| |
| |
| |
Eene Vraag wegens het Dramatique.
Geleerde lieden, meesters in de verheven kunst, om het menschlijk hart te roeren, hebben zekere regelen, voor hun die Dramatique Werken wilden schrijven, vervaerdigd; zij zeggen, het Treurspel moet zich alleen vergenoegen, met ons medelijden, ook somtijds schrik en verontwaerdiging inteboezemen. – De lieve lachjens zijn voor het Blijspel geschikt; – volgens deezen regel mag geen Treurspel eenige vrolijke denkbeelden, of gezegden verwekken; – de toon moet, zoo niet treurig, ten minsten ernstig zijn. – Integendeel mag het Blijspel geene staatelijke rollen bevatten – dus leerden de Meesters, en de menigte zat met open mond deeze gezegden aantegaapen; doch wij, die eens vooral beslooten hebben, nimmer in onze roeping, als Schrijvers, aan magtspreuken te gehoorzaamen – maar integendeel zoo veel te meer oordeelkundige redenen te zullen eerbiedigen – wij vraagen, moet niet het Schouwtoneel eene vertooning der menschlijke handelingen zijn? – Indien men hierop neen | |
| |
antwoordt, dan vraagen wij: hoe kunnen dan menschen daarover schrijven en die afbeelden? – Wij noemen de ontkenning eerst, daar wij gelooven, dat zij, die over het Dramatique geschreeven hebben, nimmer in bedenking namen, of het Schouwtoneel ook iets anders dan menschlijke handelingen in driften verbeelden moest: dit dan vastgesteld zijnde, zeggen wij: ‘Hij, die menschlijke daaden en driften beschrijven wil, moet de Natuur volgen’. ‘Ja maar “de schoone Natuur”’, roept mij de Kunstrechter toe – ‘'t Is waar, Heer Aristarch! maar de Natuur is ook in haare afwijkingen schoon; dus, hoe naauwkeuriger wij haar volgen, des te schooner is ons werk’. –
Men zal nu reeds ons gevoelen vernomen hebben; doch de toepassing ontbreekt nog; zij is deeze: geen Kunstrechter verstoute zich der genie paalen te willen stellen; zij kan of moet daaraan geen gehoor geeven; die menschkundig betrachten, weeten, hoe wij stervelingen, allen meer of minder ons zelven ongelijk zijn – hij, die in droefheid schijnt verzonken, heeft oogenblikken van verademing – aangenaame denkbeelden streelen hem; was dit zoo niet, hoe veele bedrukten zagen wij dan niet van verdriet sterven; ja allen, indien zij ons dit zeggen konden en wilden, zouden volmoedig moeten toestemmen, dat, zelfs in de bitterste droefheid, vrolijke, ja grappige invallen hun lijden verzagten; – en men spreeke dit niet tegen; want zonder deeze, veeltijds rassche, afwending, kon niemand in het leven blijven; | |
| |
onze zenuwen kunnen niet lang op den zelfden voet gespannen worden, zij zouden toegeeven – wij bezwijmen of wij zouden aan verwoesting ten prooi gegeeven worden. – Daarom staat het een Dichter of Dramaticq Schrijver vrij, zijne personadien te doen handelen of spreeken zoo als zij in de daad, in dergelijke gevallen gehandeld en gesproken hadden. – Hoe meer hij de Natuur en het wezen der zaaken volgt, te beter zullen zijne tafereelen behaagen. – Niemand bedille hem dus, wanneer men in de Treurspelen sommige aartige zeggingen van eenige vertooners aantreft, die den Held of de Heldin, schoon bitter bedroefd, noodwendig moet doen lagchen; of in Blijspelen ernstige gesprekken hoort; – laat men des waerelds beloop nagaan, – want immers in dier voegen moeten wij over de Schouwspelen spreeken – wij zullen bevinden, dat bij een treurig geval alle omstanders niet eveneens getroffen worden; nu is er niets onbehoorlijks in, wanneer wij stellen, dat een der minst bedrukte persoonen een luchtigen inval had; want men kan zich ook ligt voorstellen, dat dergelijke luchtige invallen verstrooijing van gedachten bij de hoofdpersoonen verwekken, tot welk einde zij ook geuit worden; dit is toch altijd de loop der zaaken bij alle stervelingen, dat men bedrukten tracht te troosten; veelal wordt hiertoe den verkeerden weg ingeslagen; maar dit is op de waereld, waarvan Schouwtoneelen vertooningen zijn, eene dagelijksche gebeurenis. –
Men kan ons tegenwerpen, dat het Treurspel | |
| |
