, vertoonde hem deeze Bevelhebber een brief van den Hertog de charmes, waarin dit bericht gegeeven werd, welke brief vergezeld ging met het Portrait van d'arcy, het welk délaide met den dood had achtergelaaten. – Tegen dit bericht wist de Collonel niets intebrengen; ware het eene voorgewende ontrouw omtrent zijne Meestresse geweest, hij had zulks ligt in den | |
[pagina 184]
| |
wind geslagen; maar nu men zoo ontwijfelbaar haaren dood meldde, betreurde hij haar en stortte traanen. – Nu was hem zijn gansche bevoordering niets meer waerdig; – ja, hij nam zelfs voor, zich in een kluis te werpen, om dus de woelige waereld vaarwel te zeggen. – Dan, de Commandant, die in de daad een edeldenkend mensch was, betoogde hem, met kracht van zeggen, dat men geenzins op aarde is, om lui en onnut zijn tijd te verbeuzelen: ‘gij kunt,’ zeide hij, ‘overal, wanneer u dit ernst is, de droefheid, over het afsterven uwer Meestresse, met u voeren en bot vieren; daarom verzuim uw pligt niet – draag u zóó, dat délaide, na haaren dood, geen schande wedervaare, over de keuze welke zij eenmaal deed.’ – Deeze bemoedigende taal, zoo geschikt, om den bitter bedrukten, tot het moedig draagen zijner rampen aantespooren, had ook invloed op d'arcy; hij schreef een brief van dankbaarheid aan den Minister, en vertrok na zijn Regiment, alwaar hij ondervond, dat niets beter is, dan werkzaamheid, om onze driften te maatigen. – Hij bleef bedroefd, over het afsterven zijner Meestresse, en besloot zelfs, nimmer in den echt te zullen treeden; doch hij bevond zich evenwel meer opgeruimd – de grootste Trooster had zijnen rouw, na het verloop der eerste maanden, voor eene zagte treurigheid verwisseld. – In deezen staat was d'arcy, toen du plessis van zijn verlof terug geroepen werd. – Men kan ligt begrijpen, hoe veel deel de Collo- | |
[pagina 185]
| |
nel nam, in deeze wederwaerdigheden, door de liefde veroorzaakt; deeze konden al zijn medelijden verwekken; zoo dat du plessis, wanneer hij het vriendschaplijk hart des Collonels gadesloeg, geene zwaarigheid maakte, om de redenen, waarom men hem verwijderde, voor hem bloot te leggen; hij zag ook zijn vriend bewoogen met de rampen die hem troffen. – D'arcy stelde, wel is waar, den Ritmeester alle zwaarigheden voor, welke zijne liefde voor marianne konden vergezellen; maar moedigde niet te min den Ridder tot standvastigheid aan. – ô! Welke genoegens deed zulke taal du plessis niet ondervinden. – Niemand had hij, tot nu toe, als een Vertrouwde, over zijne liefde kunnen onderhouden; – en nu dit door hem gewaagd werd, vond hij aanstonds een vriend, die hem opbeurde – en wat meer is, zijne hartedrift billijkste – dit was hem een troost in lijden, welke zeer veel toebragt, om hem in staat te stellen, alles wat gebeuren mogt met geduld te draagen. – Het spreekt van zelf, dat de Collonel ook zijne ongelukkige liefde, aan zijnen vriend du plessis verhaalde, en zoo dra dit eens geschied was, werden meest alle dagen in wederzijdsche klagten doorgebragt; want d'arcy aanbad zijne verstorvene Meestresse even als eene Heilige – en du plessis, zoo teder en vol gevoel, voegde er zijne liefdezuchten bij; zoo dat zij samen de lucht met hunne klagten vervulden. – De Ritmeester maakte aan zijne marianne | |
[pagina 186]
| |
bekend, dat hij een Vertrouwde gevonden had – zij wenschte hem hiermede geluk; maar gaf hem tevens haare vrees te kennen, dat men iets tegen hen in den zin had; – zij bedroog zich hierin ook geenzins; want de ouders van den Ritmeester hadden voor hem eene Meestresse of zoo men wil eene aanstaande Echtgenoote opgedaan, en deeze was zekere weduwe van een generaalen Pachter, welke eenigen tijd bij eene bloedverwante, te Grenoble, was komen doorbrengen, aldaar du plessis gezien had, en in de daad op hem was verliefd geworden. – Zij was veel te hoogmoedig op het bezit haarer schatten, welke millioenen bedroegen, om één oogenblik in twijfel te trekken, dat dezelven haar, van ieder welke zij met goedkeuring aanzag, zouden doen eerbiedigen. – Dan, daar du plessis geene gelegenheid had om haar te leeren kennen, vond de Dame goed zijne onverscheeligheid ten besten uitteleggen – Mevrouw du bail – dus was de naam der Dame. – begreep dus, dat het, ter bereiking van haar oogmerk, niet ondienstig ware, Mevrouw du plessis zijdeling te doen weeten, dat wanneer haar zoon haar ten huwelijk vroeg, zij zich niet ongenegen toonen zoude. – Mejufvrouw pret à tout, de nicht van deeze weduwe, werd met deeze commissie naar Mevrouw du plessis afgevaerdigd, welke zich dan ook eene goede maakelaarsse betoonde. – Mevrouw du plessis ondervroeg de afgezondene naauwkeurig naar den staat der geldmiddelen haarer principaale, en daar dit niet anders, | |
[pagina 187]
| |
dan naar haaren wensch kon uitvallen, betuigde zij, wier inhaaligheid wij reeds kenbaar gemaakt hebben, dat het voorstel voor haaren zoon, benevens haaren man en zich zelve zeer vereerend was, en geen oogenblik draalen zou het zelve aanteneemen, zich in de gunst en vriendschap van haare principaale aanbevelende. – Mejufvrouw pret à tout vertrok geheel vervrolijkt door dit antwoord: want de jonge weduwe had aan deeze een schoon geschenk beloofd, indien zij kon bewerken dat du plessis in de armen der weduwe, als echtgenoot, ruste. – Ingevolge deeze afspraak, droeg Mevrouw du plessis deeze voorgeslagen verbindtenis ook haaren man voor, en hoe zeer hij daar een en ander op hadde aantemerken, wist zijne Ega dit zoo schoon te wederleggen, dat zijne toestemming weldra moest volgen; en in de daad, wanneer men deeze – voor veele ouders – geringe zwaarigheid overstapte, namelijk, dat hun zoon reeds aan een lief meisjen zijn hart weggeschonken had, kon men zich niet wel eene voordeeliger partij belooven. – Mevrouw du bail was even over de dertig jaaren – men kon haar, zonder grootspreeken, schoon noemen, en haare schatten zouden zelfs een vorst bekoord hebben. – Overeenstemming der gemoederen – eene zagte inborst, daaraan wordt hedendaags, bij het sluiten der trouwverbonden, weinig gedacht, en dus bekommerde men zich hierover ook in het geheel niet. – De oude du plessis sprak met zijne Engelin | |
[pagina 188]
| |
af, dat hij zelf, den volgenden dag een bezoek bij Mevrouw du bail, te Grenoble, zoude afleggen; – vervolgens moest men door den Collonel van zijn zoon bewerken, dat deeze, kort na het afloopen der exercitiën, die reeds een aanvang hadden genomen, verlof kreeg om te huis te komen. – Men vleide zich dat de Chef, nu reeds in het vertrouwen der ouderen aangenomen, hun deeze gunst niet zoude weigeren. – Du plessis ging, zoo als gezegd is, de weduwe een bezoek geeven, en was even zeer te vreden over haar persoon, als zij zich voldaan toonde over deeze beleefdheid; ja, zij ontveinsde geenzins aan den ouden man, hoe gaern zij met zijn zoon zich wenschte te verbinden: 't welk hij beantwoordde met te zeggen: dat deeze verbindtenis niet minder al zijn verlangen uitmaakte. – De weduwe, welke vooral bloode noch ingetoogen heeten mogt, vroeg daadlijk daarop: wanneer de Ritmeester haar zijne opwachting zou komen maaken? – De vader gaf de Dame hierop te kennen, dat men hem daadlijk, na het afloopen der exercitiën verwachte, en hiermede nam Mevrouw du bail genoegen. – Twee dagen hierna kwam zij een tegenbezoek bij Mevrouw du plessis afleggen – toen werd men nader met elkander bekend – beide de vrouwen waren zeer voldaan over elkander – de weduwe, omdat Mevrouw du plessis zeer in den lof van haaren zoon uitwijdde, en dusdanige gesprekken zullen nooit eene verliefde tot last zijn – zij daar tegen ongemeen aan haare aanstaande | |
[pagina 189]
| |
schoonmoeder, daar zij zeer breedvoerig van alle haare bezittingen sprak, haar tevens verzekerende, hoe aanzienlijk du plessis, bij deezen echt, zou bevoordeeld worden. – In deeze aangenaame gemoedsgestalte, over en weder, scheidde men van elkaêr, onder verzekering van een spoedig wederzien. – Op den zelfden dag schreef du plessis den bovengemelden brief aan den Collonel van zijn zoon; en marianne, welke van de kamenier der oude Dame vernomen had, wat er gaande was, verzuimde niet, den Beminden van haar hart zulks te melden. – Verschillend waren de uitwerkingen deezer beide brieven. – De Collonel, welke zich nu daaraan liet gelegen leggen, dat de jonge Ritmeester aan de begeerte zijner ouderen voldeed, alleen omdat men hem die zaak aanbetrouwde, andwoordde aan den vader van zijn Officier, dat hij hem verlof zou bezorgen; dit kon hij te ligter beloven, wijl de oude du plessis zich bereid had getoond, om deeze vrijheid, al ware het met geld te koopen – nu, er zijn overal lieden, wier kas schraal van klinkende munt voorzien is, zoo dat men, voor eenige gouden Louizen, zelfs onder Officieren, nog wel eenige buitengewoone vrijheden kan verkrijgen. Du plessis ontving den brief van zijne marianne, ontwaarde met aandoening uit denzelven, hoe listig men zijne vrijheid laagen poogde te leggen; echter troostte hij zich met het denkbeeld, dat deeze onderneeming, althans vooreerst, nog zou uitgesteld moeten worden; want daar hij | |
