Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen
(1797)–Cornelia L. van der Weyde– Auteursrechtvrij
Eerste Gesprek.
| |
[pagina 71]
| |
Dorimene. ‘Daaraan twijfel ik geen oogenblik – het zal ook mijne zaak zijn, als mij zulks mooglijk zij, uw vertrouwen te verdienen.’ – Alexis. ‘ô Mevrouw! dat is u reeds geheel en al geschonken.’ – Dorimene. ‘Dit is noodig, zal ik mij van dien last behoorlijk kwijten. – Maar, vriend! laat mij u mogen voorhouden, dat hier, van uwen kant, vereischt wordt, mij alles te ontdekken, wat er in uw hart omgaat: – wilt gij hieraan voldoen?’ – Alexis. ‘Hoe meent Mevrouw dit?’ – Dorimene. ‘Noem mij vriendin, of dorimene – dit is mijn naam – altijd Mevrouw te zeggen, luidt zoo pligtmaatig.’ – Alexis. ‘Evenwel den eerbied.’ – – Dorimene. ‘Vriend lief! eerbied van uwen kant zou mij mishaagen – vriendschap – warme vriendschap wensch ik u inteboezemen – of (Hem teder de hand drukkende.) gevoelt gij niets dan doodkouden eerbied voor mij?’ – Alexis. (Wat verlegen.) ‘Zekerlijk, Mevrouw! – de dankbaarheid – de vriendschap –– en –– ik weet niet wat ik u zeggen zal.’ – – Dorimene. ‘Bestig, alexis! – bestig! – uw hart spreekt – laat het altijd voor mij openliggen, dan kan ik u zeer gemaklijk alle strikken, welken men uwe onbezorgde jeugd spannen zou, doen vermijden.’ – Alexis. ‘ô Wat zal ik u verpligt zijn.’ – | |
[pagina 72]
| |
Dorimene. ‘Maar vergeet nooit, dat ik alle uwe gewaarwordingen steeds moet verneemen – belooft gij mij dit’ – – Alexis. ‘Zeer plegtig.’ – – Dorimene. ‘Braaf gezegd. – Hoor, vriend! ik wil u het een en ander nader voorhouden, dat u, misschien, voorkomen zal, omdat gij dit nimmer te vooren hoordet; –en dit is noodig, om u tegen alle verleiding te wapenen. – Uwe Ouders woonen op het land, men weet aldaar zoo niet wat er in groote steden omgaat. – Zeg mij een, alexis! hebt gij nog nooit bemind?’ – – Alexis. ‘Zekerlijk, Mevrouw! – mijne Ouders.’ – Dorimene. ‘Maar niets buiten hun?’ – Alexis. ‘Wel ja, Mevrouw! Tyras, onze staande hond.’ – Dorimene. ‘En dus geene Juffer?’ – Alexis. ‘ô Neen!’ – Dorimene. ‘Nu – dat is goed. – Maar verbeeld u eens, dat veele vrouwen zich beijveren zullen om van u bemind te worden.’ – Alexis. ‘Van mij!’ – – Dorimene. ‘Ja – van u.’ – Alexis. ‘Maar ik zal haar daarom niet vraagen, en immers eene vrouw bemint niet ongevraagd?’ – Dorimene. ‘Ja, vriend alexis! waartoe zoude ik met u veinzen? – dat pleeg wel zoo te wezen; maar in de stad zijn die zaaken merkelijk veranderd; – en genomen, eene vrouw | |
[pagina 73]
| |
verklaarde u voor het eerst haare liefde niet, dan zou zij u echter zoodanig kunnen trachten te verleiden, dat gij haar bemindet, en om wederliefde badt.’ – Alexis. ‘Wel heden, Mevrouw! dat zou recht vermaakelijk zijn – wat voor kwaad kon daarin steeken?’ – Dorimene. ‘Misschien veel. – Als wij vrouwen behaagen willen – ten minsten veelen uit ons – dan weeten wij onze gebreken kunstig te verbergen.’ – Alexis. ‘Gebreken – die heb ik immers ook – dus was het kamp op.’ – Dorimene. ‘Beste alexis! van uwe keuze in de liefde, hangt veelal het geluk van geheel uw leven af. – Jonge lieden zijn ligt ingenomen; – een poezele blanke arm,’ (Zij ontblootte een haarer armen.) ‘of een klein voetjen, (Zij ligtte even haar rokken op.) ‘zijn genoegzaam om een jongman te betoveren; –daarom, vriend alexis! indien gij liefde voor eene of andere vrouw gevoelt, zeg mij dit, en ik wil u, als eene vriendin, raaden: – belooft gij mij dit?’ – (Hem de hand toereikende.) Alexis. ‘Buiten twijfel, Mevrouw! – ik weet dat gij mijn welzijn beöogt.’ – Dorimene. ‘Daarop moogt gij veilig betrouwen – ik ben uwe vriendin, en weet dat jonge lieden het vermaak niet kunnen ontbeeren; – het komt daar maar op aan, om zijne vreugde, als het pas geeft, wel te plaatsen.’ – | |