dan niet meer aan zijn doelwit, om medelijden te verwekken, beantwoordt; maar wij denken juist het tegengestelde. Wilt gij den aanschouwer, geduurende het gansche Treurspel met droefheid en klagten bezig houden? – dat zal u mislukken, ten zij gij hem eenige verpoozing gunt, waarbij zijn medelijden adem kan scheppen. – De opvolging van treurige voorstellingen of kommerlijke toevallen, welke de Helden lijden, zal de aanschouwer met meer deelneeming ter harte neemen, wanneer zijne ziel door een vernuftigen inval of vrolijke gebeurenis, van het medelijden, als 't ware, uitrust. – Men werpe ons niet tegen, dat Vorsten en Koningen eene verhevener wijze van droefheid betoonen, of rampen draagen, dan mindere classe van menschen: Treurspelen handelen toch meestal over gevallen van de magtigen der aarde; maar op het einde deezer agttiende eeuw, zal men ons – althans wij hoopen dit – die uitdrukking vergeeven, dat deeze Heerschers onzer Globe ook menschen zijn, aan alle gemoedsneigingen van mindere lieden onderworpen; en verondersteld zijnde, men wilde dit niet eens laaten gelden, zoo gaat echter zeker, dat zij alle, die met Grooten en Rijken omgaan, hun, zoo het schijnt, niet willen toelaaten droefheid aantekweeken; men is er daadlijk op uit om dit tegentegaan; – lieden, van hun afhanglijk, en die zij tot gezelschap verkoozen hebben, zoeken het gevoel van rampen, bij deeze Magtigen te verdooven; en zoo deeze hunne Beschermers al eens een oogenblik gevoelig zijn, dan zal de | |
| |
Vertrouwde menigmaal over hunne smarten lagchen; doet hij dit niet in hun bijzijn, hij zal het achter hunnen rug doen. – Het zelfde, schoon in het tegengestelde, ziet men in de Blijspelen; al zijn deeze aan het bestraffen der ondeugden, door die als belachlijk voortestellen, toegewijd, hindert zulks den Dichter of Schrijver niet, om het gemoed der aanschouwers, door beweeglijke taal of voorvallen, te vertederen. – Van dit soort zijn onze hedendaagsche Drama's; en de Meesters der kunst mogen hierop, zoo veel hun dit lust, vitten, de groote menigte, die meestendeels gevoel, maar geene kunde heeft, zal dit soort van spelen gaerne zien, en daaruit voordeel trekken. – Strijdt nu dit stelsel tegen deugd en orde? – immers neen. – Zal de Schouwburg nuttig zijn moet hij vlijtig bezogt worden; hoe meer de stukken, op denzelven vertoond, een welgelijkend tafereel van de zeden, gebreken, en handelingen der menschen opleveren, des te sterker moet de uitwerking zijn, welke zij op de aanschouwers hebben, en de deugd zal veld winnen. –
Schakespear is een voorbeeld van onregelmaatigheid; maar tevens van ontelbaare schoonheden; niemand, die na hem gekomen is, gelukte het zóó wel als hem, om het Engelsch volk te behaagen; het is echter verre vandaar, dat wij alle zijne vrijheden goed keuren; de regels der drieéénheden wilden wij naauwkeurig onderhouden zien. – Het brengt den aanschouwer in eene ongemaklijke omstandigheid; wanneer het toneel in een ander land of waerelddeel overgaat, ter- | |
| |
wijl het Parterre niet van plaats verandert; – of dat een toneelstuk de gansche geschiedenis van den leeftijd van eenen Held vervat: – meer dan ééne daad, tot onderwerp van het stuk gekoozen, verzwakt over en weêr het belang, dat zij anders op den geest der aanschouwers, ieder in het bijzonder, gemaakt hadden. – Zoo dat wij van gevoelen zijn, dat deeze regelen alle Dichters of Schrijvers voor het Toneel heilig moeten blijven; maar voor het overige wilden wij hun geheel en al vrijheid laaten, om in twee, drie, vier of vijf bedrijven het stuk te schikken; – ook willen wij geenzins die braave lieden bepaalen, om alle hunne persoonadiën van het begin tot het einde, in Treurspelen even ernstig, ja droevig te doen spreeken; al waren zij maar vertrouwden, of nog minder rollen vervullende; noch beletten dat de Dichters of Schrijvers van Toneelspelen geene beweeglijke taal doen hooren; veel meer vergunnen wij hun deeze vrijheid, als zij maar altijd de Natuur volgen en die niet voorbijloopen. –
Zeer gevoeglijk worden wij nu tot de volgende vraag geleid:
|
|