[pagina 190]
| |
het voorig jaar groot verlof had genooten verbeeldde hij zich dat hem zulks dit jaar niet te beurt kon vallen. Volgens dit denkbeeld was ook zijn antwoord aan marianne ingericht; want hoe gaerne hij het meisjen anders gezien, en van zijne voordduurende liefde zou verzekerd hebben, was hij echter verlegen voor de rol welke men hem bij Mevrouw du bail wilde doen speelen, omdat hij daarvan veele onaangenaamheden verwachtte, als zeer wel kunnen begrijpen, dat zijne ouders deeze zaak met allen ijver zouden trachten doortezetten; en echter had hij onveranderlijk beslooten, zich met alle kracht tegen hunnen aandrang te verzetten; doch daar zoodanige tegenstand, voor een ouderlievend kind, ten uitersten bezwaarlijk valt, vergenoegde hij zich met de hoop van deezen strijd nog lang uitgesteld te zien, hoe zeer hij daar door het geluk, om zijne marianne te zien, moest missen. Du plessis, welke nu zijne belangen meer en meer aan den Ridder d'arcy toebetrouwde, maakte hem ook den inhoud des briefs bekend, welken hij van marianne ontvangen had; maar deeze, die langer dan hij den Krijgsdienst had bijgewoond, was met hem niet van het zelfde gevoelen; maar dacht integendeel, dat, daar hun Chef reeds voorlang met zijn vader in onderhandeling was geweest, deeze ook wel een middel zou weeten uittevinden, om aan den zoon verlof te bezorgen; de zaak viel ook naar zijne gedachten uit; want nog voor het eindigen der exercitiën, liet de Chef den jongen Ritmeester op | |
[pagina 191]
| |
zekeren dag bij zich roepen, en gaf hem te verstaan, dat hij hem, op verzoek van zijnen vader, wederom groot verlof bezorgd had. – Du plessis liet wel blijken, dat hij ditmaal liever bij het Regiment wilde blijven; maar de Collonel antwoordde hierop: dat zijn vader, zelf een oud Officier zijnde, hem, zonder daartoe voldoende reden te hebben, niet ontbieden zoude, en dat hij hem aanraade, zich naar den wil van zijnen vader te voegen. Hierop viel niet te antwoorden – dit deed ook du plessis geenzins; maar vervoegde zich bij zijnen vriend d'arcy, en klaagde deezen zijn nood; die hem, zoo veel mogelijk, poogde te troosten en aanmoedigde, om zich tegen het naderend verdriet te wapenen. – De tijd van verlof gekomen zijnde, moest du plessis op reize, om naar zijne ouders te vertrekken; – hij nam met veel droefheid afscheid van zijnen vriend d'arcy, die hem aanmaande om nimmer de belangen der zuivere liefde van zijn hart aan hebzucht of ouderlijken dwang opte-offeren. – Hij vergezelde hem een endwegs op zijnen terugtogt, waarna zij eindlijk treurig van elkander scheidden. – Du plessis vervolgde nu eenzaam zijne reize, met een hart overkropt van angsten en droefheid. – Eindlijk kwam hij bij zijne ouders aan, alwaar hij met veel vriendlijkheid ontvangen werd – zijne marianne bevond zich ook nog aldaar, en scheen buiten zich zelve van blijdschap, toen zij den lieveling van haar hart weder aanschouwen mogt. – Du plessis | |
[pagina 192]
| |
vergat ook op dat oogenblik alle wederwaerdigheden, die hem dreigden, om het genoegen te smaaken, 't welk hem dit gezicht deed ondervinden – hij lachte, was vrolijk, en dacht om geene treurigheid: – ja, op den avond van dien dag genoot hij ook het bijzonder genoegen van met zijne marianne afzonderlijk te spreeken, toen hij met deeze zijne bekoorlijke Meestresse alle voorige geloften en eeden plegtig vernieuwde. – Hij klemde haar in zijne armen, en zoog van twee roozen lipjes den maagdelijken daauw, veel zoeter dan nectar of ambrozijn. – Zij verhaalde hem ook uitvoeriger alles wat zij hem geschreeven had, waardoor zijne zinnen weder zoodanig ontrust werden, als haar te zien die bevredigd had. – Hij verzekerde bij dit alles haar van zijne standvastige liefde, welke zij hem ook op de plegtigste wijze toezeide. – Deeze wederzijdsche beloften bragten hunne zielen weder in kalmte – zij maakten gebruik van dit gunstig tijdstip, waarin zij niet gestoord werden – duizend verliefde kuschjens werden wederzijdsch gegeeven – in een woord, zij genooten alle zoetigheden welke eene zuivere liefde aan twee deugdzaame harten kan opleveren – gunsten, op wier genot geen angstig naberouw volgen konde, en die daarom te lieflijker waren voor edele zielen. – Den volgenden dag na zijne aankomst, ging de oude du plessis, met zijn zoon, naar Grenoble om een bezoek bij de weduwe du bail afteleggen. – Deeze Dame had alvoorens van | |
[pagina 193]
| |
dit bezoek bericht gekreegen, en was in eene kleeding, welke aan twee vereischten voldeed, namelijk, die haar wel aanzichte en tevens niet opgeschikt was, daar het den schijn moest hebben als of zij van dit bezoek vooraf niets geweeten had. – Zij vertoonde zich in de daad allerbevalligst, zoo dat zij voor ieder jongeling, wiens hart nog vrij was, gevaarlijk had kunnen worden. – Du plessis, welke misschien verwachtte eene bejaarde Schoone te ontmoeten, verwonderde zich zoo veele bekoorelijkheden te zien; dit gevoegd bij de moeilijkheden, welke hij voorzag, om van deeze vrouw aftekomen, bragt hem in verwarring, welke de niet ongeöefende Dame in haar voordeel uitleide, die zich verbeeldde hierin blijken te zien van den indruk welke zij op zijn hart maakte. – De vader dacht er even zoo over, en dit stelde hen zeer gerust; zoo dat dit bezoek zeer tot genoegen der belang hebbende partijën afliep. – De vader, zoo wel als deszelfs echtgenoote, vroegen hunnen zoon, wat hem van de jonge weduwe dacht – hoe deeze hem voorkwam? – Waarop hij antwoordde dat zij eene schoone vrouw was. – Vervolgens gaven zij hem onbewimpeld te kennen, dat hun hoogst aangenaam zoude wezen indien hij met deeze Dame eene huwelijks verbindtenis wilde aangaan; waarop hij in algemeene termen antwoordde: en voor ditmaal drong men daarop niet verder aan. – Du plessis was zoo zeer ingenomen met de | |
[pagina 194]
| |
verwarring waarin zijn zoon, bij het zien der weduwe, zich bevond, dat hij zich voorstelde dat alles naar wensch gelukken, en hij zeker op haar verlieven zoude, indien zijn hart niet reeds veroverd ware. – Deeze ontdekking deelde hij aan zijne echtgenoote mede; aan welke hij te gelijk voorsloeg, zich niet verder over deeze liefdeonderhandeling tegen hunnen zoon uittelaaten; want hij begreep, dat, als men de jeugd ergens toe leiden wil, men niet moet doen blijken, dat zulks onze begeerte is, of zij is geneigd achteruit te loopen, in zaaken die zij anders misschien vrijwillig gedaan zoude hebben. – Zijne Gemalin stemde dit toe, en beloofde deezen stelregel te zullen volgen. – Daar dus niemand bij den Ritmeester op dat voorgenomen huwelijk aandrong, begon hij zich reeds te vleijen, dat misschien marianne wel door valsche berichten bedrogen was; of dat welligt de oude lieden gaerne een huwelijk hadden zien sluiten tusschen Mevrouw du bail en haaren zoon; doch dat zij, indien hij daartoe zelf geene genegenheid toonde, nimmer zouden poogen hem dit huwelijk optedringen. – Op deezen grond redende hij met zijne marianne; dan, dit lief meisjen was van een tegengesteld gevoelen; en toen de Ritmeester zijne denkbeelden als willende doordringen, verwekte zulks den naijver zijner Meestresse, die zich begon te verbeelden, dat hij zelfs eenige genegenheid voor de weduwe gevoelde, en daarom haar dus trachtte in slaap te sussen. – Jalouzij, wanneer zij niet al te hevig woedt, is niet ge- | |
[pagina 195]
| |
heel te verwerpen, daar zij een krachtig bewijs van liefde is. – Wee! over die koele zielen, welke nimmer eenige jalouzij in 't hart voelden oprijzen – ja zij beminnen, maar slechts flaauw, of zijn geheel onverscheelig van aart! – Marianne had evenwel, in dit geval, het voorneemen zijner ouders, beter dan hij, weeten te onderscheppen, dat in de daad was, om hunnen zoon aan Mevrouw du bail te verbinden; – de weduwe zelf was reeds op den Ritmeester gecharmeerd geworden, van het eerste oogenblik af dat zij hem gezien had; en dit moest die drift noodwendig doen toeneemen, gelijk zulks ook het gevolg ware; want zij haastte zich om weder in het gezelschap van den Ritmeester te komen, en begaf zich twee dagen daarna, om een tegenbezoek afteleggen, naar het Kasteel van Beaulieu, bij welke gelegenheid zij niet onduidlijk deed blijken, wel eenige dagen aldaar te willen vertoeven, 't welk de ouders meer aangenaam was dan den Jongeling; want hij werd daar door verpligt geduurig bij deeze Dame te zijn, welke zich voordeed eene liefhebster van wandelen, te voet en te paerd, te zijn, bij welke gelegenheden zij wel kon voorzien dikwijls met den Ritmeester alleen te zullen zijn, en daar ook de ouders haare liefde begunstigden, had de oude du plessis geduurig het een of ander voorwendsel dat hem verhinderde met hen te wandelen, of bleef onder weg wanneer hij met hen ging. – Du plessis, die daaglijks met dit; voor hem verveelend, gezelschap was opgescheept, | |
