| |
| |
| |
De Gevolgen der losbandigheid.
Sir charles lutterby had zijn vader vroeg verlooren; zijne moeder, welke deezen zoon, als het eenigste pand van eenen niet ongelukkigen echt beschouwde, beminde hem met alle moederlijke tederheid, en verlangde hem tot jaaren van onderscheid te zien komen, om door een voordeelig huwelijk het aanzien van zijn geslacht optehouden. – De Jongeling was van eene fraaije gestalte; – zijn geest scheen geschikt om door kundigheden verrijkt te worden; en de Natuur had hem een gevoelig hart geschonken. – Lady lutterby was eene deugdzaame vrouw, van welke men veel goeds zeggen mogt; alleen konde men aanmerken, dat het aan de omstandigheden moest toegeschreeven worden, zoo zij nimmer de paalen der zedigheid te buiten ging. – Van een koel gestel, en vroeg aan den vader van Sir charles verbonden, was zij te vreden geweest, dat deeze haar wel behandelde. – Nimmer hadden deeze ech- | |
| |
telingen samen getwist; maar die alleraangenaamste overeenstemming der gemoederen, waar door ieder der echtgenooten zich verzekerd houdt, van met geen ander voorwerp gelukkig te kunnen zijn, had nimmer bij hun plaats gevonden. – Sir lutterby, de vader, was een man, zoo als men er bij menigte in de samenleeving aantreft, welke alleen zekere neiging hebben, en wanneer men hun niet hindert in het opvolgen van dezelve, de beste lieden van de waereld heeten mogen. –
Sir lutterby was een geweldig jager, en trok, voor dag en daauw, gelijk men zegt, te veld, om het wild te bevechten. – Zijne Gemalin, die door haare ouders, welke zeer geldgierig waren, in het denkbeeld was opgevoed, dat een talrijk kroost de erfenissen te veel smaldeelt, had, zoo dra Sir charles geboren werd, zich van haar man afgezonderd, en alleen geslaapen. – Wij moeten bij deeze gelegenheid onze leezers, indien dit hun onbekend ware, deeze schandelijke denkwijze van veele ouderen doen weeten, namelijk: dat zij zich niet ontzien, om dat geene, 't welk wij hier hebben aangeteekend, aan hunne dochters, wanneer zij in den echt zullen treeden, aanteraaden; en dus hunne kinderen, wanneer zij de vrugt van hunnen echt gezien hebben, van hunne bedgenooten poogen aftezonderen. –Deeze raad – die denkbeelden strijden volstrekt tegen de instelling en de einden van het huwelijk, en kunnen nimmer wel slagen; immers dan wordt de echt slechts eene verëeni- | |
| |
ging tusschen twee vrienden; maar dit voldoet geenzins aan het oogmerk der Voorzienigheid, en is voor deugdzaame gemoederen zelfs eene aanleiding tot zondigen. –
Sir lutterbywas verre van over deeze begrippen zijner huisvrouw te klaagen; het zij dat de jagt alle zijne begeerten kon voldoen, of dit hij somtijds de huwelijkstrouw in stilte heeft geschonden – wij zeggen in stilte; want welke moeite wij hebben aangewend, nimmer hebben wij daarvan eenig bewijs kunnen opspooren, zoo min als zijne echtgenoote daarvan ooit iets vernomen heeft. – Wij zouden niet ongeneigd zijn te gelooven, dat de jagt, en derzelver gevolgen, zijne levensgeesten genoeg verspilden; want die een jager noemt, toont ons tevens een drinker; nu – bachus en de Godin der liefde, zegt men, huizen niet samen; – en in de daad is ons gebleeken, dat Sir lutterby, als hij met eenige vrienden van de jagt thuis kwam, welgemoed was, indien zijne echtgenoote hun wel ontving, en zij eene goede maaltijd gereed vonden: en hieraan ontbrak nooit iets. – Hij was ook van zijnen kant de liefderijkste Gemaal, die zijne echtgenoote altijd op de vriendlijkste en zagtzinnigste wijze toesprak, en zich wel schikte volgens haare keuze, om den nacht alleen doortebrengen; wie ook den ganschen dag met jagen gesleeten heeft, kan zich des nachts wel tot de rust vlijën. –
Lady lutterby, die veel gehoord en geleezen had van mannen, welken met hunne echt- | |
| |
genooten in twist leefden, was zeer wel voldaan, nimmer iets dergelijks van Sir lutterby te ondervinden. – Zij had eene vriendin, Miss cecilia, welke haar volle nicht, en met de moeder van Sir charles opgevoed was; deeze bezat haar volkomen vertrouwen, en het was haar ten hoogsten aangenaam met dezelve in eene naauwe vriendschap te kunnen leeven, zonder dat zij door Sir charles daarin verhinderd werd; want de mannen zijn soms zoo onredelijk, dat zij die sterke gemeenzaamheid tusschen vrouwen met vrouwen afkeuren, even of daarin iets onbehoorlijks te vinden was; – hoe het met sommigen daarin gaan moge, durven wij gerust de Lady vrijspreeken; want zij was van een zeer koel en bedaard gestel; en Miss cecilia had integendeel geheel andere neigingen, gelijk uit deeze geschiedenis nader blijken zal. –
Wij willen niet poogen den Lezer iets diets te maaken, en zeggen dus volmondig, dat wij met geene zekerheid durven stellen, dat Lady lutterby nimmer in de eenzaame nachten verdriet zou gekreegen hebben, indien Sir charles langer geleefd had; maar twee jaaren na de geboorte van zijnen zoon charles, viel hij van zijn paerd, bij het overspringen van een heining, en werd dood thuis gebragt. – Zijne weduwe was bedroefd, zoo als men is bij een ongeluk, aan iemand onzer bekenden overgekomen. Het gemis van haaren echtgenoot aan de maaltijd was haar zeker de eerste dagen ongewoon; doch de tijd, die groote Trooster, lenigde de droefheid der | |
| |
weduwe zoodanig, dat zij den lof des overleedenen, met drooge oogen, aan ieder kon melden, bestaande in deeze uitdrukking: ‘wij hebben nooit samen getwist.’ – De Toehoorers waren zeer gesticht over deeze blijken van huwelijksliefde, en versterkten daar door de weduwe. –
Het kan niet ondienstig zijn, dat wij onze Lezers eene beschrijving van Miss ceciliageeven. – Zij was in haar zestiende jaar, toen haare nicht met Sir lutterby huuwde; – haare gedaante was bevallig, zonder dat men haar eene Schoonheid noemen kon – blaauwe oogen – eene frissche kleur – tamelijk blank, en een welgemaakt ligchaam, waren de schoonheden die bij Miss cecilia te vinden waren; doch hoe zeer men deeze hoedanigheden bij meest alle jonge Juffers, die niet wanschapen zijn, aantreft, bezat zij eene wellustige houding, welke vermogende was, om alle minnaars der Jufferschap te lokken. – Wat haare inborst betreft, deeze mogt goed en zagtzinnig heeten, zij was vol menschenliefde, en gemaklijk in den omgang – haar geest verlicht en levendig: en zij bezat de kunst volkomen, om elk, die zij wilde, tot haar voordeel te neigen. – Eene groote zucht tot min en haare vermaaken, bezielde het lieve meisjen; zoo dat zij, in dit opzicht, volstrekt het tegengestelde van haare nicht was; maar zij wachtte zich wel om haar deeze geheimen te openbaaren, en wist haar gedrag zoo te regelen, of deeze neigingen niet eens aanwezig waren. –
| |
| |
De vader van Miss cecilia die zijne echtgenoote spoedig in het graf was opgevolgd, had deeze ouderlooze dochter zoo veel nagelaaten, dat zij, als niet veel behoevende, leeven kon, en tevens den vader van Lady lutterby tot Voogd over zijne Wees aangesteld. – Deeze nam Miss cecilia in zijn huis, en liet haar met zijne dochter opvoeden; dit bragt de vriendschap der Juffers, die van gelijken ouderdom waren, te weeg. – Toen Lady lutterby huuwde, nam zij deeze nicht en vriendin met zich, terwijl haar vader altijd de inkomsten van Miss cecilia ontving, en zeer blijde was dat Sir lutterby haar, uit vriendschap, van het benoodigde verzorgde; want de afstammeling van nimrod was geheel niet gierig. –
Ceciliableef nu de vriendin, bij uitneemendheid, van Lady lutterby, en begreep, door haar goed oordeel, dat zij in dit huis veele gelegenheden had om haare lusten te voldoen; en daar te boven werd haar capitaal onverminderd gespaard; dit alles bewoog Miss cecilia, om met genoegen haare nicht gezelschap te houden. –
Maar, zal misschien meenig weldenkend Lezer vraagen: had zij geen andere reden, dan die van eigen belang, en geene aanspooring tot vriendschap, uit edeler inzichten? – Eer heeft uw hart, goede Lezer! voor zulke braave gevoelens; – doch bedenk eens, of niet de geheele waereld door eigenbelang geregeerd wordt – beginnen wij van ons zelven – indien wij niet | |
| |
eenige ducaaten noodig hadden, of lust om dezelven te verdienen, zouden wij u dit werk wel in handen geeven? – doch laat u dit niet belgen, gij, die onze aanteekeningen leest, zij kunnen daarom nuttig zijn; – men kan zich zelve en anderen veele sprookjens diets maaken; maar die tijd is voorbij – er moet waarheid gepredikt worden, en dit hoopen wij te doen, zoo lang onze pen inkt geeft – de papiermolens oude lorren fijn maaien, en onze geest weetenswaerdige zaaken oplevert. – Hony soit qui mal y pense, is de spreuk van eene wijdberoemde Ridderorde. –
Weinig tijds na het overlijden van Sir lutterby, kwamen de minnaars op deszelfs weduwe af, even als de raaven op den reuk van eene zieke koe. – Iemand, die eenige menschenkunde bezit, zal ligt uit het betoogde kunnen afleiden, dat eene vrouw, als Lady lutterby, veel aan de gezelligheid gewoon was, daar zij, bij het leven van haaren man, dagelijks gewoon was eene tafel vol gasten te zien, en nu slechts met Miss cecilia spijzen moest, welke verandering veel den eetlust benam: daar te boven is het bekend, dat de vrouwen, zelfs zij, welke geene genegenheid tot liefde voeden, gaerne in het gezelschap der mannen zijn; dus was zij niet ongenegen om ook in dit opzicht de mode te volgen, en een of ander der Candidaaten, welke haar het best aanstond, den dagelijkschen toegang tot haar huis te gunnen – om te huwelijken dacht de Dame geenzins; – zij bepaalde al haare | |
| |
liefde op haar zoon, dien zij geen stiefvader, of broeders of zusters wilde opdringen, – het kind beäntwoordde aan deeze genegenheid, en was van de moeder niet aftescheuren. –
Zoo dra de minnaars van Lady lutterby vernamen dat zij niet gezind was te hertrouwen, verwijderden zij zich, de een na den ander. – De Collonel morgan, een vrolijke bol, die in de gastvrijheid der weduwe smaak vond, bleef alleen in zijne bezoeken aanhouden. – Hij was een man, die, wel gediend hebbende, nu, met den vrede, op half soldij gesteld was, en dit zou hem zeer geschikt voor een rijk huwelijk gemaakt hebben. – De Lady had hem, even als de andere, haare meening te kennen gegeeven, zoo dat er geene hoop op eene verëeniging voor hem overbleef; maar in 's vijands land kan men, zonder groote kosten, den oorlog voeren; – dit herdacht ook de Overste, en deed hem post houden. – Zijn omgang behaagde aan beide de Dames; zoo dat de Collonel, niet meer van liefde spreekende, welhaast als de vriend van 't huis dagelijks op Lutterhouze, de Landwooning der Dame, te vinden was. – Hij huurde, voor de leus, in de nabuurschap een verblijf bij een Hoevenaar; en nu was alles in orde; zijne gemeenzaame komst aldaar hield ook anderen terug, dit was de weduwe aangenaam. –
Een Krijgsman verschaft zich gaerne eenige bezigheid – de Overste was ook met dit denkbeeld ingenomen, en dus, zoo dra hij wist dat Lady lutterby weduwe blijven wilde, vestigde hij | |
| |
het oog op Miss cecilia. De Collonel was geenzins op het huwelijk verzot, als alleen in het geval, wanneer zijne vrijheid tegen een hoop goud opgewoogen wierd, zou hij er ligt van hebben willen afstappen. – Hij telde reeds dertig jaaren, maar mogt welgemaakt heeten, en bezat de kunst om met Juffers omtegaan in den hoogsten graad. – Miss cecilia vond veel behaagen in den Krijgsman; ja, zoo de gewoonte het niet volstrekt wedersproken had, gelooven wij, dat de Juffer niet zou geschroomd hebben, haare gevoeligheid den Officier te betuigen. –
Morgan, die op verre na geen nieuweling in deeze verkeering was, ontdekte de neiging deezer Juffer al spoedig; en om cecilia meester te worden, wilde hij gebruik van haaren goeden wil maaken; dus haare gangen naspeurende, vervoegde hij zich op zekeren morgen in het Park, daar zij haare wandeling deed; zij zag hem aldaar met genoegen, en den Collonel niet ontwijkende, was de Juffer spoedig ingehaald, en had de volgende samenspraak met den Collonel:
Hij.
‘Miss! ik heb lang gewenscht naar het geluk, dat mij de gunstige Fortuin thans toeschikt. ’ –
Zij.
‘En wat is dat, Collonel?’ –
Zij.
‘Maar, Collonel! gij ziet mij den geheelen dag, en hoe zoudt gij dan na een ge
| |
| |
sprek met mij kunnen verlangen? – neen, dit kan niet mogelijk zijn.’ –
Hij.
‘En echter is het waarheid.’ –
Zij.
‘Gij zijt een geloofbaar man. – Maar wat hebt gij mij te verhaalen?’ –
Zij.
‘Kom, kom, gij poogt mij zoo wat diets te maaken.’ –
Hij.