[pagina 74]
| |
Alexis. ‘Vriendin! ik versta u niet.’ – Dorimene. ‘Wel nu – ik wil duidelijker zijn. – De liefde is eene drift, die alle weldenkenden gevoelen; maar om een voorwerp te kiezen daar behoort overleg toe.’ – Alexis. ‘Ik zal nooit huwen buiten goedvinden mijner Ouderen.’ – Dorimene. ‘Dat keur ik zeer goed; – maar, alexis! op het land moge dit, misschien, onbekend zijn – doch men kan wel beminnen zonder inzicht op het huwelijk.’ – Alexis. (Verwonderd.) ‘Dat had ik nooit gedacht!’ – Dorimene. ‘Daarom voegt het mij, u te waarschuuwen; want liefde, buiten den echt, is hier dagelijks werk.’ – Alexis. ‘Neen, dat zal mij niet gebeuren.’ – Dorimene. ‘Lieve vriend! de ondervinding heeft menigmaal geleerd, dat men niets verzeggen moet; – en al voedde een jongman, zoo als gij, eenige liefde voor eene Dame, dit zou goed zijn om hem van slecht gezelschap aftehouden; – maar zoo gij verliefd mogt worden, zeg het mij, dan zal ik u ten besten raaden.’ – Alexis. ‘Maar hoe kan men verliefd zijn, zonder op trouwen te denken? – Zoude ik niet wel op u verliefd kunnen worden, Mevrouw?’ – Dorimene. ‘Waarom niet? – maar ik ben uwe vriendin, en op dien voet staat het u vrij veel genegenheid voor mij te hebben; dus is | |
[pagina 75]
| |
liefde zoo zeer tusschen ons niet te vreezen: – en, in alle gevalle, indien gij op mij mogt verlieven, zeg mij dit ook, dan zullen wij raad schaffen.’ – Alexis. ‘Maar, Mevrouw! hoe zoude ik bespeuren, dat de liefde mij getroffen had?’ – Dorimene. ‘ô! Dat zult gij ligt ontdekken, zoodra dit geval aanwezig is.’ – Alexis. ‘Maar indien men elkander bemint, zonder uitzicht op het huwelijk, waarin verschilt die liefde dan van vriendschap?’ – Dorimene. ‘Vriend! de liefde is niet anders dan de hoogste trap van vriendschap.’ – Alexis. (Verwonderd.) ‘Niet anders??’ – Dorimene. ‘Waarbij zaaken komen, welke dan de liefde ingeeft.’ – Alexis. ‘Indien mijne nieuwsgierigheid geöorloofd zij, mag ik u dan vraagen: welke zaaken zijn dat?’ – Dorimene. ‘Vriend! zoo gij op mij verliefd waart, zoude ik u onderrichting geeven – nu is dit onvoegzaam.’ – Alexis. ‘Evenwel ik leerde gaerne.’ – Dorimene. ‘Van mij toch niet?’ – Alexis. ‘ô Ja! ik heb groote vriendschap voor u.’ – Dorimene. ‘Hoor eens, die vriendschap zou liefde moeten zijn – zonder deeze mag ik u niet te regt helpen.’ – Alexis. ‘ô! De liefde zal komen, als zij kan – vergenoeg u met vriendschap, liefste dorimene!’ – | |
[pagina 76]
| |
Dorimene. ‘Als gij u wel gedraagt, zal ik zien; – maar zoudt gij aan anderen niet verhaalen, wat ik voor u deed?’ – Alexis. ‘Wel, zou daarin eenig kwaad steeken?’ – Dorimene. ‘Gij gevoelt wel, alexis! dat, indien eene Dame u beminde, dit geschieden zou wijl zij op uwe braafheid betrouwde; – als gij nu haare genegenheid aan anderen openbaardet, dat was niet braaf gehandeld.’ – Alexis. ‘Dat is waar.’ – Dorimene. ‘Voor ditmaal is het genoeg. – Heden gaan wij naar eene Assemblée, daar zult gij verscheiden schoone Dames zien. – Zult gij mij daarna zeggen, alexis! welken indruk zij op u gemaakt hebben?’ – Alexis. ‘Zeer gaerne, liefste vriendin!’ – Dorimene. ‘Zoo dra gij liefde voor eene Juffer begint te gevoelen, hoop ik wel op te letten, dat gij in geene kwaade handen valt.’ – Alexis. ‘Gij hebt zeer veel goedheden, Mevrouw!’ – | |
[pagina 77]
| |
Tweede Gesprek.