[pagina 196]
| |
was zeer te onvreden, vooreerst, omdat hij wel voorzag dat men voor had hem aan Mevrouw du bail te verbinden; en daar zijn hart voor geene andere dan marianne liefde voedde, stond hem het gezelschap van Mevrouw du bail zeer tegen; ten andere, zijne Meestresse, welke wij reeds als tot jalouzij geneigd hebben doen kennen, liet niet na, hem, wanneer zij afzonderlijk samenspraaken, eenige verwijten te doen, over het groot vermaak dat hij in het gezelschap der weduwe scheen te vinden. Bij deeze gelegenheden deed hij haar evenwel altijd begrijpen, dat hij, om de pligten der welleevendheid in acht te neemen, niet weigeren kon, hun gast te vergezellen; maar dat zijne liefde voor haar niet dan met zijn leven eindigen zou. – Deeze kleine twistredenen, die al dikwijls voorvielen, verwekten ook geen zweem van verflaauwing in zijne hartstogt, voor de schoone marianne. – Hij vermijdde ook, zoo veel de welvoeglijkheid toeliet, het gezelschap der weduwe, die integendeel alle moeite aanwendde om in zijne tegenwoordigheid te zijn, zoo dat zij bijne daaglijks gelegenheid wist te vinden om haare wandeling met hem te doen; terwijl de oude lieden haar daarin zeer behulpzaam waren. – Mevrouw du plessis had aan de weduwe meermaalen al gevraagd, of haar zoon zich nog niet aan haar verklaard had, en daar deeze zulks met neen beäntwoordde, kon zij dit niet anders, dan aan de liefde, welke haar zoon voor marianne voedde, toeschrijven, waarvan zij echter | |
[pagina 197]
| |
niets aan de weduwe deed blijken; maar nam dit met haaren Gemaal in ernstige overweeging, wien zij voorstelde, of het niet noodzaakelijk, ware marianne te verwijderen: dan, de oude du plessis was van een tegengesteld gevoelen, en begreep dat zulks de zaak wel verergeren maar niet verbeteren zoude; daar hij begreep, dat, als marianne uit den huis verwijderd wierd, hun zoon haar wel spoedig zou weeten optespooren, en zulks tot veelerlei ongebondenheid aanleiding zou kunnen geeven; integendeel stelde hij haar voor, om zijn invloed ten Hove aantewenden, ten einde het meisjen, voor eenigen tijd, in een Klooster te sluiten, althans zoo lang tot hun zoon met Mevrouw du bail zou verbonden zijn. – Dit vond Mevrouw du plessis zeer wel uitgedacht; alleen zag zij geweldig op tegen het kostgeld, 't welk daar voor betaald moest worden; dan, met beraadslaagde een middel uittedenken om de weduwe die kosten te doen draagen. – Terwijl dit door de ouders beraadslaagd werd, had Mevrouw du bail beslooten, haar Geliefden het vuur wat nader aan de scheenen te leggen. – De daaglijksche omgang, welke zij met du plessis had, vuurde haare genegenheid, voor zijne beminnelijke hoedanigheden, meer en meer aan, en deed de begeerte na zijn bezit, dagelijks toeneemen. – Om dus haar wit te treffen gaf zij den Officier, eerst onder bedekte en daarna met duidlijker woorden te verstaan, dat zij niet onverscheelig omtrent zijn persoon dacht, en dat hij het zich zelf zou te wijten hebben, wanneer hij | |
[pagina 198]
| |
zijn geluk, door eene huwelijksverbindtenis met haar, niet trachte te bevoorderen. – Dan, het antwoord van den Officier, dat slechts in algemeene bewoording bestond, viel niet zeer naar den wensch der Dame uit. – Evenwel, daar du plessis de schoone Sexe eene bijzondere achting toedroeg, bleef zijn omgang met de weduwe even vriendlijk voordduuren; ja soms, daar de Dame beminnelijk mogt genaamd worden, ontsnapte den Ritmeester wel eens eene lofreden op de beminnelijke hoedanigheden van Mevrouw du bail, welke zij, als genegen zijnde zich te vleijen, in haar voordeel verstond, even als of du plessis eenige begeerten in zijn hart voor haar koesterde. – Het was niet na genoegen van marianne, dat de Officier zoo zeer aan het gezelschap haarer medevrijster gewoon wierd, en integendeel geduurig in de weer was om hunne samenkomst te beletten; zoo dat er soms weeken verliepen dat zij elkander niet zagen, veel min vrij spreeken konden. – Niettegenstaande deeze beletselen, bleef du plessis getrouw – de tegenheden troffen zijn hart – doch, zullen wij menschkundig schrijven, dan moet de aanmerking ons niet vreemd voorkomen, namelijk, dat mannen, vooral in den jeugdigen leeftijd, geenzins het vrouwelijk geslacht, in kieschheid kunnen evenaaren. – De schoone weduwe wierd hem dagelijks aangenaamer: hij troostte zich bij haar, over de hinderpaalen, welke men tegen zijne liefde voor marian- | |
[pagina 199]
| |
ne in den weg zettede. – Zijne taal, tegen Mevrouw du bail wierd gestadig inneemender; ja, zij vleide zich dat zij hem behaagde. – Dit denkbeeld maakte haar bevalliger – zoo dat, hoe zeer de Ritmeester geen oogenblik ontrouw was aan zijne marianne, hij zich in groot gevaar bevond, van, eer hij zulks vermoedde, van schuldig te worden. – Zoo zeer zijn wij in onzen jongen tijd aan de verleiding bloot gesteld, en veelal in de onmogelijkheid om daar aan wederstand te bieden. – Mevrouw du bail gaf dagelijks verslag aan haare vriendin du plessis, van de vorderingen welke zij op het hart van haaren zoon maakte; maar de oude Dame dacht daar over niet zoo gunstig als de weduwe, doch wachtte zich wel haar dit te verklaaren, evenwel vond zij goed, met de weduwe eens over marianne, en de aanspraak welke deeze op het hart van haaren zoon maakte, te spreeken. In dit gesprek begreep Mevrouw du plessis, dat dit meisjen door hun zeer wel uit den weg kon geruimd worden, wanneer Mevrouw du bail zulks maar begeerde; – want – voegde deeze gierige vrouw er bij – zij kan zeer wel in een Klooster besteld worden, maar waartoe zouden wij die onkosten draagen? – Dit was genoeg gezegd voor het oordeel der weduwe, te meer, daar zij wist van welk een gierigen aart zij was. – Zij overdacht dat de verwijdering van eene Medevrijster voor haar eene wenschelijke zaak was; want, hoe meer invloed zij op het hart van haaren Bemin- | |
[pagina 200]
| |
den maakte, des te sterker werden ook haare begeerten om met hem verbonden te zijn: en dat hem eene andere bezitten zou, was voor haar eene pijnlijke gedachte; dus besloot zij, liever alles te onderneemen, dan dit toe te staan. Zij gaf dus, zonder omwegen, aan Mevrouw du plessis te kennen, dat deeze voorslag haare goedkeuring wegdroeg, met bijvoeging, dat zij zeer genegen was om alle onkosten, welke daarop loopen zouden, voor haare rekening te neemen; want voegde zij er bij, ‘ik bemin uw zoon, Mevrouw! en zie duidlijk, dat hij ook liefde voor mij voedt; hoe droevig zoude het intusschen voor ons niet zijn, indien hij door een listig meisjen verleid wierde.’ – Deeze afspraak gemaakt zijnde, besloot men den ouden du plessis hier van kennis te geeven, en hem te verzoeken dit te bewerkstelligen. – Dit geschiedde, en deeze vaardigde nu een brief af aan den Collonel van zijn zoon, aan wien hij verzogt, om bij den Minister te bewerken, dat hij van denzelven een gezegelden brief Ga naar voetnoot* verkreeg, om marianne in een Klooster te plaatsen, ten zijnen kosten. – Mevrouw du bail, welke bij den Oversten bekend was, voegde er eenige regels schrifts bij, ten einde die zaak meer aantedringen, ofschoon zulks niet behoefde, daar de Hoveling zich reeds met den minnenhandel van den Officier, ten voordeele van den ouden du plessis, had ingelaaten; daar te boven zijn Ho- | |
[pagina 201]
| |
velingen zeer ligt te beweegen om hunnen invloed ten kwaade te besteeden. – De Collonel stelde ook alle zijne vermogens in 't werk, ten einde het gevraagde te verkrijgen, en dit viel niet moeilijk. – De Staatsdienaar leefde al zonderling met die gezegelde orders, en dus stond men aan den Collonel ook een dergelijk bevel toe, waarbij marianne naar de Abtdije van Longchamp, in het Aartsbisdom van Parys gelegen, verweezen werd; en daar de Overste zijne vrienden ten hoogsten wilde verpligten, trachtte men deeze daad van geweld, als eene belooning der verdiensten van den Capitein d'aubreuil, vader der jonge Schoone, te doen voorkomen, en zou de Koning het kostgeld betaalen. – Dit bericht was ten hoogsten aangenaam op het Kasteel Beaulieu. – Hierna deed de oude du plessis aan de Dames begrijpen, dat men marianne in stilte moest trachten weg te helpen, opdat den Ritmeester voor eerst niet verneemen zou werwaard men haar vervoerd had. – De weduwe, zoo wel als Mevrouw du plessis, stemde dit geredelijk toe, en men deed aan marianne een brief toekomen, in welke zij, door eene, haar onbekende Dame, die voorgaf, eene haarer nabestaanden te zijn, werd uitgenoodigd op een Buitengoed, dat niet zeer verre van het Kasteel Beaulieu gelegen was. – Zij gaf aan de oude Dame kennis van dit verzoek, en verzogt vrijheid om zich voor een dag of wat te mogen verwijderen, welke zij ook daadlijk verkreeg. – Dit uitlokkend geschrift werd weinig tijds daarna ach- | |