‘Ik zal geenzins, als andere minnaars, over uwe wreedheid klaagen; want mijn inborst brengt niet mede om zoo iets te versieren – mijn beroep strijdt met zulke grillen.’ –
Zij.
‘Even of de Officiers geen verleiders van onze Kunne waren.’ –
Hij.
‘Beste Miss! gij lastert mijn beroep – Duld dan mijne vraag: hoe weet gij dat?’ –
Zij.
‘Is dit niet over bekend, Collonel?’ –
Hij.
‘Mejuffer! dat andere slechthoofden zijn, kan mij niet geweeten worden – ik ben een braaf man.’ –
Zij.
‘Ik zal de laatste niet zijn om dit toetestemmen.’ –
Hij.
‘Schoone cecilia! dit tijdstip is kostlijk – laaten wij het niet nutteloos verbeuzelen – ik bemin u.’ –
Zij.
‘Collonel! dat kan niet zijn.’ –
Zij.
‘Men weet immers dat gij om mijne nicht hier gekomen zijt – zij is mijne vriendin.’ –
Hij.
‘Ik zoek dit niet te ontkennen, Miss! – ja, Lady lutterbynoopte mij om haare
| |
| |
hand te vraagen; maar zij heeft die geweigerd – moet ik daarom een kluizenaar worden?’ –
Hij.
‘Beste cecilia! ik draag u liefde toe. – 't Is waar, om uwe nicht kwam ik op deeze plaats, en om uwen wille blijf ik.’ –
Zij.
‘Mijn goede Collonel! zoudt gij zelf wel verwachten dat ik u geloove?’ –
Hij.
‘Indien gij dit weigert, dan zondigt gij.’ –
Zij.
‘Voorzichtigheid behoedt mij.’ –
Zij.
‘Om zulke praatjens te gelooven.’ –
Hij.
‘Bevallige Miss! ik heb menschenkunde opgedaan – vandaar komt het, dat ik weet, hoe gij mij nu zoekt te bedotten.’ –
Zij.
‘Collonel! uwe manier van vrijen is toch zonderling.’ –
Hij.
‘Dat wil ik gaerne toestemmen, Mejuffer! – maar zoo mijne begeerten vervuld worden, wat kan mij dan het overige toch verscheelen?’ –
Zij.
‘Welke zijn die begeerten?’ –
Zij.
‘Mijn Heer! ik weet niet waartoe dit alles dienen zou.’ –
Hij.
‘Miss! indien gij over mij als ik over u dacht, zouden wij samen vol vreugde leeven.’ –
Zij.
‘Collonel! dit voorneemen behaagt mij.’ –
| |
| |
Hij.
‘Gij mint mij dan?’ –
Zij.
‘Ik sprak maar van mijne neiging, om vrolijk en vergenoegd te leeven.’ –
Hij.
‘Mejuffer! gij houdt u onverscheelig; maar uwe oogen duiden het tegendeel aan – ik wilde u volgens de gewoone wijze aanspreeken; maar gij dringt mij zoo zeer, dat mijne bekwaamheid u blijken moet.’ –
Zij.
‘Bekwaamheid, Collonel! – bekwaamheid?’ –
Hij.
‘Ja, Mejuffer! alles – uw geheele persoon schijnt tot liefde en wellust geschapen; – daarom durf ik u ronduit de drift, die mij bezielt verklaaren – mijne liefde voor u, schoone cecilia! gaat alles te boven.’ –
Zij.
‘Spreekt gij dan ernstig?’ –
Zij.
‘Nu, Collonel! gij weet den weg – vervoeg u tot mijnen Voogd, en zoo deeze, door zijne toestemming, uwe aanzoeken begunstigd, kom dan bij mij, en ik zal u hooren." ––
Hij.
‘Dat doe ik niet, Miss!’ –
Hij.
‘Als ik u winnen mag, schoone Juffer! heb ik met uwen Voogd niet te schaffen; maar zoo mijne liefde u tegenstaat, dan zal ik verdere moeite spaaren. – Oordeel nu zelf.’ –
Zij.
‘Mij dunkt ik heb genoeg gezegd.’ –
Hij.
‘Dat kan voor veelen waar zijn; maar geenzins wil uw minnaar zich daarmede vergenoegen.’ –
| |
| |
Zij.
‘Het komt mij voor, Collonel! dat uwe liefde al zeer sterke taal spreekt, en ik kan niet gelooven, dat zulks aan een minnaar voegt: – deeze moet toch aan zijne Meestresse gehoorzaamen.’ –
Hij.
‘Waardigste Miss! dit stem ik toe, zoo dra gij u voor mijne Meestresse verklaaren wilt.’ –
Er werden over en weder nog eenige woorden gewisseld, waarvan het einde ditmaal niet beslissende was; want de Juffer wilde niet bekennen, dat zij den Oversten liefde toedroeg; maar wees hem altijd op haaren Voogd, en daarvan wilde morgan maar in het geheel niet hooren. – Hoe zeer zij echter voor het uiterlijke oneens waren, had deeze onderhandeling beide voldaan; want de Juffer mogt morgan wel lijden, en hoopte nu uit dien lastigen vrijfterlijken staat verlost te worden. – De Collonel was van zijnen kant overtuigd, dat hij het meisjen in zijne belangen zou overhaalen, zonder onder het huwelijksjuk bedwongen te worden; want hij gevoelde geheel geenen trek om met cecilia voor het Echtaltaar te treeden; maar eene tedere verbindtenis met haar, buiten het huwelijk, was zijne bedoeling; dus waren de beide partijën in eene goede luim: – Mevrouw lutterby ondervond daar van de blijken, ofschoon men de oorzaak daarvan voor haar verborg. –
Des anderen daags zogt de Officier een tweede gesprek met Miss cecilia te houden; – zij was, naar het zich liet aanzien, hier even zeer | |
| |
als hij toe genegen, en als twee gelieven elkander ontmoeten willen, behoeft ieder maar de helft van den weg afteleggen; het gelukte hen dus samen te komen, en het einde van deeze bijéénkomst was als de voorige keer, zonder dat het geschil beslist was; althans voor het uiterlijke; want ceciliawas in de daad meer overtuigd van de liefde des Overstens, dan zij wel blijken liet; hieraan schreef zij toe dat morgan van haar alleen en geenzins van haaren Voogd wilde afhanglijk zijn, en besloot dus hem haare hand te schenken; want de Juffer nam het geen oogenblik in bedenking, of deeze minnaar stond na een huwelijk met haar; zij verbeeldde zich daarvan zoo zeker te zijn, als of zij reeds den verlofbrief aan den Bisschop had gevraagd, en zij daadlijk met den Officier naar de kerk moest rijden, om de inzegening van deezen echt te ontvangen – dit alles stond bij haar onveranderlijk vast. –
De Collonel had te grooter genegenheid voor de schoone cecilia gekreegen, naar maate hij haar van nabij had leeren kennen; doch zijne begeerte na het echtverbond was niet evenredig toegenomen; veeleer stelde hij zich grooter genoegens voor, als hij het met de Juffer kon eens worden, zonder door een Geestlijken verbonden te zijn. – Wat hebben die zwarte vliegen toch met mijne zaaken noodig? zeide hij, immers niets; ik wil daarom Miss cecilia evenwel mijne trouw doen blijken. – Om kort te gaan, de man bevestigde zich zelf, met daarover te denken, te | |
| |
meer in zijne losbandige denkwijze, en het gevolg was, dat hij Miss cecilia al meerder liefde voor zich inboezemde, en van stap tot stap voordgaande, wist hij, na de Juffer overgehaald te hebben, om Lady lutterby buiten hunne geheimen te houden, haar tevens te doen beseffen dat het noodig ware, ook deeze zaak voor haaren Voogd te verbergen, omdat deeze anders volstrekt op een huwelijk zou aandringen. – Om, wegens zijn gedrag, allen argwaan bij cecilia voortekomen, gaf hij voor, een rijken Oom te hebben, van wien hij groote goederen te wachten had, die hem misschien onterven zou, indien hij te weeten kwam, dat hij zich aan eene onbemiddelde Juffer verbonden had; dus moest men liever den tijd afwachten, die alles ten besten zou schikken. – Deeze reden was voor Miss cecilia voldoende, omdat zij den Collonel beminde. – Van tijd tot tijd werden zij nu gemeenzaamer met elkander – hij was onderneemend en zij toegeeflijk, zoo dat zij hem alles toestond, en morgan met haar even als met zijne huisvrouwe verkeerde. Deeze zaak had geene geruchtmaakende gevolgen; het zij dat de Voorzienigheid het zoo wilde, of dat de Gelieven, van losbandigheid tot snoode daaden overgaande, dit wisten voortekomen; althans, cecilia behield haar goeden naam – bleef de vriendin van morgan en deeze bleef Lutterbyhouze als vriend bezoeken. – Hij had nu geene geheimen meer voor haar; zelfs bekende hij de Juffer, dat niet de vrees voor zijnen Oom, maar wel een tegenzin voor den echt, hem belette | |
| |
haar te huuwen; – hierin nam zij weinig genoegen; doch de zaak was niet te veranderen, dus moest zij geduld oefenen: – buiten deeze redenen waren zij wel voldaan over elkander – de Collonel bleef ongehuuwd, en wendde alle zorgen aan om zijne vriendin te behaagen. –
Lady lutterby bespeurde wel, dat cecilia en de Overste veel genegenheid voor elkander hadden; doch als zij haare vriendin daarover onderhield, ontkende zij dit zoo volstrekt, dat de weduwe, welker vriendschap voor Miss cecilia, door de moederlijke liefde voor haaren zoon, merkelijk onderdrukt werd, die zaak liet slippen; in de daad, charles verdiende ook alle de tederheid dier goede moeder. – Zijne vorderingen in de studiën – want wij stappen zijne kindschheid voorbij – waren zoo groot niet als de eerwaerde Doctor goodwil, Pastoor der nabij gelegene Parochie, zich wel toelag, om een eerlijk en weldenkend man van hem te maaken. Onzes bedunkens is dit laatste ook nog van meer aangelegenheid dan wel het eerste; – een man van aanzien kan meer goeds aan het menschdom bewijzen, indien zijn hart goed en medelijdend is, maar de kundigheden maatig zijn, dan zoo de laatste verheven, maar zijn hart kwaad en gevoelloos ware. – De eerbiedwaerdige Kerkelijke scheen groote hoop optevatten, dat zijn kweekeling eens onder de weldoeners van het Menschdom zou behooren; want wij menschen maaken gaerne schikkingen voor het toekomende, welke de Voorzienigheid doet verzwinden als waterbellen. –
| |
| |
Sir charles werd door zijnen Onderwijzer geöefend in de Geschiedenissen en Wetten van zijn Vaderland; hij leerde ook van hem het Opperwezen te eeren, en hoe Gods wil zij, dat wij nuttig op aarde zijn; voegt men hierbij een weinig Sterre-, Aardrijkskunde en Mathesis, zoo zal men omtrent alles hebben, wat den Jongeling werd voorgehouden. – Op zijn vijftiende jaar waren deeze kundigheden hem eigen geworden; zijne moeder dacht hem nog twee jaaren, onder opzicht van Doctor goodwil te laaten reizen, toen een onvoorzien toeval dit voorneemen belettede. – Sir charles was welgemaakt, van eene rijzige gestalte: zijn gelaat duidde levendigheid, maar tevens een zagten aart aan, en de frissche kleur, die zijne wangen versierde, teekende gezondheid en krachten. – Hij was toen in dien gevaarlijken tijd, wanneer de krachten der natuur zich ontwikkelen, en den jongeling doen haaken naar iets, 't welk hem nog onbekend is; gelukkig zij, die deezen staat van strijd te boven komen, zonder daaden te pleegen, die hun tot in den hoogen ouderdom smerten, of een ontijdigen dood aanbrengen. –
Miss cecilia was geenzins de laatste om de welgemaaktheid van haaren jongen neef gadeteslaan, zijn bevallige leest betoverde de Juffer geheel en al. – Zij had nu den ouderdom van dertig jaaren bereikt, en veel meer bekoorelijkheden dan op haar twintigste jaar; – de mollige poezelheid, met eene bekoorelijke blankheid gepaard, gaven haar eene wellustige gedaante. – Sir
| |
| |
charles dagelijks ziende, voedde zij al spoedig liefde voor hem, die zij ook daadlijk bestreed. – De zelfbewustheid van haare geheime verbindtenis met den Collonel, was oorzaak dat zij zich de verovering van den Jongeling onwaerdig achtte: – zij wist daar te boven dat de ongelijkheid hunner jaaren te groot was, om eene verbindtenis met den jongen charles te billijken. – Lady lutterby had ook grooter uitzichten en rijker huwelijk aan haaren geliefden zoon toegedacht; – in één woord, alle deeze bedenkingen deeden cecilia haare liefde, als dwaas, wederstreeven; – doch, wanneer zij de beminde van haar hart zag, verdweenen alle deeze bedaarde overdenkingen als sneeuw voor de zon op eenen lente morgen – haare liefde nam dan hand over hand toe, en het kostte haar veel moeite zich intehouden, opdat het geheim haar niet zoude ontsnappen. –
Menschkundigen hebben sedert lang opgemerkt, dat jonge lieden gemeenlijk meer trek gevoelen na voorwerpen ouder dan zij in jaaren; zoo dat eene jonge Schoone van vijftien of twintig jaaren, meerder behaagen schept in mannen, die reeds dertig zomermaanden achter den rug hebben: – jongelingen eene veel heviger begeerte gevoelen voor eene Juffer van vijf-en-twintig of dertig jaaren. – Wij gelooven de redenen hiervoor daarin te moeten zoeken, namelijk, dat de meisjens of vrouwen, van den beschreeven ouderdom, hunne minnaars, van jonger jaaren, meerder aanmoediging geeven, daar die gemeen- | |