| |
[pagina 78]
| |
alexis! hebt gij, op de Assemblée niet veele schoone vrouwen gezien?’ – Alexis. ‘Zeer veele.’ – Dorimene. ‘Zeg mij, wie vondt gij de schoonste?’ – Alexis. ‘Als ik mogt.’ – Dorimene. ‘Heden waarom niet?’ – Alexis. ‘Wel nu, mijne vriendin! gij waart de schoonste van alle.’ – Dorimene. (Hem een klapje geevende.)‘Daar, Ondeugd!’ – Alexis. ‘Ziet gij nu wel, dorimene! dat ik reden had, om u niet te zeggen, wie mij de schoonste voorkwam? nu ik spreek, slaat gij mij; – maar ik wil mij wreeken.’ – (Hij omhelst haar.) Dorimene. ‘Gij spot maar met mij, alexis! daarom gaf ik u een tik – anders stak er zoo veel kwaad niet in, zoo gij mij schoon vondt.’ – Alexis. ‘In de daad, vriendin! gij waart de schoonste van alle Dames die ik zag.’ – Dorimene. ‘Kom! kom! gij spot.’ – Alexis. ‘Op mijne eer niet!’ – Dorimene. ‘Wat vindt gij dan eigenlijk schoon aan mij?’ – Alexis. ‘Wel – uwe geheele persoon. – Maar zou het geen liefde zijn, die ik voor u gevoel?’ – Dorimene. ‘Wie weet het?’ – Alexis. ‘Ik niet – maar indien dit zoo ware, dan zoudt ge, beloofdet gij mij, wijzen, het | |
[pagina 79]
| |
geen men te samen doet, als liefde het hart heeft ingenomen.’ – Dorimene. ‘Ja, maar dan moest gij eerst weeten of het liefde was, die gij voor mij ontwaart.’ – Alexis. ‘Ik zal het u eens uitleggen: – ik heb u zeer lief – gij schijnt mij toe de schoonste – bevalligste en aartigste van alle vrouwen, welke ik ooit zag.’ – Dorimene. ‘Dat is al iets; doch weet gij niets meer te zeggen?’ – Alexis. ‘Neen, vriendin!’ – Dorimene. ‘Voelt gij geene begeerten?’ – Alexis. ‘Ja, om u te omhelzen.’ – Dorimene. ‘Boet uwen lust, mijn vriend!’ (Hij omhelst haar.) ‘Hebt gij geene denkbeelden van grooter vermaaken?’ – Alexis. ‘ô Neen; maar ik wenschte dat zij aanwezig waren: – zonder die te kennen maaken zij mijn hart onrustig.’ – Dorimene. ‘Koom in mijne armen, vriend! de liefde heeft gesproken; – ik wil uwe eerstelingen genieten – geene andere moet mij die ontneemen.’ (Zij omhelzen elkander.) Alexis. ‘Hemel!! – vrien-din!! – wat – ge-beurt – mij?? – waar – ben – ik?? – – ô!! Wel-ke – kit-te-len-de – ver-maa-ken!! – – do-ri-me-ne! – ik – bemin – – – u – – – – – – – – – – !!!’ Dorimene. ‘Liefste alexis! van het eerst oogenblik af, dat ik u zag, beminde ik | |
[pagina 80]
| |
u; – ja gij vervult ook alle mijne wenschen.’ – Alexis. ‘Schoone Vrouw! gij hebt mij verlicht – eeuwig zal mijn hart u daar voor dankbaar zijn.’ – Dorimene. ‘Nu deeze vermaaken u bekend zijn, zult gij die welligt meermaalen bij anderen zoeken.’ – Alexis. ‘Neen, liefste vriendin! gij hebt mij de liefde leeren kennen – want nu gevoel ik eerst hoe zeer ik u bemin.’ – Dorimene. ‘Op uwe jaaren is men onstandvastig.’ – Alexis. ‘ô Neen, dorimene! – ik zal u getrouw zijn.’ – Dorimene. ‘Aan geene andere zoeken te behaagen?’ – Alexis. ‘Neen, beste vriendin! – – ô Hoe gelukkig hebt gij mij gemaakt! – dank! eeuwig dank! – Gun mij dat ik alle uwe bekoorelijkheden kusschen mag.’ – Dorimene. ‘Ik kan u niets meer weigeren.’ – Alexis. ‘Vooreerst – die schoone hand wil ik streelen, welke mij den weg naar het Paradijs heeft geweezen – dien blanken, ronden boezem wil ik ook vleijen en kusschen – ô die appels zoo poezel en rond!’ – – Dorimene. ‘Vriend! ik vergun u alle vrijheden, maar spaar mijne kieschheid: – liefde bemint de stilte en het geheim.’ – Alexis. ‘Vergun mij nog eenmaal die streelende vreugde te smaaken!’ – | |
[pagina 81]
| |
Dorimene. ‘Vriend van mijn hart! gij weet hoe zeer ik u bemin; maar de zorg voor uwe gezondheid moet mij u dien wensch doen weigeren.’ – Alexis. ‘Och! ik bid u, dorimene!’ – Dorimene. ‘Neen! mijn jonge vriend! heden zal ik onverbiddelijk zijn.’ – Alexis. ‘Ach! waarom toch?’ – Dorimene. ‘Uw welstand mogt daarbij lijden.’ – Alexis. ‘Kan vreugde dan schaden?’ – Dorimene. ‘Zeer zeker – soms meer dan droefheid. – Te veel vermaak is doodlijk.’ – Alexis. ‘Hoe kunt gij zoo gestreng zijn?’ – Dorimene. ‘Vooreerst, om uwe krachten niet uitteputten – en dan, om uw smaak voor haar, die u in den Tempel der liefde leidde, niet oogenbliklijk te doen verminderen.’ – Alexis. ‘Zoude ik u minder beminnen, indien mijn wensch vervuld wierde?’ – Dorimene. ‘Als dit nu zoodanige gevolgen niet had, was zulks, ten minsten, hierna te vreezen.’ – Alexis. ‘Gij zijt wel wreed.’ – Dorimene. ‘Geloof mij, alexis! dat ik hier door meer lijde dan gij.’ – Alexis. ‘Indien dit waar was, dan wierd ik verhoord.’ – Dorimene. ‘Gij, mannen, kunt, in liefde, nimmer eene minnende vrouw evenaaren; – wij offeren gaerne onze genoegens op, aan het beminde voorwerp; maar gijlieden zelden’ – | |
[pagina 82]
| |
Alexis. ‘Ik wil, mij zelven overwinnende, te vreden zijn met die vreugde, welke gij mij geschonken hebt.’ – Dorimene. ‘Dit is het middel om veele vermaaken in uwen leeftijd te genieten. – Zeg mij nu, alexis! bemint gij uwe vriendin?’ – Alexis. ‘Onuitspreekelijk.’ – Dorimene. ‘Zult gij mijne goedheden aan anderen niet bekend maaken?’ – Alexis. ‘Voorzeker niet – dit ware slecht gehandeld.’ – Dorimene. ‘Mij getrouw zijn?’ – Alexis. ‘Daarvan kan mijne vriendin zich verzekeren. – Mag ik u ook iets vraagen?’ – Dorimene. ‘Al wat u lust.’ – Alexis. ‘Ook gij bemint mij, Waerdste?’ – Dorimene. ‘Het geen ik voor u doe, strekt daarvan ten bewijze. – Ik stel mijne eer in uwe handen.’ – Alexis. ‘Heden hebt gij mij de onuitdrukkelijkste vreugde leeren kennen – morgen hoop ik u te beweegen, mij een tweede proef te vergunnen.’ – |
|