[pagina 202]
| |
tervolgd van de komst eener postchaize, waarmede de kamenier der gewaande bloedverwante gezonden was om het meisjen aftehaalen. – Alles had den schijn van waarheid, en dus vertrok de bedrogene Schoone, zonder den minsten argwaan te vermoeden. Zij had alvoorens alle poogingen aangewend, om afscheid van haaren minnaar te neemen, doch te vergeefsch – zij was bedroefd, en haar hart scheen haar eene lange scheiding te voorspellen. – Men had voorzichtig zorg gedraagen, dat de Ritmeester, ten tijde van haar vertrek, zich niet op het Kasteel bevond, opdat hij van alles geheel onkundig zoude blijven. – Toen de Ritmeester des avonds van Grenoble kwam, werwaard zijn vader hem, ter verrichting van een of ander, gezonden had, berichtte men hem, dat marianne, voor eenige dagen, eene haarer bloedverwanten was gaan bezoeken. – Deeze reden verwekte geen den minsten argwaan bij hem; – het afzijn zijner Meestresse trof hem wel, doch hij was aan haar gemis ook eenigzins gewoon geworden. – Zijne vriendin, du bail was dus vrij vergenoegd, over de wijze, op welke hij het vertrek van marianne aanhoorde. Hij bleef in de daad daarbij opmerkzaam; voor het minst maakte de droefheid daarover geenen diepen indruk op zijnen geest. – Na twee dagen zeide men hem, dat marianne een brief geschreeven had, waarbij zij verzogt, om met haare nicht naar de wateren van Bourbon te trekken. – Het kwam hem zeer vreemd voor, dat zijne Beminde zoo maar kon besluiten een gerui- | |
[pagina 203]
| |
men tijd van hem af te zijn: dit denkbeeld moest treurigheid in zijn hart doen geboren worden, doch dit was van een korten duur – een heimlijke hoogmoed blies den Ritmeester in, dat indien zij hem zoo lang missen kon, haare liefde dan ook geenzins de zijne evenaarde. – Dan, zijne groote liefde voor haar, overwon wel geduurig die inboezeming van den hoogmoed; echter werd dezelve dikwijls vernieuwd, en stelde hem meer en meer in gevaar om door de schoone weduwe tot wederliefde voor haar overgehaald te worden. – Na het vertrek van marianne begon hij in de daad Mevrouw du bail als zijne vriendin te beschouwen; want daar zij zijne liefde voor de huishoudster wist, achtte de weduwe het raadzaam, zich tot eene vertrouweling van deeze drift optewerpen, met voorneemen, om daar door des te eerder haar doelwit te bereiken, wijl de Ritmeester haar als dan zoo ligt niet mistrouwen zoude. – Zij stelde dit besluit in 't werk, en wist den Ridder zoo uittelokken, dat hij wel dra zijne liefdedrift voor marianne haar toevertrouwde. – Zij prees zijne keuze, en vermijdde zorgvuldig daar iets tegen intebrengen; zoo dat dit eerste gesprek, door hen wederzijdsch, over den lof van het vertrokken meisjen gehouden werd; – maar den volgenden dag, toen zij dit gesprek hervattede, begon de weduwe eenige tegenwerpingen aantevoeren, namelijk, of marianne waarlijk du plessis wel zoo vuurig beminde als hij zich verbeeldde? – Hieraan twijfelde dee- | |
[pagina 204]
| |
ze Dame, en bragt ten bewijze daarvan bij, haar vertrek zonder afscheid van hem te neemen: – ‘ik zoude,’ voegde zij er ten slotte bij, ‘zulk een eedlen jongeling vuuriger beminnen.’ – Hoe zeer du plessis dit aangevoerde trachtte te wederleggen, had hetzelve toch een sterken invloed op zijn hart; vooral daar zij hem aan de zwakke zijde was aangevallen – reeds had hij zoodanige denkbeelden gevoed, en die nog van zijne vertrouwde te hooren, aan welke hij zijne liefde voor marianne geöpenbaard had, gaf in dit oogenblik zijne liefde een geduchten schok. – Nu vergeleek hij de gevoelens van marianne, de wijze om aan zijne drift te beantwoorden, en daarbij moest het besluit ten haaren nadeele uitvallen. – Wij willen niet ontveinzen, dat de tegenwoordigheid van Mevrouw du bail en haare bekoorelijkheden, die in de daad aanlokkelijk waren, zeer veel toebragten, om du plessis over de koelheid van marianne meer te onvreden te doen zijn: hij openbaarde dit ongenoegen aan de schoone weduwe, welke hem daarin versterkte, en, als meer geöefend zijnde, wel zag, wat er bij hem gaande was; zij maakte ook een treflijk gebruik van deeze gelegenheid, daar zij op alle wijzen zijn misnoegen trachtte te vermeerderen, en haare schoonheid op zijn zinnen deed werken. – De gevolgen hiervan gingen haare verwachting zeer verre te boven; want du plessis maatigde zich al rasch vrijheden bij Mevrouw du bail aan, welke niet zoo zeer misdaadig | |
[pagina 205]
| |
waren, wijl zijn hart aan marianne gehecht bleef, als zij wel tot grooter afwijkingen aanleiding gaven. – De weduwe dacht dit ook, en beijverde zich daarom, de verleiding, welke haare bekoorelijkheid te weeg bragt, meer en meer te doen toeneemen. – Zij waren nu bijna altijd samen, en de ouders verheugden zich te zien, hoe zeer hun zoon na de weduwe en haar bezit scheen te verlangen. – De moeder van den Ritmeester zettede Mevrouw du bail gestadig aan, om niet al te naauwgezet te zijn; want zij hield zich verzekerd dat haar zoon aan haar woord zou houden – in welke omstandigheden het ook wezen mogt, dat men hem de belofte wist aftepersen – indien hij zich aan haar verbonden had; – en immers viel het eene schoone vrouw – moeten zekerlijk die Dames gedacht hebben – zeer ligt, om een jongeling, al ware dit slechts éénmaal, verder dan de pligt hem veroorloofde, heen te voeren. – Du plessis, dien wij niet bezwaaren moeten, bleef steeds getrouw aan zijne marianne – hij beminde haar zoo teder als ooit; maar zijne vriendin, de weduwe, verwierf groot vertrouwen op zijn geest – in haare tegenwoordigheid te zijn, was voor hem eene behoefte geworden; want daar zij den Ritmeester vuurig beminde, liepen alle haare poogingen gestadig daar op uit om hem te behaagen; en hij verborg ook geene gedachte voor haar, in zijn hart. – Toen zich du plessis eens op dien voet gezet, en de weduwe als zijne vertrouwde had | |
[pagina 206]
| |
aangemerkt, ook tevens zich eenige kleine vrijheden begon te veroorlooven, groeide deeze gemeenzaamheid dagelijks aan; – veeltijds gingen zij arm in arm in het digtste der bosschen, aan het Kasteel gelegen, herom wandelen: – in een derzelven was een Acatsia boschjen, binnen het groote woud aangelegd – overal vond men er zeer aangenaame rustplaatsen – in dit bochjen ging de weduwe met haaren vriend dikwijls wandelen – buiten zijn weeten werd hij door haare schoonheid verleid – de gemeenzaamheden, welke du plessis, zonder daarin kwaad te zien, zich aanmaatigde, vermeerderen elken dag – en hij was in groot gevaar van struikelen. – Wanneer zij op zekeren dag, tegen het vallen van den avond, in het gemelde boschjen wandelden, terwijl de lucht warm was en er geen blaadjen op een boom ritselde, zetteden zij zich op eene bank van zooden neder en hielden het volgend gesprek: Hij. ‘Het is zeer warm, schoone vrouw!’ – Zij. ‘De rust is dan des te aangenaamer.’ – Hij. ‘Aan uwe vriendschap ben ik veel verpligt, vriendin! – Het is u bekend dat ik marianne beminne.’ – Zij. ‘Ja – gij bemint haar die u niet bemint.’ – Hij. ‘Ach! waarom denkt gij dit?’ – Zij. ‘Wij hebben deeze stof meermaalen behandeld.’ – Hij. ‘Dit is waarheid – maar, vriendin! kunt gij mijne liefde voor marianne misprijzen?’ – | |
[pagina 207]
| |
Zij. ‘Zij is kwalijk geplaatst.’ – Hij. ‘Ja, dit werd mij te vooren reeds blijkbaar: – zij was koel.’ – Zij. ‘Men moest u vuurig beminnen.’ – Hij. ‘Reden bragt haare liefde binnen paalen.’ – Zij. ‘Sedert wanneer luistert de liefde naar de koele Reden?’ – Hij. ‘Dit is zoo – doch marianne zal veelligt uit koude deugd naar de Reden geneigd zijn.’ – Zij. ‘Du plessis! het kan zijn – maar gij verdiendet, dunkt mij, boven alle deeze beuzelingen, bemind te worden.’ – Hij. ‘Hemel! de Deugd eene beuzeling! Mevrouw! – dit kunt gij niet denken.’ – Zij. ‘Deugd kan de liefde niet verbieden; of denkt gij dit?’ – Hij. ‘Neen, Mevrouw!’ – Zij. ‘Nu – waarom dus met u gehandeld?’ – Hij. ‘Ik weet het niet – maar – –’ Zij. (Hem in de reden vallende.)‘Collonel! laaten wij over deeze stof niet spreeken, - en het geen mijn vriend aangenaam is, moet ook mij vermaakelijk worden.’ – Hij. ‘Welk eene goedheid!’ – Zij. ‘Laaten wij van onze vriendschap spreeken.’ – Hij. ‘Gij zijt, dit weet ik, mijne belangelooze vriendin.’ – Zij. ‘Vertrouw daar op.’ – Men kan uit dit gesprek zien, hoe zeer de Da- | |