| |
lijk de bloheid der onschuld omdraagen; en hieruit volgt, dat jongelingen, van dertig jaaren, ook beter de kunst verstaan om de Schoonen te behaagen. – Hierom hebben wijze lieden gevraagd, of het niet dienstig ware, volgens deezen regel de huwelijken te sluiten? – Onzes bedunkens, heeft deeze zaak ruim zoo veel zwaarigheden dan voordeelen in zich, ten minsten wat de vrouwen van meerder jaaren betreft, deeze toch zouden, na een tienjaarigen echt, aan haare mannen weinig genoegen aanbrengen – het best is, de Natuur te volgen. –
Sir charles zag cecilia met veel welbehaagen; – dagelijks wierd zij schooner in zijne oogen; ja hij brandde van liefde, zonder dezelve te kennen: – als hij wandelde aan haaren arm, dan trilde hij van vermaak. – Miss cecilia bespeurde al rasch deeze blijken van liefde, en dit vermeerderde haare verwarring; zoo zij nog ongeschonden ware geweest, zeer zeker zoude zij, wier hevige hartstogten wij beschreeven hebben, al haar vermogen hebben aangewend, om zich van den geliefden Jongeling te doen beminnen; maar mogt zij nu zoo onedel denken, en hem de versmaadde Meestresse van een ander aanbieden? – neen! daartoe wilde zij niet besluiten – zóó dacht de ongelukkige den meesten tijd; maar zoo dra zij eenige oogenblikken in het gezelschap van Sir charles geweest was, verdweenen deeze denkbeelden bij haar, en was dan alleen bedacht, om het beminnelijk voorwerp in liefde te doen blaaken – en dit kostte haar weinig | |
| |
moeite. – Charles was in dien gelukkigen tijd, waarin iedere schoone vrouw behaagt; en wanneer zij vriendlijk tegen ons is, eene Godin schijnt, in onze oogen; zoo dat Sir charles dagelijks zijne liefde voelde vermeerderen. –
Indien Lady lutterby zelve liefde ondervonden hadde, zoude zij deeze drift bij haaren zoon spoedig ontdekt hebben; maar noch zij, en veel minder de vroome Doctor goodwil, hadden hieromtrent den minsten argwaan; – ook wist cecilia zich zeer zorgvuldig in acht te neemen, en haar minnaar zou zich nimmer hebben durven verstouten om te spreeken; dus schreef de moeder de ongesteldheid van haaren zoon aan ziekte toe, terwijl hij aan overmaat van gezondheid kwijnde. –
Er was echter één man op Lutterbyhouze, die alles gade sloeg, en wel wist wat er gaande was, namelijk, de Collonel morgan; maar deeze wachtte zich wel om iets te laaten blijken; daar hij uit deezen liefdehandel voor zich iets goeds voorspelde; integendeel besloot hij vlijtig acht te geeven, dat de Gelieven nimmer door Lady lutterby of Doctor goodwil verrascht wierden, voor het daartoe de tijd was; want de Overste kende Miss cecilia en haaren levendigen aart te wel, om niet te vertrouwen, dat zij Sir charles in alle geheimen der liefde zou inleiden; dit misgunde haar de Officier ook niet; want hij verlangde zeer om van haar ontslagen te worden. –
| |
| |
De liefde van den Jongeling was op haar hoogsten trap geklommen; maar hij had nimmer in zijne gedachten durven neemen, die drift aan zijne Meestresse te openbaaren; als hij bij haar was, brandden zijne oogen – zijn pols sloeg driftig, en hij deed niet dan zuchten. Te vergeefsch vroeg hem de medelijdende cecilia wat hem deerde? – hij wilde zich niet uitlaaten; – eindelijk had zij deernis met zijn staat, besloot, hem te doen spreeken, en alles aantewenden wat noodig ware om den Jongeling aan zich te verbinden; – want, na menigmaalen met zich zelf gestreeden te hebben, was zij eindelijk tot het besluit gekomen, dat, daar Sir charles haar beminde, zij hem waarlijk dienst bewees met hem alles intewilligen, dus had zij alle voorige denkbeelden onderdrukt, dat de Baronet haar nimmer behoorde de hand te geeven. – Wij, stervelingen, verliezen altijd den strijd, indien onze driften iets begeeren, wanneer wij met hun in onderhandeling treeden. –
Zoo dra cecilia dan beslooten had, Sir charles tot verklaaring te dringen, haastte zij zich om met hem aftespreeken, om den volgenden morgen eene wandeling met hem te doen; zij wist dat de Lady laat opstond – dat de Collonel en de Geestlijke eerst tegen den middag buiten kwamen, zoo dat de Gelieven volkomen vrijheid hadden om die gewigtige zaak aftedoen. –
Sir charles was aanstonds gereed, zoo dra zijne Meestresse hem haaren voorslag te kennen gaf – zij drukte hem teder de hand, te gelijk | |
| |
met eenen wenk die hem het stilzwijgen aanbeval. – De Baronet werd gloeijend door deeze blijken van gunst, en beloofde haare bevelen te zullen volgen. – Gaerne had hij toen reeds vernomen, wat zij van hem weeten of aan zijne aandacht betrouwen wilde; doch wijl daar geene mogelijkheid toe was, nam hij voor, geduld te oefenen. – Ontelbaar waren de gissingen die hem voor den geest kwamen – hij giste dat, misschien, cecilia zijne liefde bespeurd had, en hem welligt wederkeerig beminde; doch op deeze gedachte, als te stout, dorst hij zich niet bepaalen; –evenwel, zij had hem de hand gedrukt, en verzogt aan niemand haar verzoek te kennen te geeven – dus was het eene zaak die hij alleen weeten moest: – met deeze twijfelende gedachten worstelde hij – viel in slaap, en rustte tot aan den morgen; wanneer hij schielijk opsprong – zich kleedde, en buiten voor het huis ging wandelen, alwaar hij cecilia verwachtte. –
Deeze had den nacht zeer onrustig doorgebragt; want daar zij nu volstrekt beslooten had, alles te waagen, om tot eene verbindtenis met den geliefden Jongeling te komen, was zij in geduurige onzekerheid, hoe zij in haare onderhandeling des anderen daags met hem slaagen zou – zij werd twijfelmoedig – soms verzekerde zij zich, dat charles haar beminde – dit denkbeeld verbande alle vrees; – maar daarna verhief zich de gedachte weêr, of zij wel het voorwerp zijner liefde zijn mogt; – de wijze, hoe zich te gedraagen, ver- | |
| |
meerderde deeze zwaarigheden in haaren geest: zij moest den minnaar tot eene verklaaring uitlokken – en als hij dan zijn hart voor haar bloot lag, kon hetzelfde antwoord, 't welk een man van meerder jaaren als aanmoedigend zou aanzien, hem afschrikken; – in één woord, zij moest al den last van dien minnenhandel op zich neemen; ja, zoo dra charles maar eenige blijken van liefde gaf, hem haare genegenheid doen zien, en dusdanige handelwijze, als geheel strijdig met die achterhouding, welke vrouwen, niet dan in de grootste gemeenzaamheid, met een begunstigd minnaar, verlaaten, dit alles viel haar moeilijk. – Een ander denkbeeld woeg echter veel zwaarer op haar hart; ja deed de weegschaal geheel overslaan, en noopte haar om de reeds genoemde zwaarigheden niet te achten: zij had, namelijk, geen tijd te verliezen; maar moest den Baronet met alle mogelijke banden aan zich verbinden, eer Lady lutterby hunne liefde bemerkte, en hun scheidde; daarom besloot zij tot alle opofferingen, liever dan den beminden haarer ziele te derven. –
In deeze gemoedsgesteltenis kwam zij bij charles, na alvoorens zoo veel schikking in haar gewaad gemaakt te hebben, als oppervlakkig onachtzaamheid
schijnen moest; maar die in de daad alle haare bekoorelijkheden, op eene wellustige wijze, ten toon spreidde; althans in zoo verre de welvoeglijkheid, en schaamtelooze gebruiken der mode maar eenigzins dulden konden. – Zij zag ook met genoegen dat de indruk, welken zij op | |
| |
charles maakte, overdreeven was; – dit gaf haar moed; en op een vriendlijken toon hem begroetende, vroeg zij, of hij reeds lang gewacht had? en tevens hem den arm biedende om samen de tuinen intewandelen, welke gunst hij aannam, te gelijk zeggende: dat men altoos den tijd langwijlig vindt, als men eene schoone Juffer verwacht. –
cecilia beantwoordde deeze taal naar de gewoone wijze, en dus leidde zij hem, ongemerkt, naar eene overdekte laan, waar men hun niet wel bespieden kon; aan het einde deezer laan was een bergjen, waar men, langs eenige trappen, met schulpen belegd, opklimt, en dus waren zij in een priëeltjen, dat op deeze hoogte stond, voor alle verrassching veilig. –
Hier gekomen, veinsde de Juffer moede te zijn – zettede zich, en begon de gewigtige onderhandeling met charles op deeze wijze:
‘Mijn lieve charles! zeg mij, wat deert u toch? – sedert eenigen tijd zijt gij zoo afgetrokken.’ – (Terwijl zij dit zeide had zij haare hand, misschien toevallig, op de knie van den jongeling gelegd, die dezelve al spoedig in de zijne vattede en kuschte, zonder dat hij daarin werd terug gehouden.)
Hij.
‘Beste Miss! ik ben niet geheel wel.’ –
Zij.
‘Hemel! neef! gij maakt mij ongerust.’ –
Hij.
(Zuchtende.) ‘ô! Het zal niets zijn.’–
Zij.
‘Niets! en gij zucht zoo. – Neef! ik laat u geen rust, of gij moet mij deeze droefheid verklaaren.’ –
| |
| |
Hij.
‘Droefheid, nicht! hoe kunt gij dit toch bedenken?’ –
Zij.
‘Zuchten duiden immers treurigheid aan.’ –
Hij.
‘ô! Het is niets.’ –
Zij.
‘Neen, charles! gij zult zóó niet van mij afkomen. – Ik ben uwe vriendin – geloof dit.’ –
Hij.
‘Maar, lieve Miss! hoe kan ik u zeggen, 't geen mij zelf onbekend is?’ –
Zij.
‘Foei, neef! onwaarheden voegen niet in den mond van een weldenkend jongeling.’ –
Hij.
‘Neen, Miss! ik kan niemand mijn geheim zeggen.’ –
Zij.
‘Zoo charles! dan is er een geheim op de baan.’ –
Hij.
‘Ja zeker, mij kwelt iets, maar nimmer zal het uit mijn mond gehoord worden.’ –
Zij.
(Teder.) ‘Foei! is dat tegen mij spreeken, die zoo zeer uwe vriendin ben.’ –
Hij.
‘Ach! Miss! vraag mij niets meer – gij ziet wel dat ik nu al zeer onbeleefd worde.’ (Met vuur.) ‘Ik wilde u toch vooral niet mishaagen.’ –
Zij.
(Tederer dan te vooren.)‘Lieve charles! gij kunt mij niet mishaagen, als door uw geheim voor mij te verbergen: – spreek dus – ik vraag er na, om u te doen verkrijgen 't geen gij wenscht te erlangen; – of te troosten zoo gij iets hebt verlooren.’ –
Hij.
(Verlegen.) ‘Lieve nicht! vraag mij niets meer, gij zijt de laatste aan wie ik mijn geheim zal openbaaren.’ –
| |
| |
Zij.
‘Foei, neef! ben ik uw vertrouwen onwaerdig?’ –
Hij.
‘Miss! dat weet gij immers wel beter – – maar – – –’ –
Zij.
‘Wel nu – ga voord.’ –
Zij.
‘Dat moet toch eene verschriklijke zaak zijn.’ –
Hij.
‘Foei, Miss! gij spot met mijn verdriet.’ –
Zij.
‘Neen, charles! maar uwe achterhoudendheid doet mij lagchen.’ –
Hij.
‘Als ik mij aan u verklaerde, zoudt gij ook den spot daarmeê drijven?’ –
Zij.
(Teder.) ‘Neen, neef! in de daad, geloof mij, ik ben uwe vriendin – en om u dit te toonen, zeg mij, kan ik iets verrichten, om u gerust te stellen?’ –
Hij.
‘Mij laaten sterven.’ –
Zij.
‘Laaten sterven! – dat is wel treurig.’ –
Hij.
‘Ja, Miss! vrolijkheid staat mij tegen, en echter ben ik te vreden.’ –
Zij.
‘Maar is er dan geen hulp voor u over?’ –
Hij.
‘De geene die mijn smart verligten kan, spot er mede.’ –
Zij.
‘Dat is slecht; – maar zoudt gij u ook misleiden?’ –
Zij.
‘Hoor, charles! ik zie wel, gij wilt niet spreeken. – Zult gij mij ook antwoord weigeren, als ik u eenige vraagen doe?’ –
| |
| |
Hij.
‘Ik zal u zeer gaerne antwoorden.’ –
Zij.
‘En openhartig zijn, als ik de oorzaak van uw verdriet raaden kan?’ –
Hij.
‘Ja – om uitgelagchen te worden.’ –
Zij.
‘Neef! gij zijt onbillijk.’ –
Hij.
‘Nu, Miss! ik beloof u alles te zeggen – ik waag niets; want gij zult niet uitvorschen waaraan het mij hapert.’ –
Zij.
‘Misschien – nu, ik zal het onderneemen. – Gij hadt veelligt lust om naar Oxfort te gaan studeeren?’ –
Zij.
‘Of verlangt dat uwe reizen aanvang neemen?’ –
Hij.
‘Neen – veeleer schrikt mijn hart daar tegen.’ –
Zij.
‘Misschien verlangt gij eene lange jagt?’ –
Hij.
‘Wie kan om honden treuren?’ –
Zij.
‘Is het dan een Wedlooper dien gij begeert?’ –
Hij.
‘Dat wil ik aan Roskammers overlaaten.’ –
Zij.
‘Nu weet ik wat het is – Vauxhall en Renelagh hebt gij nog nimmer bezogt. – Neef lief! uw moeder zal immers daarin zeer gaerne toestemmen.’ –
Hij.
‘Gij spot – foei!’ –
Zij.
‘Neen, charles! – Hoor, zoo 't dit alles niet is, waarheen uwe begeerten zich uitstrekken, zijt gij dan ook verliefd?’ –
Hij.
‘Ik weet het niet – indien de sterkste eerbied en verlegenheid, in het bijzijn eener
| |
| |
Juffer, en doodlijke treurigheid in haar afzijn, kenmerken van liefde zijn, dan ben ik verliefd.’ –
Zij.
‘Ja, ik geloof dat dit liefde heet. – Maar, neef! wie is uwe Meestres?’ –
Hij.
‘Dat durf ik u niet zeggen.’ –
Hij.
‘Zij mogt het mij kwalijk neemen.’ –
Zij.
‘Ik zal maar voordvraagen; want zoo ik haar naam niet weet, kan ik u nimmer helpen.’ –
Zij.
‘Nu – noemze dan – en ik zal in uw voordeel spreeken.’ –
Hij.
‘Neen, dat zoudt gij niet.’ –
Zij.
‘Zou uwe liefde haar vertoornen?’ –
Zij.
‘'t Is misschien onze Koningin?’ –
Zij.
‘Of eene der Prinsessen?’ –
Hij.
‘Wel Miss! hoe kunt gij zulke gruwelijke denkbeelden vormen?’ –
Zij.
‘Mijn goede Sir! omdat ik niet zien kan, dat buiten deeze, uwe liefde, voor iemand der genoemde persoonen, iets beledigends inheeft.’ –
Hij.
‘'t Is waar; maar ik ben te zeer van mijne geringe verdiensten overtuigd, om niet te denken, dat het voor mij beter is te zwijgen, dan haar te kwellen.’ –
| |
| |
Zij.
‘Neef! ik ken uwe Meestresse niet; doch zoo zij even als ik dacht, zou zij begrijpen, dat de liefde van een welgemaakt Edelman, eene Juffer nooit tegenstaat.’ –
Hij.
‘Neen, Miss! indien gij haar kendet, zoudt gij andere taal voeren.’ –
Zij.
‘Beste Sir! ik zie wel gij zijt een zieke, die voor de geneezing uwer kwaal schijnt te vreezen. – Ik was hier gekomen, om u na de reden der droefheid te vraagen die u verteert; maar gij weigert mijne hulp; – evenwel had ik nog meer reden, om naar eene samenspraak met u te verlangen – ik ben ook bedrukt, neef! – nu dacht ik, of niet wel dezelfde oorzaak onzer beider verdrietlijkheden mogt doen ontspruiten – komt u dit onmogelijk voor?’ –
Zij.
‘Men moet niet wanhoopen. – Hoor, neef! ik laat mij waarlijk zeer veel aan uwe herstelling gelegen liggen; – wilt gij, op uwe beurt, mij ondervraagen, dit staat u vrij.’ –
Hij.
‘Wat kwelt mijne schoone nicht?’ –
Zij.
‘Ik geloof dat het liefde is.’ –
Zij.
‘'t Geen ik thans doe, bewijst het.’ –
Hij.
‘Dat is mij een raadsel. – Ken ik uw minnaar?’ –
Zij.
‘Zoo goed als uzelven.’ –
Hij.
‘Weet hij zijn geluk?’ –
Zij.
‘Het is zijne schuld, zoo hem dit nog niet gebleken zij.’ –
| |
| |
Zij.
‘Dwingeland!! – – naast mij.’ – –
Met een bedekte de Juffer haar aangezicht; maar Sir charles, opgetoogen van vreugde, viel aan haare voeten, en zwoer cecilia eene eeuwige trouw; – in de daad, de Jongeling durfde zijn geluk naauwlijks gelooven. – Zoo zeer is het waarheid, dat wij in de eerste jeugd onze voorrechten geenzins kennen, volgens het spreekwoord der Ligtmissen: ‘het koorn schenkt men weg, maar het kaf wordt verkocht.’ –
Charles, nu overtuigd dat Miss cecilia hem beminde, vroeg haar nog duizendwerven naar de verzekering van deeze blijde betuiging, en dit werd hem geenzins door de Juffer geweigerd, die alles aanwendde om deezen beminden minnaar aan zich te verbinden; – hij plukte duizenden kuschjens van haare lipjens; en de Juffer, nu verhit door de samenkomst met een fraai Jongeling, gaf hem zulke duidelijke blijken van liefde, dat hij zich zelf ook niet kende. – Charles zou zeker, dank zijne jaaren! niet gestruikeld hebben, maar cecilia was ongerust dat hij haar ontsnappen zou, indien hij niet door banden van vermaak aan haar gestrengeld wierde. – Zij wendde dus alle middelen aan, om den Jongeling schuldig te maaken; – haare zorgen waren ook niet vrugteloos – liefde, jeugd en een gezond gestel, bestreeden te sterk de onschuld van den Baronet, dan dat hij niet overwonnen werd – zijne onkunde had hem bewaard, en dit strekte hem tot lof; maar cecilia wist hiertoe raad, gaf hem | |
| |
de eerste les der liefdes vermaaken- plukte zijne bloem, en nu, het Heelal vergeetende, waren beide Gelieven in elkanders armen enkel liefde en tederheid. –
Uit deze bedwelming gekomen zijnde, was de Jongeling een oogenblik mistroostig – de bewustheid van kwalijk gehandeld te hebben, bestormde zijn hart; maar cecilia had te veel verstand, om hem lang in dien staat te laaten; – zij veinsde droevig te zijn, door de vrees dat hij haar verlaaten zou; – bad hem, alles wat tusschen hun voorgevallen was, geheim te houden, en betuigde, dat eene sterke drift voor hem haar vervoerd had. – De Baronet, nu aan haar door de banden van den wellust verbonden, zwoer haar eene eeuwige liefde en trouw; – vervolgens vroeg zij hem: of hij, daar zij zoo zwak was geweest, haar wel ten Echtgenoote zou willen neemen? 't welk hij, met veel vuur, plegtig beloofde te zullen doen. – Cecilia wilde nu terug keeren, hoe zeer de Baronet zich tot nieuwe struikelingen genegen toonde; maar zijne Meesteresse, hem waarlijk beminnende, en meer ervaaren, sloeg dit af, hem op eene volgende bijéénkomst hoop geevende. – Nu keerden de Gelieven welgemoed, hand aan hand, van het bergjen terug. – Thuis gekomen, ontbeeten zij samen en verborgen alle blijken van het voorgevallene, eer Mevrouw lutterby tevoorschijn kwam. –
Sir charles, in eenzaamheid overweegende wat er geschied was, voelde zich door naberouw knaagen; want het geen door hem bedreeven was | |
| |
had hij toch geleerd dat onbehoorlijk was, ten zij eene voorafgegaane echtverbindtenis zulks wettige; – doch de Baronet, daarin met alle of de meeste jongelingen gelijk staande, had zich zekere wijsbegeerte eigen gemaakt – in dat kort begrip was een hoofdstuk aan de liefde gewijd, waarvan eene der Paragraphen dus luidde:
‘Zij, die men, in het oog der Oppermajesteit, verkooren heeft, aan wie men zich, door eeden, verbond, is onze wettige huisvrouw, even zeer, als hadden alle Priesters en Predikers van 't heelal die banden toegehaald. – Indien wij haar eens of meermaalen als onze huisvrouw behandelen, zoo staat de scheiding nimmer, dan met beider toestemming, in onze magt.’ –
‘Ouders of Voogden hebben alleen eene raadgeevende stem in huwelijkszaaken.’ –
‘Bruidschat, van de zijde der vrouwe, deugt niet.’ –
Doordrongen van de waarheid deezer leere, zag Sir charles in cecilia zijne huisvrouwe, en 't geen op deezen dag geschied was, zag hij aan als den bruidschat, die zij ten huwelijk aanbragt. – Hij was nu, in zijne oogen, tot den rang der mannen verheven, en beminde haar vuurig die hem deeze waardigheid deed verkrijgen. –
Cecilia gedroeg zich zeer verstandig – eensdeels veinsde zij beschaamd te zijn, als zij den Baronet zag; ten anderen met hem, wanneer zij samen waren, alle blijken van liefde te toonen, en hem te verzekeren dat deeze liefde haaren val veroorzaakt had. – Dergelijke handelwij- | |
| |
ze had groot vermogen op den Jongeling, die haar nu gestadig verzogt om eene tweede bijéénkomst, welke zij hem toezeide. –
De Collonel morgan, die een slimme vogel was, bemerkte al rasch bij onze Gelieven zekere bedaarde tevredenheid, welke hem deed vermoeden dat zij de zaaken samen eens waren. – Hij trachtte haar alleen te spreeken, maar vrugteloos: – Dan, na dit een en andermaal beproefd te hebben, verloor hij zijn geduld, en schreef aan haar het volgende:
Mejufvrouw!
‘Ik zoude u gaerne veel betrekkelijker naam geeven; doch gij schijnt mij te schuuwen – dit is niet goed, Mejuffer! – Denkt gij dan dat ik uwe onderneeming, tegen onzen Baronet, niet ontdekt heb? – nu, dat is ook een lekker brokjen, 't welk noodwendig eene Juffer, met uwe verdiensten begaafd, in den mond moet loopen. – Maar behoeven wij daarom als heidenen samen te leeven? – mij dunkt neen; – immers, Mejuffer! gij weet, dat ik; met één woord te spreeken, alle uwe plannen kan verijdelen; doch het zou mij zelven leed doen, wanneer gij mij noodzaaktet onze geheimen openbaar te maaken. – Ik ken uwe Sexe – en nu heb ik voorgenomen eene groote getrouwheid omtrent onzen melkmuil te bewaaren; – maar dit zal onnoodig zijn; want op zijne jaaren ziet men zoo naauw niet; – | |
| |
dus Mejuffer! ik verzoek om eene dier samenkomsten, welke gij dikwijls zoo aangenaam maaktet,
Mejuffer!
Voor uwen O.D. Dienaar
james morgan.’