[pagina 208]
| |
me het daar op toeleide, om den Officier te verblinden, door hem, onder schijn van vriendschap, en het toestaan van veele gemeenzaamheden, in de strikken der liefde te vangen. – Eindelijk, op zekeren dag, tegen den avond, het geliefkoosd boschjen bezoekende, werd du plessis, die al geduurig tot grooter vrijheden door de Dame geleid was, door de begeerte van het avond uur en gisting zijner levensgeesten aangevuurd, zoodanig buiten zich zelve vervoerd, dat hij, zijne marianne vergeetende, haar bad, door het bewijzen der hoogste gunst, hem gelukkig te maaken. – De Dame was hiertoe geenzins ongenegen; maar bedacht zich eenige oogenblikken, over de wijze op welke zij zich gevoeglijk kon overgeeven, en wat zij aan du plessis moest voorhouden, eer zijn wensch voldaan wierde; en dit waren, namelijk, belofte van bestendige liefde, en om kort daarna met haar voor het Echtaltaar verbonden te worden. – Terwijl de weduwe nog in gedachten zat, scheen de zilvren maan aan den onbewolkten hemel, en verlichtte dit boschjen op eene bekoorelijke wijze – haar glans viel ook op eenen bekoorelijke wijze – haar glans viel ook op eenen jongen myrthenboom, in wiens schors, weleer, du plessis en zijne marianne, hunne naamen, door een gestrengeld, gesneeden hadden – dit afbeeldsel kwam nu du plessis onder het oog – het herinnerde hem zijne liefde voor marianne, welke, als 't ware, nu sliep – zijne deugd ontwaakte – zuivere liefde en deugd gaan immers hand aan hand – en hij overzag al het | |
[pagina 209]
| |
strafbaare van zijn voorneemen van de begeerte tot de schoone weduwe. – Zij antwoordde hem, met eene zwakke stem: ‘du plessis! gij vraagt mij iets dat ik verpligt ben u te weigeren. – Zulke opofferingen behooren, voor het minst, ltijd eene belooning der liefde te zijn: en gij zijt alleen mijn vriend – waarom dergelijke gunsten van mij gevergd? – Gij zijt toch aan marianne verbonden, lieve vriend! immers zoekt gij uwe vriendin niet te bedriegen? – Zeg mij, wat is uw voorneemen?’ – De Ritmeester, zoo als gemeld is, had reeds een afschrik van zijn voorneemen gekreegen, en gaf de schoone vrouw zoodanig een antwoord, dat haare deugd wel gerust stelde, maar verre was van de genegenheid, welke zij voor den Officier voedde, aantemoedigen; want de Ritmeester, geheel tot inkeer gekomen, door het staaren op het blijk zijner liefde, in den stam van den myrthenboom, was nu op zijne hoede- hij wist tot welke onvoorzichtige daaden de onbezorgheid hem zou gebragt hebben: en door deeze overtuiging werd hij te meer gewapend, om de verleidelijke Schoonheid te wederstaan; dit gaf hij haar met duidelijke woorden te kennen, wijl haare tegenwerpingen, welke alleen, door zucht om dezelven te hooren wederleggen, waren voordgebragt, daadlijk door hem werden toegestemd; – ja, hij dankte de weduwe deswegens dat zij hem indachtig had gemaakt, hoe zeer hij aan zijne beminde marianne getrouw te zijn ver- | |
[pagina 210]
| |
schuldigd was, welke hij nu gevaar liep te schenden. – Er kunnen zich omstandigheden in 's menschen leven voordoen, waarin wij ongaerne zien, dat men onze gezegden toestemt; – althans, ditmaal had de weduwe niets liever gezien, dan dat de Ritmeester haar had tegengesproken. – Dan, daar zij nu uit zijne bedaarde houding oordeelde, dat er ditmaal geene gunstige gelegenheid zich voordeed, om du plessis te verleiden, nam zij de welvoeglijkheid in acht; prees den Jongeling, wegens zijne goede grondbeginselen; zij betuigde hem zelfs, dat hij nu, na de overwinning op zijne driften, welke haar ook tot nadenken had gebragt, veel meer staat op haare hoogachting maaken kon: dit waren haare betuigingen, ofschoon de Dame inwendig zeer onvergenoegd was, over het mislukken van deezen liefdehandel; – echter had zij haare eed gered, en de hoogmoed kan ons ligt doen denken, dat het beter is, liefdewenschen te zien mislukken, wanneer de welvoeglijkheid in acht genomen wordt, en hij, welke onze liefde versmaadde, dit niet te weeten kome, dan dezelven met vernedering te genieten. – Hoe zeer deeze opwellingen des hoogmoeds, den spijt der schoone weduwe verkroppen moest, was zij echter geenzins vergenoegd. – Zij beminde du plessis, en stond, zoo als zij zich verbeeldde, op het punt met hem veréénigd te worden, en op hetzelfde tijdstip werd al haare hoop – al het vermogen haarer bekoorelijkhe- | |
[pagina 211]
| |
den, waarop zij vertrouwde, door eene onbekende gebeurenis, vernietigd. – De Officier was geenzins vrolijker gestemd dan zij – het aanzien der naamen, op de schors van den boom, was eene beschuldiging voor zijn hart – zijne marianne was getrouw gebleven – en hij stond op het punt, in het aanzien der getuigen zijner liefde, ontrouw te worden – hij verfoeide zich deswegens, en dergelijke denkbeelden verwekken droefgeestigheid; – zoo dat dit paar, in eene treurige houding, geheel stilzwijgende, t'huis keerde. – De weduwe sloot zich op, en du plessis ontdekte iets, hetwelk hem in zijne eigene oogen nog schuldiger maakte, daar hem overtuigende bleek, hoe zeer marianne aan hunne liefde was getrouw gebleven, en zelfs daar voor zich aan alle tegenheden had blootgesteld. – De kamenier van Mevrouw du plessis was eene vriendin van de schoone huishoudster. – Zoo dra men marianne zoo verre vervoerd had, dat men voor haare terugkomst niet behoefde te vreezen, kwam de gevolmagtigde, welke men haare vervoering had aanbevolen, terug. – Het meisjen, berichtte hij, hoorde, zonder verbleeken, den last dien hij had, om haar tot Longchamp te geleiden – zij betoonde voor den zoogenaamden wil des Konings alle eerbied, en liet geenen tegenzin, om dien optevolgen, blijken. – Dusdanige bereidwilligheid had men niet verwacht – dan, dit verwierf marianne het ver- | |
[pagina 212]
| |
trouwen van haare geleiders, zoodat zij, op de plaats van haar nachtverblijf, door dat men haar niet zoo stipt naauwkeurig in acht nam, gelegenheid vond, om haaren liefling, du plessis, van haar wedervaaren en voordduurende genegenheid, door eenen brief, kennis te geven, en gaf denzelven adres aan de kamenier van Mevrouw du plessis, die denzelven ook spoedig aan den jongen Ritmeester wist ter hand te doen komen, en van deezen inhoud bevond: ‘Lieve Vriend! | |
[pagina 213]
| |
argwaan te verwekken – en ben, onwankelbaar, Du plessis stond, na dit geleezen te hebben, als van den donder getroffen – hij beschuldigde zich van ontrouw, daar hij waarlijk op het punt had gestaan, om zijne marianne op het grievendst te beledigen; ja, door eigen misdaaden, zich haar bezit geheel onwaerdig te maaken. – Hij had haar van koelheid verdacht gehouden, terwijl zij hem zoo zuiver en vuurig beminde – hoe veel leed veroorzaakte hem deeze herinnering! – Hij overdacht het gedrag zijner ouderen, en dit kwam hem als geweldig en verraaderlijk voor: en, niettegenstaande zijne ouderliefde en eerbied, vervloekte hij deeze daad van geweld. – Hij vermoedde dat Mevrouw du bail mede in den aanslag, tegen marianne, gestemd en waarschijnlijk gewerkt had – dit maakte haar haatlijk in zijne oogen – in één woord, alle deeze redenen werkten zoo sterk op den Ritmeester, dat hij besloot, in stilte naar zijn Guarnizoen te vertrekken, en bij zijne komst aldaar aan zijnen vader de reden van zijn vertrek te melden; want zijne zinnen waren door den brief van marianne zoo verwilderd, dat hij | |
[pagina 214]
| |
geen kans zag, de noodige bedaardheid van geest te verkrijgen, tot het opstellen eener verdediging van zijn gedrag. – Na dit besluit lag hij zich ter ruste, met het onveranderlijk voorneemen om den volgenden morgen te vertrekken. – Hij bragt ook des anderen daags dit besluit ten uitvoer, en reisde, zoo spoedig mogelijk, voord, zoo dat hij reeds te Metz was aangekomen, voor men op het Kasteel, met eenige zekerheid, vermoeden kon dat hij vertrokken was, en middelen in het werk kon stellen, om zijne reize te stuiten. – De Ritmeester vervoegde zich, na zijne aankomst, daadlijk bij zijn vriend d'arcy, die, in zijne plaats, het Regiment commandeerde; deeze verwonderde zich hem te zien; maar toen hij het voorgevallene met marianne vernam, kon hij de handeling van zijn vriend niet anders dan goedkeuren; echter gaf hij zijne vrees den Ritmeester te kennen, dat zijne ouders, vergramd over zijne vlugt, hem daarvoor zouden poogen te straffen. – Du plessis schreef den gemelden brief aan zijnen Vader, zich in denzelven beklaagende, dat men marianne, alleen om hun te scheiden, zoo gewelddaadig vervoerd had – hij bekende nu zijne liefde voor die Juffer: betuigde nooit van haar te zullen afzien, en bad zijn vader hun samen te veréénigen; daar hij, zonder haar bezit, geene genoegens smaaken zoude, en voor zijn leven ongelukkig was. Hij eindigde denzelven met betuiging van eerbied en liefde voor zijne ouderen. – Du plessis deelde den inhoud deezes aan | |