Deeze brief ontrustte cecilia geweldig – zij kende den Collonel voor een booswicht, bekwaam om dergelijke dreigementen ten uitvoer te brengen; echter was zij zoo getrouw aan charles en hunne liefde, dat zij nimmer besluiten kon den Officier te wille te zijn: aan hem te schrijven, dacht haar onvoorzichtig, daar elke brief hem gelegenheid kon geeven, om in haar nadeel te werken; echter was zij verpligt te antwoorden; en dit geschiedde ook, maar mondeling, bij welke gelegenheid cecilia zich zeer veel geweld aandeed, om den Collonel, dien zij nu haatte, te vleijen, met belofte, dat zij, wanneer zij aan charles zou verbonden zijn, altijd voor hem dezelfde zijn zou, en verzogt dus zijne medewerking in haar minnenhandel, welke hulp hij haar, verleid door haare vleitaal, toezeide. – Cecilia verzekerde den Collonel, dat de Baronet geene vrijheden bij haar had genomen. – De Officier geloofde zijne vriendin, welke zeer openhartig scheen te spreeken; want als vrouwen list gebruiken en veinzen willen, mislukt hunne on- | |
| |
derneeming zelden; – niemand duide haar dit ten kwaade – zij hebben dit noodig tegen de geweldige aanslagen der mannen. –
Hoe zeer cecilia nu den Collonel bevredigd had, vertrouwde zij daarop niet geheel en al; maar wendde haar invloed op charles aan, ten einde hem eensdeels te doen begrijpen, dat men veelligt twist tusschen hun beide zou kunnen zaaijen, en het dus noodig ware elkander medetedeelen wat men verneemen mogt; – ten anderen trachtte zij met de voortduuring haarer gunsten hem meer en meer aan zich te verbinden, en door zijne omhelzingen in eenen vrugtbaaren staat te geraaken. – Zij stond al heel spoedig aan haar Beminden toe, den nacht bij haar doortebrengen, wanneer zij ook minder voor verrassching dan bij dag te vreezen hadden. – Deeze samenkomsten hadden ook de gewenschte gevolgen. – Cecilia werd zwanger, en openbaarde dit aan charles, die wel eenigzins verlegen was tegen dat zijne moeder dit zoude verneemen; maar daar zijn voorneemen van den beginne af geweest was een huwelijk met haar aantegaan, begreep hij, dat de omstandigheid waarin cecilia zich bevond, zijne verbindtenis met haar zou verhaasten. – De Baronet deelde deeze zijne gedachten aan zijne Meestresse mede, die daardoor en om zijne goede gevoelens te meer aan hem gehecht werd; en hoe zeer morgan bij haar aanhield, nimmer wilde zij hem, als te vooren, gunsten bewijzen; echter was cecilia verpligt den Oversten door belofte optehouden; dit ge- | |
| |
lukte ook zoo lang tot hij haare zwangerheid ontdekte; maar toen voer hij in de hevigste woede tegen haar uit – dit verduurde zij, en nu de Krijgsman wat tot bedaaren gekomen was, gaf zij hem te verstaan, dat deeze dolligheid niets kon toebrengen om hem te doen beminnen; zij raadden hem dus de bedaardheid aan, hem verzekerende dat niemand iets met geweld van haar zou verkrijgen, en tot slot verzogt zij hem te bedenken, dat hij geene bewijzen van verstandhouding met haar kon toonen en of hij zich, door dergelijke handelwijze, niet eerloos zou maaken, indien men hem al geloof gaf; daar de manier, hoe hij haar verleid had, weinig tot zijn roem kon toebrengen, wijl zij, onder belofte van een huwelijk, zich aan hem had overgegeeven. –
De Collonel stond verbaasd over haaren moed en beleid; – zij dit ziende maakte gebruik van deeze verwarring, om hem de voordduuring haarer vriendschap aantebieden; maar wat gemeenzaamer gunsten betroffen, daarop moest hij niet hoopen, voor dat zij met den Baronet verbonden was, en zulks alleen, omdat hij door zijn gedrag wel wat straf verdiend had; maar voor het overige betuigde hem cecilia dat zij zijne vriendin was. – Morgan, die zoo eene behandeling niet verwacht had, liet zich bepraaten. – Cecilia maakte gebruik van zijne bedaardheid, en vroeg hem, hoe hij dacht dat zij zich gedraagen moest, om haare zaak eene gunstige uitkomst te doen erlangen? –
| |
| |
Hoe zeer de Overste geen reden had om over zijne onderhandeling met cecilia voldaan te zijn, was hij echter geheel ontwapend, zoo dat hij in eene goede verstandhouding met haar bleef, die ook tot haar huwelijk bleef voordduuren – zoo zeer wist zij zijne achting te verwerven. – In de daad, alle lieden, die zich beroemen weldenkend te zijn, zouden het gedrag, 't welk de schoone cecilia, na haaren gemeenzaamen omgang met charles, gehouden heeft, ten hoogsten geroemd hebben. – Getrouw aan deezen minnaar, zorgde zij dat hunne minvermaaken hem nimmer aan zijne gezondheid nadeelig konden zijn, en hem de tederste liefde toedraagende, was zij beminnelijker dan te vooren; daarom zullen haar misdrijven, in de oogen van billijke lieden verschooning vinden. – De Collonel verleidde en bedroog haar met schelmsche streeken; en wie kan ontkennen, dat de Onzichtbaare onze beloften als eeden aanziet; – nu, zoo dra men eene Juffer onder trouwbeloften misleidt, is zij dan niet in de daad de vrouw van dien man welke haar zijne trouw heeft toegezegd? – Onbeschaamde lieden, of het domme gemeen van alle classen, kunnen veelligt deeze onze stelling wederspreeken, maar twisten deezen ook niet wel eens met hun gewisse, ten zij dit reeds verstokt, geene wroegingen meer ontwaart? –
De Collonel raadde cecilia om haar staat, zoo lang zulks mogelijk ware, voor Lady lutterby bedekt te houden. – De Juffer, welke nu haare belangen met die van Sir charles
| |
| |
veréénigd had, wilde niets zonder zijn medeweeten beraadslagen, en hij nam daar genoegen in; – hij was even zoo zeer als ooit ingenomen van liefde voor zijn cecilia, want waarlijk, deeze Gelieven konden aan anderen ten voorbeeld strekken: – nimmer, zoo als veel bij Gelieven voorvalt, twistten zij samen, welke oneenigheden, hoe zeer ook vereffend wordende, de liefde toch ondermijnen. –
Eindelijk verraschte Lady lutterby dit minnend paar, terwijl zij elkander onwederspreekelijke bewijzen van hunne liefde gaven. – Het valt moeilijk de verwondering en gramschap der moeder te beschrijven, want zij vernam nu tevens de zwangerheid van Miss cecilia, en dit verijdelde alle haare raadslagen. – Charles viel aan de voeten zijner moeder, bevochtigde die met zijne traanen, en smeekte om haare toestemming tot eene echtverbindtenis met zijne geliefde Meestresse. – De Juffer van den anderen kant, herriep in het geheugen der Lady haare oude vrienschap, en bad, dat zij moederlijke tederheid voor haar en het dierbaar pand dat zij onder 't harte droeg, betoonen wilde. – In kort, men bestormde de gevoeligheid der Lady aan alle kanten, zoo dat eindelijk toegaf en haare toestemming tot een huwelijk verleende; maar zij bragt deeze boetelingen ernstig onder het oog, hoe zij beide hunne onvoorzichtigheid zich nog wel eens zouden kunnen beklaagen; hiermede was dit afgedaan, en de Lady gedroeg zich zeer moederlijk tegen de Gelieven. –
Om alle laffe beuzelpraat, die toch overal ge- | |
| |
voerd wordt, tegen te gaan, besloot men, na bekomen verlof [van] den Bisschop, in wiens Kerspel zij woonden, de verbindtenis niet uittestellen, en werden vervolgens ook binnen weinig dagen veréénigd. –
Toen de jonge lieden, na hunne verbinding alleen waren, wierp zich cecilia aan de voeten van haaren Echtgenoot, en bad hem haar aantehooren; doch Sir charles wilde haar in deeze houding niet zien, maar zettede zich nevens zijne Gemalin, en toen verhaalde zij hem, met eene edele ongedwongenheid 't geen tusschen haar en den Oversten was voorgevallen; er tevens bijvoegende, dat hij, onder belofte van een huwelijk, haar bedroogen had; eindelijk gaf zij hem te kennen, dat haare groote liefde voor hem haar dit bedekt had doen houden, en, vervolgde zij, hem om den hals vallende, zoudt gij uwe Echtgenoote, die u zoo teder bemint, haaten kunnen, om iets waaraan zij geen schuld had? – zij werd bedroogen. – Hier hield de schoone Spreekster op, en Sir charles, wiens hart sterk in haar voordeel pleitte, vroeg haar, of zij met den Officier nog gemeenschap had gehouden, na dat zij met hem in minnenhandel was gekomen? 't welk cecilia met neen beantwoordde hem betuigende, dat zij zelfs daarom met hem getwist, en alle zijne poogingen daartoe verijdeld had. – Na deeze verklaaring was charles zeer voldaan – omhelsde zijne Gemalin met deeze woorden: ‘Mevrouw! op dien tijd waart gij mij nog niets schuldig – wij zullen nimmer | |
| |
weêr van dat voorval spreeken; – ik vertrouw dat gij den Collonel mijden en nimmer uwe trouw zult schenden.’ –
De Collonel morgan trachtte zich met Lady lutterby in gemeenheid te mengen, maar zij gaf hem te verstaan, dat Sir charles alles bekend was, wat tusschen hun weleer had plaats gehad; dit verzettede hem – hij dreigde haar om de zaak ruchtbaar te maaken; maar, schoon eens gevallen, met de deugd gewapend, gaf zij den Oversten te kennen, dat, als de Rechters eens de zaak onderzogten, het den verleider dan wel eens kwalijk zou kunnen genomen worden; zoo dat hij afscheid nam en haar met vreden liet. –
Nu was cecilia over zich zelve voldaan, beter dan haar in lang gebeuren mogt. – Zeker, indien alle menschen wisten, welk genoegen een gerust geweeten aanbrengt, zij zouden allen deugdzaam blijven of de afgedwaalden spoedig tot de deugd wederkeeren. –
De Lady was nu in de oogen des Wijsgeers achtenswaerdiger, dan of zij nimmer gestruikeld had; want de dwaaling, die men haar te laste kon leggen had deeze vrouw veel vergeeflijker voor anderen gemaakt, dan zij te vooren was. – Haare liefde voor Sir charles was vol oplettendheden – altijd zich bepaalende hem een zagtzinnig en opgeruimd humeur te toonen; daar zij overtuigd was, dat een der eerste punten, van de bestemming eener rechtgeäarte huisvrouwe, is, den man te vervrolijken door eenen aangenaamen omgang. – Geduurende deezen tijd was ook Sir
| |
| |
lutterby de liefderijkste Gemaal, welke eene huisvrouwe wenschen konde: hij schattede zijn lot hoog, dat hij aan eene zoo beminnelijke Wederhelft verbonden was, en wendde alle poogingen aan om haar te behaagen, en dit was ligt uittewerken, wijl zij meer dan halverweg hem te gemoet kwam. – 't Is waar, dat men veel op dit huwelijk te bedillen had – men kon niet verduwen, dat een baardloos jongeling met eene bedaarde Juffer huuwde – men weet toch hoe de laster rond draaft. – Cecilia was ook in de daad veel ouder dan charles; echter minden zij elkander allervuurigst en vooral poogde cecilia, door een voorbeeldig gedrag, haare voorige misdaad uittewisschen. –
Spiegelt u aan haar, gij, die gevallen zijt, staat op, maar denkt niet dat goede daaden alleen genoegzaam zijn om uwe begaane misdrijven uittedelgen, als of die nimmer gebeurd waren, zoo er geen berouw en treurige herdenking overblijft; deeze moet u beletten om weder te struikelen; terwijl anders ligt zelftevredenheid, over verbeterde daaden, u tot hoogmoed, en deeze tot zorgeloosheid konde doen vervallen; dan was uw val op nieuw te duchten, en gij zoudt veelligt niet weder opstaan.
Lady lutterby, had een zoon ter waereld gebragt, en dien zelf, volgens haar moederlijken pligt gezoogd; toen deeze gespeend was trok zij met Sir charles naar Londen om den winter aldaar doortebrengen. – De Baronet was nieuwsgierig om alle vermaakelijkheden in die groote Stad bij- | |
| |
tewoonen, en zijne Gemalin, welke door de liefde aan haaren Echtgenoot en kind gehecht was, toonde zich genegen overal die teder beminde panden te volgen. –
Lady lutterby, de weduwe, had hun een gemaklijk huis in Pall mall geschonken, 't welk zij ook betrokken. – Maar hoe zeer de moeder hun echt uit beginsels van billijkheid had toegestemd, kon zij echter haare Schoondochter niet vergeeven, dat zij Sir charles bekoord had: evenwel zij waren altijd goede vriendinnen geweest, en daarom had zij ook voornamelijk haare toestemming tot het huwelijk gegeeven. –
Kort na hunne komst in Londen kreegen zij veele kennissen; onder deezen was ook een Fransche Gravin d'aubeterre, die, van haar man gescheiden, zich naar Londen begeeven had. – Deeze Dame scheen groot behaagen in Lady cecilia te vinden; zij was niet schoon, maar bezat, even als de meeste Fransche vrouwen, wonder wel de kunst om zich te kleeden, en haare bevalligheden ten toon te spreiden; – voords was zij begaafd, met de vrolijkheid aan haar landaart eigen; – zij lachte, zong en danste altijd met Miss adeline hebert, Tante van Sir charles, en deeze vriendschap nu vernieuwde. – De Engelsche Juffer, die ook streeken had, kleedde zich en deed alles even gelijk de Gravin, die jong was, en eene schoone houding had, waarbij soorgelijke grillen niet onvoegzaam waren; daar Miss adeline, reeds meer bejaard was, en | |
| |
geen voorkomen had waarbij deeze zwierige kleeding voegde. –
Door middel van Miss hebert had Mevrouw d'aubeterre een zeer gemeenzaamen toegang bij Sir lutterby – zijne Tante was vermogend, en scheen hem genegenheid toetedraagen; reden genoeg om haar te ontzien, en hiervan wist de Juffer meesterlijk gebruik te maaken. –
Lady cecilia eenige maalen met deeze Fransche Dame in gezelschap geweest zijnde, voorspelde zich weinig goeds van haar; echter dorst zij daarvan niets laaten blijken; want Sir charles vond integendeel groot behaagen in de Gravin. – Hij, die nog geen twintig jaaren telde, kon zich zeer wel naar de levendigheid van de Gravin schikken, die hem ook een charmant man vond. – Charles werd nu al meer en meer gewoon de vermaaken buiten zijne wooning te zoeken – cecilia beminde meer de huislijke dan de luidruchtige vrolijkheid; maar haar Gemaal woonde altijd Bals, Masquerade, Concerten en Speelpartijën bij, en was maar zeldzaam in zijn huis aantetreffen; evenwel, als zijne Echtgenoote een enkeld maal met hem ging was hij bijzonder in zijn schik; en daar zij hem altijd opwachte, wanneer hij alleen was uitgegaan, toonde hij zich dankbaar voor dit blijk van liefde. –
Lady cecilia, die het grootste vermaak met haar kind vond, en in de oogenblikken wanneer Sir charles bij haar was, had, wegens zijn | |
| |
menigvuldig zwieren, veel tijd om aan overdenking te wijden; – zij hield zich te vreden met haar lot; evenwel kon het niet misschen, of soms moest haar in gedachten komen, dat de ongelijkheid van jaaren, tusschen haar en charles, veroorzaakte, dat zij minder met de vermaaken was ingenomen dan Sir charles; – als mede, of haar Gemaal niet wel gevoelen mogt, dat zijne huisvrouwe niet zeer voor hem geschikt was. Charles gaf haar wel veele blijken van liefde – evenwel was hij gaerne van haar af; hoe moeilijk dit ook met genegenheid is overeen te brengen. –
De eenzaamheid is eene vrugtbaare moeder van allerlei denkbeelden en gewaarwordingen; hoe meer cecilia haare gesteldheid overdacht, hoe minder stof tot vrolijkheid bij haar oprees. – Mevrouwe d'aubeterre vertoonde zich ook al aan haare verbeelding; ja verwekte soms minnenijd in haar; zij poogde wel deeze opwellende gedachte van zich afteweeren, dan, dezelve kwam weêr sterker op dan te vooren, en was niet ligt te verdrijven. –
Intusschen was de Baronet zijne Echtgenoote tot hiertoe getrouw gebleeven; – maar de Gravin stond hem, als vriendin, zeer wel aan – waarom zoude hij ook geene vriendschap, zonder meer, voor eene vriendelijke vrouw mogen koesteren? – De vriendschap immers is aan geslacht noch jaaren verbonden. – Deeze wijsgeerige denkbeelden herhaalde hij zoo dikwijls in zijn geheugen, dat zij hem ten laatsten onweder- | |
| |
legbaar toescheenen; – maar de man wist niet, of vergat deeze aanteekening der wijzen, namelijk: ‘dat het zeldzaam is, dat twee vrienden, van onderscheiden Kunne, lang vrienden blijven.’ – Het was ook in het geheel de meening van zijne vriendin niet, om het slechts daarbij te laaten berusten; veel meer wendde zij alles aan om den Edelman te behaagen; en dit gelukte haar in de daad zoo wel, dat Sir charles haar begon te missen, wanneer zij één dag afwezig was, of zich op die plaatsen niet bevond waar hij gewoon was te komen. – In zoo verre was hij reeds van zijne verschuldigde trouw aan zijne Echtgenoote, afgeweeken, dat de omgang met de Gravin hem aangenaamer was, dan die van de zagte en liefderijke cecilia; – en van deezen misstap tot grooter zwakheden is de overgang zeer snel. –
Het duurde ook niet lang, of Sir charles drukte zijne begeerte, hoe zeer op eene onduidelijke wijze, aan Mevrouw d'aubeterre uit; doch deeze, die veel ondervinding had, verstond hem met een half woord; en daar de Baronet eerst bevreesd was geweest, dat de Dame zijne begeerte na haar bezit euvel zoude opvatten, verklaarde hij haar nu ronduit, de Gravin niet te kunnen zien zonder na eene naauwer gemeenschap met haar te verlangen; – de Gravin antwoordde hem teder, dat zij voor hem niet ongevoelig was. Na deeze verklaaring van eene niet naauwgezette vrouw, aan een levendig man, is de geschiedenis van dergelijke vriendschap zeer na aan | |
| |
het einde, en dus ging het hier ook met deeze. – Lutterby drong aan, dat de Dame zijn geluk volmaaken zou – deeze vriendin was zwak, zoo dat de Baronet zijne tot hier toe onbevlekte trouw aan zijne cecilia schond; doch niet zonder wroeging te gevoelen na het pleegen van de daad; maar de Gravin welke dit bemerkte, wendde alle poogingen aan om dit gevoel te verdooven, 't welk haar ook gelukte. –
Toen Sir charles weder bij zijne huisvrouwe gekomen was, en deeze hem met haare gewoone tederheid ontving, gevoelde hij een wroegend naberouw; ja, stond zelfs op het punt om haar zijn misslag te belijden en vergeeving te smeeken; – dan hij onderdrukte deeze gedachte als met geweld en veinsde onpaslijk te zijn; om alle onderhandeling met zijne weleer teder beminde cecilia te vermijden. – Evenwel, wanneer hij haar in een overweegend oogenblik beschouwde, moest hij toestemmen, dat cecilia Mevrouw d'aubeterre in schoonheid verre overtrof. – De gepleegde ontrouw bleef hem zwaar op het hart drukken; – hij wendde alle moeite aan om verontschuldiging voor zijne dwaaling uittedenken, en deeze was spoedig gevonden, namelijk daarin: dat hij de voorige misstappen van cecilia overdacht, en hoe zij hem in de daad op eene listige wijze in haare armen had ontvangen. – Deeze geschiedenis wilde hij doen strekken om zijne gepleegde ontrouw te vergoeden; en stelde zich daar mede gerust. –
Zoo dra wij onze driften en schuldige neigin- | |
| |
gen bot vieren, slaan wij dit gebaande spoor, op eene ontzettende wijze, in, en deeze toomelooze paerden, nu door hun berijder niet meer te beteugelen, hollen vreeslijk voord, en houden niet op voor zij hem te barsten hebben doen tuimelen. –
Charles was bijzonder in zijn schik met deeze uitvinding, die hem vrijheid gaf, om cecilia met gelijke munt te betaalen. – Hij had dus alle gevoel van deeze schanddaad uitgedoofd, en bleef dagelijks voordgaan, met zijne huwelijkstrouw bij de Gravin te schenden; ja hij betoogde dat hij recht had om zijne genegenheid voor haar intevolgen, zonder dat Lady lutterby hem hier over kon berispen; en tot staaving van deeze denkbeelden, openbaarde hij alle reeds vergeeven misstappen, der nu deugdzaame cecilia, aan haare vijandin, en zoo ooit, althans bij deeze vrouw, zeer ten onpas; want zij, opgevoed in de gevoelens van het Fransche Hof, hield de huwelijkstrouw en de deugd voor niets beteekenende woorden.
Deeze levenswijze eenigen tijd geduurd hebbende, werd Lady cecilia onpasselijk, zoo dat zij haare kamer en het bed moest houden. – Sir charles hield haar geheele dagen gezelschap, het welk zijne vriendin maar half aanstond, evenwel volgde zij dit voorbeeld, en bezogt elken avond de zieke, wanneer charles, op verzoek van cecilia, met haar een partijtjen Piquette, nabij haar bed speelde, terwijl de zieke dan veeltijds sluimerde. – Op zekeren tijd | |
| |
dat zulks als naar gewoonte geschiedde, kreeg de Gravin een overval van haare gewoone grillen, en noodigde charles om haar blijken zijner liefde te geeven; hij weigerde zulks langen tijd; maar zij, die nooit gewoon was in haare lusten te worden tegengegaan, dreigde hem, indien hij haar geen genoegen gaf, voordaan alle gemeenschap aftebreeken, en zelfs aan Lady cecilia zijne ontrouw bekend te zullen maaken. – Sir charles kende haar toomeloozen aart, en werd gedwongen toetegeeven, hoe zeer hem deeze daad tegen stond; maar hij die schuldig is moet zijne medestanders ontzien. – Op aanhouden van den Edelman, was al de gunst welke hij van de onbeschaamde Gravin kon verwerven, dat zij, tot het bedrijven van die schanddaad, in een kabinetjen nevens de ziekenkamer gingen. – Misschien was cecilia, geduurende hunnen twist ontwaakt, en heeft welligt geveinsd in rust te zijn; althans, zij miste hun, werd verlegen, stond op, en in het gemelden kabinetjen beweeging hoorende, ging zij derwaard en verraschte dit schuldig paar, in een zeer belangrijk oogenblik. De toorn en minnennijd gaven haar krachten genoeg om de Gravin hevige scheldnaamen toetevoegen; en in de daad, de onbeschaamdheid der Fransche Dame verdiende dezelven; maar zij herstelde zich spoedig, en verweet, op haar beurt, aan Lady lutterby, hoe zij, met den Collonel morgan zich weleer vergeeten had, en alleen door bedrog tot een huwelijk gekomen was. – Deeze belediging, veroorzaakt door den lieveling, dien | |
| |
zij, ondanks zijne ontrouw, nog vuurig beminde, kon de edele vrouw niet wederstaan, zoo dat zij in onmagt viel, 't welk een geruimen tijd duurde, niettegenstaande alle middelen werden aangewend, na dat men haar weder in haare kamer had gebragt. –
Sir lutterby was zelf zeer aangedaan, en nu de snoodheid van zijn gedrag inziende, verzogt hij de Gravin zich te verwijderen; opdat cecilia, voor wie zijne liefde nu weder ontwaakte, als zij bijgekomen was, haar niet zoude zien. – De Gravin begreep ook welke slechte rol zij gespeeld had, en vertrok; met zich neemende veele verwenschingen welke de Baronet haar in zijn hart nazond. – Eindelijk ontsloot cecilia haare schoone oogen, en het scheen haar genoegen te geeven, dat charles voor haar leger, op zijne knieën, vergeeving van de gehoonde vrouw afsmeekte; hij hield eene haarer handen tusschen de zijnen, overlaadde die met kusschen, terwijl traanen dezelve bevochtigde. – Het viel hem ook niet moeilijk vergeeving te erlangen – zijne Gemalin omhelsde hem, en beloofde alles te zullen vergeeten; hij verzekerde haar, dat berouw over zijn misdrijf, lust en begeerte om zich te verbeteren, de wensch van zijn hart was. –
Intusschen zag cecilia, in dit geval, de straf haarer jeugdige misdrijven, en durfde zich daarom geen oogenblik rust belooven, en aan den anderen kant kon zij den hoon, haar door charles aangedaan, niet verkroppen; daar hij daa- | |
| |
den, die vergeeven en vergeeten waren, en in zijn hart hadden behooren bewaard te blijven, aan eene overspeelster had bekend gemaakt; dit kwelde haar boven maate; daar te boven was de schrik, welke zij bij het verrasschen der schuldigen gevoelde, in haar bloed geslagen en zettede zich tot eene longteering, welke haar binnen het jaar in het graf rukte: en daar zij haare voorige misdrijven door berouw en een deugdzaam gedrag had uitgewischt, was haar einde vreedzaam; ja zij gevoelde tegen niemand den minsten haat: zelfs deed zij de Gravin weeten, dat geenen wrok van het voorgevallene bij haar huisvestte. – Mevrouw d'aubeterre spottede met dit bericht; maar in de daad gevoelde zij eene knaaging, doch welke zeer spoedig verdween. – Geduurende de ziekte verliet Sir charles de bedsponde zijner Gemalin niet; cecilia zag deeze liefdeblijken met dankbaarheid en trachtte het voorwerp dat zij zoo zeer beminde van nut te zijn. – Daags voor haar afsterven betuigde charles zijne Echtgenoote, hoe diep hem haar verwachtwordende scheiding trof; te meer, wanneer hij zich met droefheid te binnen bragt, dat hij, door zijne ontrouw, haar dood had verhaast. – Hierna richtte cecilia zich op, en hem teder aanziende, zeide zij: ‘Charles! indien ik u minder lief had, zoude ik toevoegen: “maatig uwe droefheid;” maar omdat mijne geheele ziel u even vuurig, als op het eerste oogenblik, bemint, oordeelt zij, dat u dit treuren noodzaaklijk is. – u Alleen, charles! heb | |
| |
ik bemind – het vuur der jeugd – verleiding, bragten mij tot zwakheden; – ook had men den naam van huwelijk misbruikt; – maar zoo dra ik u leerde kennen, gevoelde ik, welk een onderscheid er is tusschen waare liefde en een oppervlakkig behaagen. – Misduid niet, charles! dat ik u aanspoorde om mij te beminnen – de alles overwinnende liefde heeft mij hiertoe gebragt; en uwe genegenheid is mij gebleeken, ofschoon minder jaaren en weinig omgang met onze Kunne, u mijne drift voor u deed over 't hoofd zien. – Gij mindet mij, en werd aan uwe cecilia verbonden; – van dien tijd af rees er geen ontrouwe gedachte in mijn hart; – beste vriend! gij weet alles – de blijken uwer ontrouw – de vernedering, welke Mevrouw d'aubeterre mij aandeed, was een gevoelige pijl voor mijne ziel – zij veroorzaakte mijne ziekte, en sleepte mij in het graf. – – Dan, welmeenend vergeeve ik u alles, en het geen ik u gezegd hebbe, zeide ik u, opdat gij er uw voordeel mede doen zoudt: – schrijf dus, het geen ik u voorhoude, aan geenen haat toe – neen, waerde charles! waare liefde voor u gaf mij deeze woorden in. – Gij ziet dat ik, hoe zeer ook na mijnen misstap gepoogd hebbende op den weg der deugd te wandelen, echter de bittere gevolgen mijner dwaaling besterve. – ô! Gij, mijn dierbaare vriend! laat mijn dood u tot nadenken brengen – het kwaad wordt, meer dan men weet, hier reeds op aarde gestraft. – Gij | |
| |
zult weldoen, wanneer uwe cecilia in het stille graf rust, door eene andere gezellin te kiezen – wees haar getrouwer dan mij – draag zorg voor het pand onzer liefde, leer het vooral de deugd betrachten, en vertrouw dat mijn hart u alles vergeeven heeft.’ –
Charles beloofde zijne Echtgenoote haare gedachtenis nimmer te zullen vergeeten; hij was ook zeer aangedaan toen zij, den volgenden dag, in zijne armen den geest gaf. – Charles wilde ook, de eerste dagen na den dood zijner Gemalin, met niemand spreeken; zijne vrienden, welke aan de rijke lieden nimmer ontbreeken, kwamen hem in vervolg geduurig vertroosten, en kreegen hem eindelijk, tegen zijn wil, buiten 's huis: zij trachtten door allerlei vermaaken zijne droefheid te verdrijven, 't welk hem in het eerst wel tegenstond, evenwel begon hij van langzaamerhand er smaak in te vinden; eindelijk gaf hij zich geheel over aan het verlangen zijner gedienstige vrienden – woonde, met genoegen, alle vrolijke partijën bij; en daar hij ondervonden had hoe dienstig de wijn voor treurigen is, werd hij een ijverig voorstander der offerhande aan bachus, en deed ook tusschen beide eenige Caravaanen met de Priesterinnen van venus; want de lessen der deugdzaam gestorven cecilia werkten niet meer op zijn hart, dan om die te bespotten. –
De Baronet verloor omtrent deezen tijd zijne moeder; dit sterfgeval zoude hem voormaals gesmart hebben, maar nu was hij blijde, daar hem | |
| |
de dood zijner moeder groote goederen aanbragt, en in staat stelde om te Newmarkt eene groote rol te spelen. – Hij hield verscheiden weldoopers en een Jockey, die de grootste schelm was welke zich ooit in de stijgbeugels vertoonde. –
Onder alle nu aangenomen stelregels, had ook charles eene sterke verachting voor de vrouwlijke Sexe ingezoogen, 't welk het echte kenmerk van een Ligtmis is; echter noodzaakte hem zijne gesteldheid met haar in goede verstandhouding te leeven; maar in zijn hart haatte hij haar; en hij had met zich zelf een verbond gemaakt, om haar alle mogelijk kwaad toetebrengen, tot wraak voor 't bedrog, hem weleer door cecilia gespeeld. –
Nevens zijne wooning, in Pall Mall, stond het huis eener weduwe, Mistriss green genaamd, welke onder het getal der naauwgezetten of fijnen behoorde. – Zij was zeer jong gehuuwd, en had ééne dochter, welke den ouderdom van zestien jaaren bereikte, en een bekoorelijk beeld in welgemaaktheid was. – De weduwe was ook nog eene zeer schoone vrouw, en had, door eene geregelde levenswijze, bij eene fraaije gestalte, al die frischheid behouden, welke haar in de oogen van charles kon waerdig maaken; en in de daad hij vond behaagen in de moeder; maar, zoo als van zelf spreekt, had jeuny, haare dochter, den voorrang. –
Charles had opgemerkt dat deeze Dames des avonds, bij schoon weder, dikwijls eene avondlucht schepten. – Op zekeren tijd maakte hij | |
| |
zijne opwachting bij zijne gebuuren: de moeder ontving hem vriendlijk – de dochter was ingetoogen; maar liet van ter zijde haare schoone oogen op den Baronet vallen – genoeg om hem te doen opmerken, dat hij aan jeuny niet ongevallig was. – Na eenige algemeene gesprekken betuigde Sir charles aan Mistriss green, nimmer geweeten te hebben dat er zulke bevallige Dames in zijne buurt woonden. – De weduwe beantwoordde dit, met te zeggen, dat zij gaerne met braave lieden gemeenschap hield, tevens haare oogen op den Baronet slaande, op eene wijze, welke de natuur zóó schikte, om hem, die ons bevalt, van het hoofd tot de voeten te beschouwen. – Het einde van dit gesprek, was een verzoek van Sir charles, om de Dames een bezoek te mogen geeven. – De weduwe merkte hierop aan, dat de waereld kwaadspreekend was, maar dat de nabuurschap veel kon verglimpen; dus stond zij het verzoek toe, en men scheidde vergenoegd van elkander. –
Mistriss green behoorde, voor het uiterlijke, onder hun die het vleesch gedood hebben en de begeerelijkheid afgestorven zijn; maar in de daad kon zij geen man zien, zonder hem te begeeren, en dit verlangen werd opgevolgd door daaden om het begeerde te verkrijgen. – Haare dochter stond haar merkelijk in den weg, zoo dat zij veel zou gedaan hebben om deeze mededingster te verwijderen; zij kon volstrekt niet besluiten om jeuny aftestaan aan hem die haare hand begeerde; daar hij, gelijktijdig dat hij de dochter ten huwelijk | |
| |
zou gevraagd hebben, door de moeder, die wij zeiden dat eene schoone vrouw was, verstrikt werd; en eens met haar gestruikeld hebbende, achtte hij zich onbevoegd om de hand van de schoone jeuny te vraagen. –
Jeuny green was van eene geneigdheid, dat men alles van haar zou hebben kunnen maaken, 't zij ten goeden of ten kwaaden, naar maate zij geleid wierd – haar geest was vatbaar – haar hart gevoelig, en van een kieschen aart. – Zij was door haare moeder in een staat van domheid opgebragt, welke dit meisjen weinig geschikt tot deugd, maar veel meer tot zwakheden maaken moest. –
Sir charles kon dit alles zoo rasch niet ontdekken; doch het bleek hem genoegzaam, dat de weduwe de begeerelijkheid des vleesches op verre na niet overwonnen had. – Hij nam dus voor, de weduwe van zijne liefde te onderhouden, en dit zoo verre aantedringen als mogelijk ware; langs dien weg, verbeeldde hij zich, zou de moeder hem wel bij haare dochter vertrouwen, althans zoo zij eenige eerlijkheid in hem veronderstelde. –
Hij ging reeds den volgenden namiddag bij de Dames een bezoek afleggen; en daar het toevallig dus uitviel, dat jeuny afwezig was, bleef hij de moeder gezelschap houden, maakte haar zijne liefde bekend, en door een woord, dat haar ontslipte, ontdekte hij, dat, wanneer zij huuwde, zij aan haare dochter eene aanzienlijke somme moest uitkeeren, en daarom den echt niet in | |
| |
den zin had. – Charles bediende zich listig van deeze gelegenheid, en vroeg Mistriss green met allen nadruk ten huwelijk. – Zij antwoordde daartoe niet te kunnen komen, met betuiging, dat zij zijne liefde niet ongenegen was. – De Baronet begreep dat hem nu stoutheid voegde, en dat hij gemeenzaamheden met de moeder waagen moest, om de dochter meester te worden; dit denkbeeld zou hem tot alles in staat gesteld hebben, hoe veel te meer bij eene welgemaakte vrouw; – in kort, Sir charles werd, bij dit bezoek, zoo zeer aan Mistriss green bevriend als immer mooglijk was.