[pagina 215]
| |
zijnen vriend d'arcy mede, die hem voorspelde, dat zijne ouders zich van denzelven, als een bewijs zijner ongehoorzaamheid aan hunne bevelen, zouden bedienen; echter keurde hij zijne handeling goed. – De zaak viel ook zoo uit als men zich had voorgesteld. – Al rasch ontving d'arcy een order van den Oorlogs-minister, om den Ritmeester du plessis arrest aantezeggen; beide de vrienden bedroefden zich over het geval, het begin van nieuwe wederwaardigheden, die niet zonder gevolgen zouden blijven; en in de daad was dit zoo. – De Staatsdienaar, welke nu eens eene onrechtvaerdigheid begaan had, beijverde zich om die door eene grooter wandaad uittewisschen. – Men poogde den Ritmeester te dwingen om van marianne aftezien; doch daartoe schoot alle vermogen te kort. – D'arcy troostte zijnen vriend in zijne gevangenis; maar durfde zich niet al te zeer blootstellen, om geene reden van beschuldiging te geeven, dat hij den Ritmeester in zijn voorneemen behulpzaam was. – Eindelijk moest d'arcy, door bekomen verlof, zijnen vriend verlaaten; hij beloofde hem, alles te zullen aanwenden om hem zijne vrijheid weder te geeven: en hierin hield hij woord: want eene gunstige gelegenheid gevonden hebbende om den Minister te spreeken, wist hij denzelven zoo wel van de waare toedragt der zaake, omtrent du plessis, te onderrichten, dat hij gaern den Ritmeester zijne vrijheid geheel had wedergegeeven. – Om dan geen schijn te geeven als of men een zoon in zijne ongehoorzaamheid behulp- | |
[pagina 216]
| |
zaam ware, bedacht de Oorlogs-minister er deezen vond op: hij liet du plessis twee voorstellen doen, namelijk: of den wil zijner ouderen optevolgen, of als Volontair naar America vertrekken. – Men kon ligt gissen wat den Officier kiezen zoude; hij besloot daadlijk tot de reize naar dat nieuw waerelddeel; ten welken einde hij een bevel ontving om met een oorlogsschip naar Brest te vertrekken. – Zijne ouders wilden hem ook niet zien, veel minder van hem afscheid neemen. – De Minister verbood hem zich ergens optehouden, om het de gelegenheid te beneemen van eenig onderzoek na zijne marianne te doen; maar zijn vriend d'arcy beloofde hem daaromtrent alle naarvorsching te zullen doen; en vervolgens namen deeze vrienden een teder afscheid van elkaêr. – Voor zijn vertrek schreef hij nog een zeer eerbiedigen brief aan zijne ouders, waarbij hij hun te kennen gaf, dat hem het denkbeeld griefde, van hun smart veroorzaakt te hebben, dat hij, om dit voortekomen, gaerne, indien het in zijn vermogen ware geweest, hunne bevelen geëerbiedigd had; maar dat eene welgevestigde, op deugd gegrondde liefde, zich door geenen dwang, anders dan met het leven, laat vernietigen, enz. – Zijne ouders antwoordden op denzelven niet; maar hadden hem, op orde van den Oorlogsminister, van alles wat tot zijne uitrusting noodig was voorzien, en nu was het oogenblik van vertrek daar – men ligtte de ankers, en het | |
[pagina 217]
| |
schip zeilde met een gunstigen wind den Oceäan in. – Engeland was op dien tijd in oorlog met zijne Volkplantingen. – Frankrijk ondersteunde deeze laatste, en derwaard was het schip bestemd, waarmede du plessis den overtogt deed. – Zij hadden eene gelukkige reize, en kwamen behouden te Philadelphia. – Du plessis had een gezegelden brief van den Oorlogs-minister ontvangen, bij welken hij tot Collonel was aangesteld, en te Philadelphia ook daadlijk in dien rang geplaatst werd, om tegen de Wilden, die de zijde der Engelschen hielden, te vechten. – Zijne krijgsverrichtingen waren in het eerst niet ongelukkig; maar eindelijk namen zij hem gevangen, en daar veelen hunner strijderen, in het gevecht met den Collonel, het leven verlooren hadden, had men voorgenomen hem dood te martelen. – Ten gelukke van du plessis kwam een Engelsch Officier, op den avond, wanneer men den volgenden dag deeze wreede daad ten uitvoer wilde brengen, in het Dorp waar de Franschman gevangen werd gehouden. – Deeze Brit was de Capitein allen, een edelmoedig menschenvriend; want zoo dra hij het voorneemen der Wilden vernomen had, wendde hij alle poogingen aan, om den jongen Collonel als krijgsgevangen te doen behandelen, en, naar de wijze der Européërs, uittewisselen: dit kostte hem veel moeite; dan, eindelijk gelukte dit. – Hierna wilde hij hem niet langer onder de Wilden laaten, uit vrees | |
[pagina 218]
| |
dat deezen, na zijn vertrek, hun boos opzet nog mogten ten uitvoer brengen; hij loste dus den Franschman, en nam hem mede naar Québec. – Weinig dagen hierna ging de Engelsche Krijgsman op commando uit, en geraakte in eene hinderlaag der Americaanen, bij welke gelegenheid hij zwaar gekwetst werd, en onder de dooden liggen bleef; zoo dat het overig gedeelte zijner bende, zonder hunnen Geleider terug keerde. – Du plessis was diep over dit ongelukkig geval getroffen – hij stelde alles in 't werk om zijn vriend een dergelijken dienst te bewijzen als hem geschied ware, en zoo dit niet zijn konde, hem dan, indien hij hem gesneuveld vinden mogt, met eigen handen te begraven. – Tot dat einde ging hij, vergezeld van een der Engelsche Soldaaten van zijnen vriend, naar de plaats alwaar hij neêrstortte, aldaar zogten zij hem onder de bebloedde lijken, en vonden hem eindelijk, gewond, maar leevende. – Du plessis bevond, dat het verlies van bloed, meer dan het gevaar zijner wonden, hem in wezenloosheid hield; hij verbond, zoo goed hem mogelijk ware, zijne wonden – liet eenige droppels hartsterkend vocht op zijne lippen vloeijen, droeg hem daarna, met behulp van den soldaat, naar de stad. – Du plessis verliet zijn vriend dag noch nacht – zag met een bijzonder genoegen de hoop tot zijne herstelling aanflikkeren. – Zoo dra de Engelschman tot zijne voorige gezondheid was wedergekeerd, besloot hij naar Engeland te keeren. – Dit laatste ongeval had hem eene loom | |
[pagina 219]
| |
heid doen behouden, veroorzaakt door het lang in de open lucht liggen en te veel verlies van bloed. – Hij verzogt dus zijn ontslag, dat hem ook gegeeven werd; en aan du plessis willende betoonen, hoe zeer de dankbaarheid zijn hart bezielde, noodigde hij den Collonel hem naar Engeland te vergezellen, beloovende hem, alles te zullen aanwenden om hem het verblijf aldaar aangenaam te maaken; en hem zijne geschiedenis met marianne verhaald hebbende, zoude hij ook poogen te ontdekken in welk Klooster men haar gezonden had. – De Collonel was zeer vergenoegd met dit aanbod, en genegen zijn vriend te volgen. – De oorlog liep op het eind, en hij was blijde naar Europa te keeren, terwijl hij zich met de hoop streelde van marianne immer weder te vinden, of iets door zijn vriend d'arcy van haar te verneemen. – Om zich aan geene verdere onaangenaamheden bloot te stellen, scheepten beide deeze vrienden zich aan boord van een Parlementair schip en kwamen behouden in Engeland aan. – De Capitein allen had eene zuster, die buitengemeen veel werk van haaren broeder maakte, en dus ook zeer vergenoegd was hem gezond weder te zien. – Du plessis werd aan haar door deezen broeder voorgesteld, als iemand, door wiens getrouwe zorge zijn leven behouden was. – Dit deed de Juffer dezelfde vriendschappelijke gevoelens voor du plessis voeden, waarmede de Capitein allen voor zijne redding bezield was. – | |
[pagina 220]
| |
Miss betsy allen was een ruim twintigjaarig meisjen, dat schoon mogt genoemd worden – menschenliefde, zagtheid, zoo wel als oordeel en verstand, maakten haaren omgang beminnelijk – een weinig te veel tot tederheid geneigd, en Platonische liefde, kenschetsten den karaktertrek der Engelsche Juffer – zij beminde daarom geene overdreeven blijdschap, en was dus niet zeer geneigd tot den luchten aart der Franschen; maar zoo dra zij vernam, welk een dienst du plessis haar broeder beweezen had, was hij een Engel in haare oogen. – Zij beminde de muziek-, teeken- en schilderkunst – en in alle deezen vond zij niet slechts een beminnaar, maar een meester in den Franschen Collonel; dan, zijne tegenspoeden, in de liefde met marianne, hadden zijn geest bewolkt, en zijne vrolijkheid, den Franschen zoo eigen, in eene treurigheid herschapen. – Juist daarom was hij in de oogen van Miss betsy allen des te bevalliger, daar hij zeer dikwijls tot zwaarmoedige gedachten en akelige denkbeelden overhelde. – Capitein allen, die een vrolijke snaak was, lachte dikwijls, om de – zoo als hij dit noemde – dweepachtige melancholie zijner zuster en vriend: – hij trachtte hun van deeze ziekte te geneezen, door te betoogen, dat alle verdriet overdreeven is, en dus niet zoodanig bestaat als zich de lijder verbeeldt. – Deeze voorstellen konden Miss betsy noch den Collonel behaagen, en dus wilde den Capitein allen hen niet meer tegenspreeken, liet hen klaagen over de rampen des menschelijken levens, en | |
[pagina 221]
| |
dreef den spot met hunne treurige oogenblikken. – Het was op dien tijd winter. – Londen, alwaar Mester allen woonde, levert alsdan veele vermaaklijkheden aan vreemdelingen op; - men trachtte alle deeze aan den Franschen Oversten te doen kennen; zijn Gastheer was vermogend, en ontzag niets om zijn vriend vermaak te verschaffen, zoo dat hij op alle openbaare plaatsen van verlustiging werd ingeleid; – en daar du plessis nimmer te Parys geweest was, vond hij schoon dat schoon kon genaamd worden, zonder zich, gelijk veel jonge Franschen, te laaten voorstaan, dat het in Frankrijk veel beter ingericht was. – Hij prees de Engelschen waarin zij prijzenswaerdig zijn; maar zoo hem iets voorkwam dat minder goed scheen, hield hij in gedachten, dat dit volk thans de gastvrijheid omtrent hem oefende, en dus van zijn kant toegeevendheid moest gebruiken. – Indien vreemdelingen dit altijd in het oog hielden, welke in een ander land, door nood geperst, hun toevlugt neemen, zij zouden nimmer den naam van ondankbaaren draagen, gelijk nu dikwijls geschiedt. – Du plessis schreef terstond, na zijne komst in Engeland, aan zijn vriend, den Ridder d'arcy, wien hij te gelijk een verslag van alle zijne lotgevallen, hem overgekomen, gaf – hij toonde ook tevens eene vuurige begeerte, om van hem te verneemen, of hij nog niet vernomen had waar zijne marianne zich onthield, hem betuigende dat hij haar gemis nog dagelijks be- | |
[pagina 222]
| |
treurde; en dat dezelfde liefde, als voorheen, geheel zijnen boezem vervulde. – Hij voegde er ook eenen voor zijne ouders bij, met verzekering van zijne liefde en eerbied voor dezelven. – Deeze beide brieven bleeven onbeantwoord; – hem verwonderde zulks van dien van zijne ouderen niet; maar van zijnen vriend kon hij zich geen ander denkbeeld vormen, dat dat deeze hem door den dood ontrukt was. – Hij zond een tweeden aan hem af, welken hij aan den Auditeur Militair van het Regiment deed toekomen, met verzoek om dien den Ridder d'arcy ter hand te doen stellen, en hem daarop te dienen van bericht; doch op dit schrijven, zoo wel als op een tweeden, dien hij aan zijne ouders zond, ontving hij niet het minste antwoord. – Dit vermeerderde zijne droefgeestigheid; en zonder de zorg van zijn vriend allen, en de beminnelijke betsy, ware hij menschenschuuw geworden; maar beide wisten hem zoo deelneemend te troosten, dat zijn verdriet door hunne taal gelenigd werd. – De zomer was nu gekomen – de Capitein had een schoon Landhuis, in het Graafschap Cornwal gelegen, aldaar beslooten zij dien tijd doortebrengen. – Mester allen was de vertrouweling van den Oversten, zoo dat hij bewust was, dat du plessis in geen vijf jaaren iets van marianne vernomen had, en raadde hem dus, om eene verbindtenis in Engeland aantegaan; ja, gaf hem niet onduidelijk te kennen, dat hij zijne zuster gaerne met hem zoude veréénigd zien, waartoe hij een | |
[pagina 223]
| |
ruim huwelijksgoed schenken wilde. – Dan, de Collonel beantwoordde deeze edelmoedige aanbieding met dankbaarheid; maar voegde er bij, dat hij zijne marianne had trouw gezwooren, en nimmer dien eed breeken zoude. ‘Ik ben verzekerd,’ zeide hij, ‘dat zij, indien zij leeft, mij nog even teder zal beminnen; – en heeft het stille graf haar reeds binnen zijne duistere wanden beslooten, dan wil ik mijne Geliefde betreuren – het leven is een droom – welhaast zal het mijne afgesleeten zijn, en ik marianne wederwinden.’ – Mester allen kon, naar zijn vrolijk gestel, niet wel ernstig over deeze, naar zijne denkbeelden, te verre getrokkene droefheid, spreeken; – hij trachtte de zwaarmoedige denkwijze van zijnen vriend te verdrijven, en zoo hem dit niet gelukte, 't welk dikwijls het geval was, dan moest zijne zuster aan het werk, deeze kon hem, in zijne zwaarmoedige oogenblikken, het besten vertroosten; – zij sprak met hem de taal van het waare gevoel – verzelde zijne klagten, en weende met hem; – deeze overeenstemming maakte den Collonel opgeruimder, en hij vond zijn hart verligt. – Het kon niet anders zijn of zoodanige blijken van vriendschap, als du plessis van betsy genoot, moesten hem zeer aan dit beminnelijk meisjen hechten; – hij gevoelde ook voor haar de tederste, de warmste vriendschap – eene vriendschap welke zeer na aan de liefde grensde; echter het was geene liefde – deeze zoete drift | |
[pagina 224]
| |
gevoelde hij alleen voor marianne gloeijen; – en daar Miss betsy in den volsten zin zijne vertrouwde heeten mogt, verborg hij geenzins de neiging die hij in zijn hart voor marianne gevoelde. – De Engelsche Schoone was verre van deswegens eenige jalouzij in haar hart te voeden; even min als de Collonel nooit eenig woord voordbragt, 't welk deeze vriendin in den waan kon brengen, dat hij haar beminde of ooit beminnen zou. – Hoe zeer du plessis aan deeze vriendin en haaren omgang reeds gewoon was geworden; nam hij echter voor weder naar Frankrijk te keeren; doch dit kon, zonder goedkeuring van het Ministerie, niet geschieden; want hij was toch een krijgsgevangen, en stond als zoodanig bekend, daarom was het boven de magt van Mester allen hem te ontslaan. – De Ritmeester bad hem dan zijn vermogen te willen aanwenden, opdat hij uitgewisseld wierde; maar dit weigerde zijn vriend geheel en al. – Miss betsy, nu gebruik maakende van haaren invloed op du plessis, trachtte hem te beweegen om zoo lang te blijven tot de oorlog geëindigd was; ten zij hij alvoorens bericht van zijne marianne ontving. – De Overste moest eindelijk hierin toestemmen; want de vriendschap welke hij voor betsy gevoelde, had zoo veel eigenschappen der liefde, dat hij deeze schoon Juffer niets weigeren kon; – ook kon hij het stilzwijgen op zijne brieven geenzins ten voordeele zijner liefde uitleggen – hij gaf dus zijn woord om voor eerst nog bij zijne vrienden te blijven. – | |
[pagina 225]
| |
Omtrent deezen tijd ontving Mester allen een brief van een voornaam Bankier te Londen, welke hem kennis gaf, dat hij eene wissel van tweeduizend fransche kroonen, voor rekening van den Collonel du plessis, welke de Bankier wist dat zich ten zijnen huize bevond, ontvangen had, met verzoek om zijne beschikking over dat geld te mogen verneemen. – De Capitein betoonde zijne blijdschap over een zoo gunstig bericht voor zijnen vriend; maar deeze weigerde dat geld aanteneemen, daar hij vermoedde, dat zijn edelmoedige vriend dit middel had uitgedacht, om hem, dien hij wel kon begrijpen geldeloos te zijn, daaraan te helpen, zonder zijne eer te kwetsen. – Dan, de Capitein allen ontkende deeze daad ten sterksten, en verzogt du plessis, ten blijke hiervan, zelfs aan den Bankier te schrijven, het welk hij deed; waarop hij een antwoord ontving: dat zijn Correspondent te Genua, hem de penningen overgemaakt, en hij die van Marseille nu ontvangen had. – – Nu geloofde du plessis dat deeze wissel hem door zijn vader gezonden was, hij nam dus het geld, zonder eenigen tegenstand aan, doch verwonderde zich evenwel dat men hem niets daarbij geschreeven had. – De winter wederom genaderd zijnde keerde men naar Londen, te meer, daar het Parlement vergaderen zou, en Mester allen daarin, door een S[t]eedjen, Cornwal, tot haar Gelastigden, in 't Laagerhuis, verkooren was. – Miss allen stond bekend, voor een meisjen van groote goederen, en die waarschijnlijk nog vermeerderen moesten, | |
[pagina 226]
| |
daar de Capitein niet tot het huwelijk genegen was. – Bij zoodanige gunstige voorteekenen, kan het eene Juffer, die daar te boven schoon en beminnelijk is, aan geene minnaars van den eersten rang ontbreeken, en aldus was ook het geval met Miss allen; – zwermen van jonge Heeren vloogen om haar heenen, even als de bijën in den bloemhof om de schoonste bloemen; doch zij konden weinig troost verwerven. – Miss betsy wilde haare hand niet zonder haar hart wegschenken, en zij had tot hiertoe niemand gevonden, wien zij dusdanige gift doen konde; – de plompheid van sommigen, het ongeöeffend verstand van anderen, en de losbandigheid van een derde gedeelte, waren geweldige hinderpaalen tegen den gunstigen voordgang hunner liefde bij het schoone meisjen; en haar broeder, welke die, door betsy afgeweezen, minnaars wel eens in hunne belangen poogden overtehaalen, antwoordde altijd ronduit, dat hij zijne zuster nimmer een huwelijk aan noch af wilde raaden, ten zij hij haar geluk of ongeluk zeker voorzien konde; en hiermede moesten de Candidaaten zich vergenoegen; maar veelen gaven gehoor aan de geruchten, dat betsy met den Franschen Officier in den echt zou treeden; dit gerucht kwam ook ter ooren van Mester allen en zijne zuster; zelfs werd hen door hunne vrienden geraaden, den omgang met du plessis te vermijden, ten zij men een huwelijk met den Franschen Commandant voorhad. – Maar betsy verachtte te zeer de Bedilzucht om daaraan gehoor te geeven, en stelde te veel prijs op de vriend- | |