Naar 't geen men van deeze samenkomst vindt aangeteekend, waren beide de belanghebbende partijën zeer voldaan over den uitslag. – De Baronet had, behalven het slaagen zijner onderneeming, volgens het geen wij hem hebben hooren overdenken, ook zeer wel gevoeld, dat de geestlijke zusters, zekere innige wijze van deelneeming uitoeffenen, als zij werkzaam zijn, die hem niet onvermaaklijk was geweest. –
De weduwe, welke zich deeze zaak hevig aangetrokken, en de bekeering van den zondaar op zich genomen had, vond ook de wijze, op welke charles haar zijne liefde bewees, niet ontstichtend, integendeel werd zij in den geest verrukt, over de aandacht des Baronets; – zij noodigde hem ook om eene beete broods met haar te eeten, en van dien tijd af, stond de ingang van haaren Tabernakel voor charles open. –
De dochter t'huisgekomen zijnde, vernam met | |
| |
een bijzonder genoegen dat haar buur charles aldaar zou blijven soupeeren, en men bragt dien avond met veel vermaak door. – Vervolgens ging charles dagelijks zijne bezoeken vernieuwen, zich wel wachtende eenige blijken te geeven, dat hij het oog op de jonge Juffer geslagen had, en deeze was verre van gemeenzaamheden tusschen hem en haare moeder te gissen. –
Sir charles vond goed om aan een zijner bekenden, robert howart, een ligte zwierbol, gelijk hij, zijn aanslag op Mistriss green te openbaaren, tevens verzoekende, hem daarin de behulpzaame hand te bieden; waartoe de ander zich gereed toonde. – De Baronet, die nu veel invloed op de weduwe had, stelde zijn vriend, den Heer howart, aan haar voor, als iemand die hem zeer geschikt voorkwam, om met haare dochter een huwelijk aantegaan; – de moeder keurde deezen voorslag goed, onder verzekering van charles, dat howart de Juffer zonder bruidschat begeerde. – Howart, onder zoo eene aanneemelijke gedaante voorgesteld, werd zeer wel onthaald, en beviel aan de Juffer; zijn last hield in, dat hij zich niet te veel moest uitlaaten; maar zich gedraagen als iemand dien men een drooge vrijer noemt. – charles, integendeel vrijdde voor hem in zijne afwezigheid, en wist alles zoo te klaaren, dat de jonge Juffer groot behaagen in hem vond, waarvan zij hem dagelijks genoegzaame blijken gaf. – De moeder, nu alle vertrouwen in den Baronet stellende, vond geen zwaarigheid, den Edelman, zoo dik- | |
| |
wijls hem dit goed dacht, met haare Dochter alleen te laaten, onderwijl zij haaren godsdienst verrichtte, of zieken bezogt. – Charles wist zich deeze gelegenheden zóó ten nutte te maaken, dat het meisjen, zonder te beseffen wat zij deed, hem alle vrijheden toestond welke hij begeerde, en eindelijk van hem bezwangerd werd. – Haare moeder had jeuny zoo onnoozel gehouden, dat zij haare eer niet wist te bewaaren. – De verleider, dien zij over haar staat, als eene onpaslijkheid, klaagde, begon nu andere taal te voeren, en sloeg haar een huwelijk met hem voor, 't welk het misleidde schaap zeer wel aanstond. – Zijn voorneemen was haar elders heen te geleiden, en tot zijne Minnares te houden; maar dit viel, geheel tegen zijne verwachting, anders uit; want de weduwe, uit de onpaslijkheid haarer dochter argwaan opgevat hebbende, wendde het met jeuny daar heenen, dat de Juffer alles bekende wat haar wedervaaren was. – De Moeder koos terstond partij, besloot de eer van haare dochter te bewaaren en den verleider te betrappen. – Zij verbood aan haare dochter om den Baronet te doen blijken dat zijne handelwijze ontdekt was; tevens gaf zij haar te verstaan, dat het gepleegde met de schaamte, eer, en goede zeden strijdig, en dat Sir charles een verleider was, die haare oneer gezogt had, maar dat zij zorgen zou dat hij haar huuwde, indien zij alles voor hem verborgen hield, en haare handelwijze bleef onderhouden als te vooren. – Deeze belofte was voor de Juffer aanlokkelijk; want zij beminde den | |
| |
Baronet. – Mistriss green onderrichtte haare dochter vervolgens over het geen zij charles vraagen moest, zoo dra hij weder bij haar was, 't welk zij alles beloofde te zullen opvolgen. – Van stonden aan sprak de moeder met een Vrederechter, die een oud bekend vriend van haar was, hem verzoekende haar in dit geval te helpen, en wanneer zij hem des anderen daags liet roepen, daadlijk, met het Gerecht, bij haar te komen; 't welk hij aannam te zullen doen. –
Den volgenden dag gaf zij aan de bedienden bevel, om, op het uur, wanneer zij gewoon was uittegaan, aan Sir charles te zeggen, indien hij kwam, dat zij niet t'huis was. – Sir charles, niets kwaads vermoedende, ging den volgende morgen op den gewoonen tijd zijn bezoek bij de jonge Juffer afleggen, vernam met veel genoegen dat de moeder niet t'huis was, stapte naar de slaapkamer van jeuny, die hem wachtte, en deeze zeide hem alles wat haare moeder haar had voorgehouden; hen ten slotte vraagende, of hij haar nu, volgens zijne belofte, ten Echtgenoote zoude neemen? – te meer, daar hij bewust was, wat tusschen hun was voorgevallen, waarvan zij de vrugt onder 't hart droeg. – Charles gaf haar nogmaals de duurste verzekering van zijne trouw, en zwoer, zich met haar te zullen verbinden, schoon hij zulks in het geheel niet in den zin had. –
Intusschen had de weduwe den Vrederechter doen roepen, die zich, met het Gerecht, in eene kamer, nevens die der Juffer, verborgen en alles | |
| |
gehoord hadden. – Onverwacht werd de deur geöpend, de weduwe trad met den Vrederechter en deszelfs gevolg binnen, en wenschte dit paar veel geluk met hunnen Echt. – De Baronet wilde hier nog eenige tegenwerpingen inbrengen, ten einde dit werk uittestellen; maar de Vrederechter raadde hem de zaak eerlijk te behandelen, en wijl men een Verlofbrief gereed had, werden zij denzelfden dag samen verbonden; zoo dat charles, die als weduwenaar was opgestaan, met zijne Echtgenoote zich ter ruste begaf; terwijl zijne Gemalin ten uiterste voldaan was, over den gelukkigen uitslag van haaren minnenhandel. –
Toen de wijze bekend werd, op welke Mistriss green deezen slimme vogel gevangen had, moest hij veele bespottingen ondergaan; – maar bedaarder lieden begreepen, dat hij meerder geluk had, dan een ligtmis en vrouwenbederver, waarvoor hij reeds bekend stond, verdiende; daar hij aan eene schoone Juffer verbonden was, van een zeer goedaartig, zagtzinnig gestel, en die hem daar te boven een schoon capitaal aanbragt. –
De Baronet scheen zijn lot met geduld te draagen, en besloot alle losbandigheid vaarwel te zeggen. – De vermaaningen der stervende cecilia kwamen hem weder voor den geest, die hij te vooren vergeeten had; – de opvoeding van zijn zoon, hem bij die vermaaningen ten sterkste op zijn hart gedrukt, had hij verwaarloosd of slechts aan zijne bedienden toevertrouwd; – deeze nam hij nu ook voor zelf gade te slaan, en hie hield ook zijn woord. –
| |
| |
De Baronet was in de daad van zijn voorig gedrag afgeschrikt, en had nu voorgenomen, zijn geluk in het volbrengen zijner pligten te zoeken; – trachtte zijne Gemalin te behaagen, ten einde samen alle genoegens, welke door de overeenstemming der gemoederen bij echtelingen moet geboren worden, te smaaken, en dit doel bereikte hij. – Zijne Gemalin was zeer verheugd over haar huwelijk, en begeerde niets meer dan met charles een geruimen tijd te mogen leeven. –
Zij beschouwde hem als een Wezen dat zeer na aan de volmaaktheid kwam. –
Robert howart, weleer gewaande minnaar van Lady green, die eene reize naar Italiën was gaan doen, kwam een geruimen tijd na de voltrekking van dat huwelijk terug, en vernomen hebbende op welk eene wijze dit huwelijk geslooten was, als mede dat de Baronet thans zeer bezadigd leefde, was zeer begeering om zijn vriend te bezoeken. – Hij vervoegde zich bij charles, daar hij alles volgens bericht bewaarheid vond; hij vernam van zijn vriend dat hij me zijne Echtgenoote gelukkig leefde – dat hij op de dwaasheid zijner voorige handelingen met leedwezen terug zag; en dat hij nu ondervond, dat ligtmisserijën, wijn en spel, niet kunnen opweegen tegen slechts eenige oogenblikken die men in het huwelijk, met een geliefd voorwerp, doorbrengt. –
Howart toonde zich zeer verheugd, over de verbetering van zijnen vriend, ja betuigde hem dat hij dezelfde gevoelens in zijn hart koesterde, | |
| |
en verzogt den Ridder eene gemeenzaame verkeering met hem te mogen houden, ten einde deeze denkwijze verder aantekweeken. – Charles dacht dat zijn vriend spottede; maar deeze verzekerde dat hij ernst sprak; dit gaf aan charles een zeer groot genoegen, daar hij hem altijd een bijzonder vriend was geweest. – Hij noodigde hem dus tegen den volgenden dag ter maaltijd ten einde hem aan zijne Gemalin voortestellen. – Howart nam deeze uitnoodiging greetig aan; want zijne voorgewendde verbetering was slechts een vond om den Baronet een trek te spelen, 't zij om hem weder tot zijne voorige levenswijze terug te doen keeren, of wel zijne Echtgenoote tot ontrouw te verleiden; ter bereiking van welk oogmerk hij zich bij hem wilde indringen. –
Sir charles hiervan onbewust, verhaalde, met veel genoegen, aan zijne jeuny, dat howart, haar oude vriend, bij hem een bezoek had afgelegd, en zeer begeerig was haar te zien; haar verder berichtende dat hij hem tegen den volgenden dag ten eeten genoodigd had, 't welk zijne Echtgenoote zeer aangenaam was. –
Den volgenden dag vervoegde zich howart ten huize van charles, gedroeg zich tegen de Lady zeer ingetoogen, wenschte haar geluk, en roemde haar heilrijk lot, van aan een zoo braaf man gehuuwd te zijn; met een woord, howart had in alle opzichten zoo voldaan, dat men hem verzogt, zijn bezoek dikwijls te hervatten. – Howart beloofde dit, en had zijn | |
| |
ontwerp gesmeed om jeuny te verleiden; want haare schoonheid had zich, sedert hij haar gezien had, merkelijk ten haaren voordeele ontwikkeld, en hem als betoverd; hij gevoelde zelfs de nijd in zijn hart werken dat zij de Echtgenoote van charles was. –
Sir charles was intusschen zeer voldaan over zijn ouden vriend, prees hem zijne Echtgenoote zeer aan, en jeuny, wie alles wat haar Echtgenoot behaagde goedvond, was mede vergenoegd met deeze vriend; dit alles werkte mede om het ontwerp van howart te begunstigen, die van verlangen brandde om zijn boos voorneemen ten uitvoer te brengen. – Hij moest zich tot dat einde met de Lady gemeenzaam maaken, zonder dat zulks in het oog liep. – Eenige ligtmissen, met welken charles voorheen had verkeerd, stonden u howart in zijn ontwerp ten dienst; met deezen maakte hij afspraak, om den Baronet in eene herberg (Tavern) te noodigen, en hem tot den avond aldaar te houden, terwijl hij van die gelegenheid, ten zijnen voordeele, bij de Lady gebruik zou maaken. – Hij was nu de gemeenzaame vriend van het huis geworden en had dus ten allen tijde aldaar den vrijën toegang.
Op zekeren daar toe bestemden morgen ontving charles een brief, inhoudende een verzoek van zekeren Edelman, om voor den middag in gemelde herberg te komen, ten einde aldaar betaaling te ontvangen van zekere oude schuld. – Charles behoorde juist niet onder die geldgierigen; – echter klinkt het woord geld toch scherp in elks oo- | |
| |
ren, zoo dat hij voornam aldaar te gaan, 't welk hij deed zonder daarvan zijne Echtgenoote kennis te geeven. – In de herberg gekomen, vroeg hij na zijn schuldenaar, en vernam ook in de daad van den Kastelein dat hij den Edelman elk oogenblik verwachtte, en order had, den Heer charles te verzoeken eenige oogenblikken te willen vertoeven; want men had den Kastelein in het spel weeten te krijgen. – charles vertoefde dan. – Intusschen kwamen, de een na den ander, eenige zijner voorheen gemeenzaame vrienden, in, welke verwonderd waren hem aldaar te vinden, waarvan hij hun de reden zeide. – Het wachten begon charles te verveelen, en hij wilde vertrekken, toen de Kastelein hem een brief van dezelfde hand bragt, in welken de Edelman zich verontschuldigde wegens zijne lange afwezigheid, die veroorzaakt was door dat hij werd opgehouden, hem tevens verzoekende op zijne komst te wachten. –
Intusschen zettede zijne gewezene vrienden zich aan tafel, en noodigden charles, uit hoofde hunner oude vriendschap, ter maaltijd. – Hoe zeer charles dit ook weigerde, bleeven zij echter aanhouden, tot hij zich eindelijk daartoe liet overhaalen. – Het zij dat men den wijn vervalscht, of dat charles te veel gedronken had, hij werd zoodanig beschonken dat hij op den stoel niet kon blijven zitten, en men genoodzaakt was hem te bed te brengen; daar men beslooten had hem tot den volgenden dag te houden, ten einde howart gelegenheid te geeven om zijne rol te spe- | |
| |
len. – Deeze had zich onderwijl jeuny vervoegd, die hem berichtte dat charles was uitgegaan, maar dat zij hem elk oogenblik wachtte. – In het eerst sprak men over onverscheelige zaaken; maar, daar hij te vooren reeds gepoogd had haar tegen den Baronet optezetten, door haar het ongebonden gedrag van charles bekend te maaken, en den list dien hij; op aanhouden van charles, bij zijne vrijage over haar, had gebruikt, om hem langs dien weg aan haar te verbinden, viel het gesprek weder over dit onderwerp. – Hij betuigde dat hij haar altijd vuurig bemind had; maar dat hij, om zijn vriend niet valsch te behandelen, eene reize naar Italiën had ondernomen, om daar door zijne drift te beteugelen. – In kort, Mevrouw lutterby hoorde hier zaaken die zij nimmer verwachtte, waarvan zij ontzettede. – Men had intusschen den Baronet vertoefd tot verre over het middag-uur, terwijl jeuny verlangende na hem uitzag. – Eindelijk gebruikte men het middagmaal. – Howart, die wel verzekerd was dat de Baronet vooreerst niet zou terugkeeren, en in zijn ontwerp tot dus verre geslaagd was, ging onbeschaamd voord de Lady tegen haaren man optezetten, schrijvende zijn uitblijven aan zijne ongeregelde leefwijze toe: ik heb, voegde hij er bij, op zijn verzoek, zijne ligtmisserijën lang voor u verborgen gehouden; maar nu ik zie dat hij zich niet gebeterd heeft, heb ik mij verpligt gevonden, u, zijne lieve huisvrouw, te waarschuuwen – en zoo gij den man met deeze ondeugden beminnen | |
| |
kunt – ik heb mijn pligt betracht, en ben onschuldig; maar, Lady! dit hart beklaagt u. –
Om des te beter in zijn oogmerk te slaagen, verhaalde hij haar ook zijne minnerijën, bij Mistriss green, haare moeder, die hij in het werk had gesteld om de dochter te winnen. – Lady lutterby herinnerde zich toen eenige voorvallen, waardoor zij howart geen geloof kon weigeren, en beklaagde zich over haare bloedschendige verbindtenis. – De Edelman ging voord: ‘Ik heb u bemind, Lady! en bemin u nog meer dan mijn leven; alles wat ik u gezegd heb zijn waarheden, die ik zou verzweegen hebben, indien charles, na aan eene zoo schoone vrouw verbonden te zijn, van zijne voorige wandaaden ware teruggekeerd; maar dit zij verre, Mevrouw! – ja, het zoude mij niet vreemd voorkomen, dat hij thans, in een gezelschap van ligmissen, u kan vergeeten: misschien is hij wel in de London Tavern, daar veelal van die losse knaapen komen, en ik zou u raaden door een uwer bedienden aldaar eens na den Ridder te laaten vraagen.’ –
De Lady vond deezen raad goed, en zond oogenbliklijk een haarer bedienden, met een brief derwaard, om dien eigenhandig, in de London Tavern, aan den Baronet te bezorgen. – De bediende aldaar gekomen, en na zijn Meester vraagende, werd bij hem binnen geleid, alwaar hij hem, door den wijn geheel bedwelmd, slaapende vond, en nevens hem een vrouwspersoon; want, opdat er niets aan ontbreeken zoude, had men | |
| |
er ook Juffertjens van plaizier doen komen, en met howart afspraak gemaakt, den knecht, dien hij zenden zou, in deezen staat, bij zijnen Meester te brengen. –
De bediende had genoeg gezien om overtuigd te zijn van het wangedrag zijnes Meesters, en bragt het bovenstaande bericht aan de Lady; die alles, wat howart gezegd had, bewaarheid vindende, haare woede niet kon beteugelen; zij wilde zich van den Baronet afscheiden; – doch de Edelman raadde haar de bedaarheid aan, en betoogde dat er andere en aangenaamer middelen genoeg waren, om zich op den Baronet te wreeken; – dat haare scheiding te veel geruchts zou veroorzaaken, en wat dies meer is. – Hij sprak haar onbeschroomd van zijne liefde – beklaagde haar aan zoo een ligtmis verbonden te zijn, en poogde haar, door zijne liefkoozingen, het verdriet te lenigen. – Howart werd ditmaal genoeg overtuigd, dat de Lady niet geheel afkeerig was – zij beloofde hem alles – en na een teder afscheid scheidde hij tegen den avond van haar. –
Charles ontwaakte omtrent middernacht, en verwonderde zich aldaar te bevinden; zoo dat het geheugen van het voorgevallene zijn brein geheel verlaaten had. – Toen zijne makkers hem het uur verwittigde, schrikte hij, en durfde het niet waagen terug te keeren; – de gedachte, over de onzekerheid waarin zijne Echtgenoote zich zoude bevinden, maakte hem wanhoopig. – Men maakte van deeze gelegenheid gebruik – verstrooide zijne gedachten – zettede zich aan tafel tot een | |
| |
Soupé van oesters, en men dronk weder als te vooren; eindelijk moest men hem weder te bed draagen, waarna hij niet voor den avond van dien tweeden dag ontwaakte, wanneer hij zich geheel onpaslijk bevond. – Zijn makkers hadden hem toen alle verlaaten. – Hij vroeg na zijn schuldenaar, waarop hem de Kastelein berichtte, dat deeze dien morgen vertrokken was, vermits hij hem niet had kunnen spreeken. –
Geduurende deezen tweeden dag kwam de Edelman de Lady wederom bezoeken, die hij zeer mistroostig vond, en het besluit had genomen, den Ridder, wanneer hij terug kwam, alles voortehouden wat hij haar gezegd had, wegens zijn wangedrag; doch de Schildknaap ried haar dit allersterkst af, om de onaangenaamheden, welke daaruit voor hem zouden kunnen voordvloeijen; te meer, daar zij toch van de waarheid overtuigd was, en hem dit niet verbeteren zoude. – De Lady begreep dit even eens, en beloofde stilzwijgenheid. – Voords bleef hij de Lady over zijne liefde onderhouden – betoogde dat dit de beste wijze was om den Baronet te straffen, en zijne waarschuuwingen, verbeeldde hij zich, gaven hem daartoe recht. – De Lady beloofde hem zijne getrouwheid altijd te zullen gedachtig zijn, en na eene tedere omhelzing scheidden zij, even voor de terugkomst van den Baronet. –
De wijze waarop hij door zijne Gemalin ontvangen werd, kon niet anders dan zeer koel en onverscheelig zijn; – hij beproefde, om door het verhaalen van het geval, gelijk het gebeurd was, | |
| |
haar te bevredigen, doch vrugteloos, zij wilde hem niet hooren; – hij poogde door bewijzen van liefde haare gunst te winnen – maar zij ontweek hem. – Deeze bittere gramschap zijner Echtgenoote bleef aanhouden, zonder dat zij hem zien of spreeken wilde. –
In deeze onaangenaame omstandigheid, werd de Lady door haare moeder, Mistriss green, geroepen, om ten spoedigste bij haar te komen, alzoo zij een toeval had gekreegen, welk ligt een einde van haar leven zou maaken. Sir charles verzelde zijne huisvrouwe derwaard, maar werd niet bij de zieke toegelaaten en was dus genoodzaakt terug te keeren. – jeuny vond haare moeder in eene doodlijke omstandigheid, zij beklaagde zich op haar doodbed, aan haare dochter, dat zij haar geene betere opvoeding gegeeven, en haar dus had bloot gesteld voor verleiding; – dat zij haar aan charles had verbonden, met wien zij eene gemeenschap gehouden had, welke haare verbindtenis nimmer gedoogde – zij eindigde met haare dochter om vergeeving te smeeken, en stierf kort na deeze bekentenis.
Lady lutterby was zeer ontroerd, voelde den haat tegen haaren Echtgenoot vermeerderen, en schonk van dien tijd af al haare liefde aan den verraaderlijken howart. – Evenwel om den schijn van vriendschap te bewaaren stelde deeze zich tusschen de Echtelingen, en wist het zoo verre te brengen, dat hij de twistende partijën eenigermaate bevredigden, om langs dien weg den vrijën toegang te kunnen behouden. – Dan, daar | |
| |
deeze verzoening slechts in schijn was geschied, kon charles de liefde zijner Echtgenoote niet weder winnen, waartoe ook howart hem te veel in den weg was. – Dit bragt hem ook tot zijn voorig losbandig leven, zoo dat hij soms geheele nachten uithuizig bleef; van welke gelegenheden howart zeer wel gebruik wist te maaken.
Ondertusschen werd charles door zijne vrienden gezegd dat howart, wanneer hij van huis was, geheele nachten aldaar zijne plaats bekleedde. – De Baronet, die veel vertrouwen in zijn vriend gesteld had, begon argwaan te voeden, en nam voor, hem te verrasschen. – Tot dat einde reed hij op een voormiddag uit, onder voorgeeven van den volgenden dag terug te zullen komen. – Hij had zich voorzien van een sleutel der huisdeur en kwam met denzelven, ongemerkt, in den nacht, na dien middag dat hij uitgereeden was, in huis, stapte naar de slaapkamer van zijne Echtgenoote, waar howart, op zijne komst, verschrikt ten bedde uitsprong. De Baronet trok den dégen, terwijl howart eenige gezogte verschooningen maakte, greep eindelijk, daartoe genoodzaakt, den zijnen, en men toog elkander te lijf, terwijl jeuny haar Echtgenoot om vergiffenis bad. – Beide verstonden zich goed op den dégen; en waarlijk howart spaarde charles; doch bragt hem eindelijk, om een gevaarlijke stoot te ontgaan, den dégen dwars door het lijf, zoo dat hij zieltoogende nederzeeg. – jeuny, haar Gemaal doorstoken ziende, viel bij hem neder op haare knieën, bad hem, | |
| |
haar, voor zijn sterven, nog in genade aanteneemen. Charles, die met zijn bloed alle gramschap verloor, zeide: ‘ik vergeeve u alles en verwijte u niets; – maar laat mijn voorbeeld u tot leering strekken; – de Hemel straft rechtvaerdig de misdrijven die ik, van mijne vroege jeugd afaan, gepleegd heb – en gij, howart! wien ik mijn vriend achtte, gij waart een huichelaar – gij hebt den val van uwen vriend bewerkt – gij waart de geessel voor mij, in de hand van het straffend Opperwezen – dan, ik vergeeve u – vlugt, rampzalige! vlugt, eer het te laat is . . . . . ik sterve!’ –
Howart verwijderde zich oogenbliklijk, terwijl een wroegend naberouw hem tot het einde van zijn leven vergezelde. – Jeuny nam in raazernij den dégen op, en doorstak zich, onder het uitgillen van deeze woorden: ‘charles! – dierbaare charles! – wees nu verzoend – ik volge u – – – gij zijt gewrooken!’ –
|
|