[pagina 227]
| |
schap van den Oversten om hem te verwijderen: zij gevoelde welke verpligting zij aan hem had, die het leven van haaren broeder behouden had; dus bleef de vriendschap op denzelfden voet voordduuren. – Betsy liet zich door du plessis overal geleiden, zoo wel zonder als met haaren broeder – zij liet geene gelegenheid voorbijgaan om met hem op openbaare plaatsen te komen. – Dit is zeker de veiligste weg, om de Bedilzucht den mond te stoppen; echter veroorzaakte het, dat men nu algemeen verspreidde dat eene huwelijksverbindtenis tusschen betsy en den Franschen Officier aanstaande was, waaraan veelen geloof gaven. – Dit vriendenpaar was wederom op zekeren avond op een gemaskerd bal, vergezeld van Mester allen. – Du plessis werd van een Turk staande gehouden, die hem voor een schelm uitschold. – Daar vergissingen en allerlei aardige trekken en gevallen dikwijls deeze wilde vermaaklijkheden vergezellen, dacht de Collonel dat men zich vergiste, door hem voor een ander aantezien; 't welk hij aan den Muzelman, op eene vriendelijke wijze, te kennen gaf; maar deeze hem bij zijnen naam noemende, werd de zaak ernstiger; want de Turk hield zijn gezegde staande. – Hij verklaarde dat de Overste, op eene laaghartige wijze, eene Juffer, welke hem teder beminde, trouwloos behandeld had. – Tot staaving van dit gezegde beriep hij zich op eenen anderen Turk, die, met eene Sultane, aldaar tegenwoordig was, en deeze bevestigde niet alleen de beschuldiging, van zijnen | |
[pagina 228]
| |
zoogenaamden landgenoot, maar verklaarde hem openlijk voor een booswicht. – Dit alles geschiedde vrij luid, zoo dat andere Masque's daarmede gemoeid werden, en eenige onaangenaamheden begon te veroorzaaken. – De Capitein allen, zijnen vriend aan spot noch laster willende zien blootstellen, verzogt zijne ontstelde zuster zich aan eene andere zijde te begeeven, waarna hij door de omstanders heên drong, zich nevens zijnen vriend vervoegde, en den Turk aldus aansprak: ‘Masque! gij overtreedt de wetten der Masqueraden – indien gij iets tegen mijn vriend hebt, koom morgen ochtend vroeg, in deeze kleeding, in Hyde Park; indien gij een eerlijk man zijt, moet mijn vriend ook de uwe worden – zoo niet, dan deugt uw hart niet – ik staa voor hem in.’ – Deeze woorden sprak Mester allen den Turk zagt toe, die daarna, met zijn landsman gesproken hebbende, aannam op den bestemden tijd in Hyde Park te komen, en aldaar den Engelschen Heer overtuigen zoude, dat de Collonel een verraader en verbreeker van eed en pligten was. – Hierna ging men uit elkander, om niet langer ten prooi der nieuwsgierigheid te strekken. – Du plessis ging met zijn vriend Miss betsy opzoeken, welke doodlijk ontroerd was; men trachtte haar beängst gemoed te bedaaren, maar dit kon niet geschieden, want zij had gemerkt dat er eene vechtpartij tusschen de Heeren aanstaande was; en dit maakte haar hart ongerust; – het was haar niet meer mogelijk langer op deeze plaats te blijven, | |
[pagina 229]
| |
men liet dus eene huurkoets roepen, en bragt betsy naar huis. – Du plessis vertrok, met zijn vriend, als Seconde, des morgens ten zes uuren naar Hyde Park, alwaar de Turk, met zijn Seconde, hem reeds vertoefde. – Du plessis was zeer verlangende te weeten, wie de Turk ware die zich over hem beklaagd hadde; maar hoe hoog rees zijne verwondering, toen deeze in het Park naar hem toetreedende, zich ontmaskerde, en marianne aan zijn oog vertoonde. – ‘ô! Al wat ik bemin!’ – riep hij uit – ‘zijt gij het, die over mijne ontrouw klaagt? gij! om wie ik nog geen oogenblik zonder treuren heb doorgebragt? – gij! om wie ik zoo veele onheilen en gevaaren heb uitgestaan? – neen, marianne! dit kan niet mooglijk zijn!’ – – ‘Verraader!’ antwoordde zij, ‘bloos over uwe wandaaden – de geheele stad is uwe ontrouw bewust!’ – – De Capitein allen, die tot hiertoe gezweegen had, begreep daadlijk, dat deeze gewaande Turk de beminde Meestresse zijn moest – vervolgens, dat misschien de Juffer in den waan gebragt was, dat hij zich met betsy verbonden had; deeze zijne denkbeelden gaf hij aan de verliefde te kennen. – Marianne zeide: ‘Ik wist dat de Collonel zich in Londen ophield – ik heb zijn verblijf opgespeurd – zijn gedrag onderzogt, en men heeft mij voor waarheid bericht, dat hij met eene Engelsche Dame een huwelijk stond aantegaan; ik heb mij in de | |
[pagina 230]
| |
Schouwburgen en openbaare plaatsen begeeven, ten einde een bevestigend bewijs te hebben – dit heb ik gevonden; – des besloot ik, overtuigd van de waarheid, hem te beschaamen, door mij aan hem te vertoonen, en daarna wegtetrekken.’ – Du plessis poogde zijne onschuld met eeden te bevestigen; maar Mester allen viel hem in de reden, en verhaalde marianne de bijzondere vriendschap, die tusschen hem den du plessis plaats had, en de wederzijdsche redding van het leven aan elkander geschied; waardoor hij de gemeenzaame vriend aan het huis van hem geworden was, 't welk veroorzaakt had, dat hij, in gezelschap van deszelfs zuster, op alle openbaare plaatsen zich had laaten zien; en waarvan de gevolgen waren, dat men algemeen had verspreid, dat hij met zijne zuster een huwelijk zou aangaan; doch dat hij haar verzekerde dat er niets meer dan eene edele vriendschap plaats had. – Deeze onwederlegbaare bewijzen der getrouwheid van du plessis, overtuigden marianne zoo zeer, dat zij, vervoerd van blijdschap, haaren minnaar in de armen vloog, en hem bad, haar den misslag te vergeeven. – Hoe verblijdde zich het hart van du plessis, over den wedergevonden schat – en hoe zeer werd die blijdschap vermeerderd, toen de andere gewaande Turk zich ontmasquerde, welke zijn vriend d'arcy was. – Onbeschrijflijk was het genoegen dat deeze edele zielen smaakten. – De Capitein allen noodigde het gezelschap ten zijnen huize op het ontbijt, | |
[pagina 231]
| |
ten einde betsy, in plaats van den uitslag van het gevecht, waarover zij zich zoo zeer bekommerde, de gelukkigste ontmoeting te melden. – Men stapte in eene koets, en reed alvoorens naar het logement van marianne, om ook de zoogenaamde andere Sultane, welke de jonge Hertogin de charmes, en Echtgenoote van d'arcy was, te berichten en aftehaalen. – Betsy ontvong dit gezelschap met open armen – verheugde zich dat haar vriend het voorwerp zijner liefde, op zoo eene wonderbaare wijze, had wedergevonden, en oogenbliklijk werd zij de vriendin van marianne. – Het was vijf jaaren geleeden, dat deeze twee verliefden gescheiden werden; – zij was in schoonheid merkelijk toegenomen. – Nu verhaalde marianne haare lotgevallen en hoe zij met de jonge Hertogin, in het klooster kennis gemaakt, en van haar vernomen had, dat deeze door den Hertog de charmes aldaar gezet was, omdat zij van d'arcy niet wilde afzien, en na twee jaaren, toen de Hertog overleeden was, met den Ridder d'arcy zich verbonden had. – Marianne berichtte du plessis dat deszelfs vader overleeden was, en zijne huisvrouwe had doen belooven dat zij hunnen zoon terug roepen, en marianne uit het klooster verlossen zoude om met hem te veréénigen. – Mevrouw du plessis wilde hieromtrent haare belofte houden, zij bewerkte dat marianne in vrijheid kwam, en verzogt haar om naar Engeland te trekken. – | |
[pagina 232]
| |
Daar nu marianne en de Hertogin de charmes zeer goede vriendinnen waren, en d'arcy, Echtgenoot der laatste ook zeer verlangde zijn vriend du plessis te zien, had men elkander voorgeslagen om te samen du plessis te gaan opzoeken, dit voorstel werd goedgekeurd – hun overtogt was gelukkig, en veel oplettender dan yorickGa naar voetnoot*, hadden zij zich van paspoorten voorzien. – Nu smaakten drie paar stervelingen een nimmer verwacht genoegen – zagen elkander deugdzaam en gelukkig; du plessis en marianne bovenal, welke elkander, na een zoo bitter afzijn, aan de liefde getrouw wedervonden, konden hunne opgetoogenheid niet verbergen. Dit edel paar nu van elkander verzekerd zijnde, verlangde om door den band des huwelijks veréénigd te worden, 't welk ook kort na hunne ontmoeting geschiedde, waarna zij tot de terugreize beslooten. De Capitein allen, benevens zijne zuster konden niet besluiten dit aangenaam gezelschap zoo spoedig vaarwel te zeggen; maar vergezelde hetzelve naar Frankrijk, alwaar zij zich onderling een geruimen tijd in elkanders geluk verheugden. – Du plessis en marianne zijn gelukkig. – Het huwelijk schonk hun vrugten – deeze optebrengen in eerbied voor den Schepper en liefde voor zijne schepselen, is hunne geliefdste bezigheid. – |