| |
| |
| |
Over den zoogenaamden steen der Wijzen, en het Goud maaken.
Het goud is een metaal dat, even als alle andere metaalen, in de ingewanden der aarde voordgebragt wordt; 't is waar, sommige rivieren en stroomen sleepen ook goudkorrels langs hunne oevers mede, en dit is zelfs het fijnste, als zijnde door den loop des waters reeds van veele aardachtige deelen gezuiverd: evenwel denkt niemand hedendaags meer, dat het goud op den bodem dier wateren, waar men het vond, geboren werd; maar, wijl alle loopende waters uit bergen en rotsen oorspronglijk zijn, zijn het ook deeze, die de vergaderplaatsen der metaalen heeten mogen.
Het goud moet reeds kort na de schepping ontdekt zijn – alle rivieren waren er toen mede bezwangerd, omdat de vergaderplaatsen – bergen en rotsen – nog ten boorde vol met dit kostbaar metaal gevuld waren; van tijd tot tijd werden ook deeze daarvan geledigd – en men moest dieper en dieper graven, om het aan het licht te | |
| |
brengen; – de konst, om Mijnen uittedelven, was toen nog onbekend, en is eerst, sedert de overmeestering der nieuwe waereld, tot haare volkomenheid gebragt. – Intusschen werd het goud spoedig, als een metaal van groote waarde, tegen koopmanschappen ingeruild, en daarna tot munt gebezigd. –
Welke hoedanigheid bezit nu het goud boven de andere metaalen? – Geene andere, dan dat het ligt te zuiveren, en minst aan vuil of smetten onderworpen is; – het roest nimmer, beslaat even ligt als het zilver; buiten deeze deugden moet het goud, in nuttigheid voor de menschelijke maatschappij, voor het ijzer achterstaan; evenwel is het veeleer bewerkt geworden dan dit laatste metaal, omdat de kunst van dit te smeeden veele jaaren achterwege bleef. –
Hebzucht is eene hoofdondeugd der stervelingen, en wel de zoodanige die de meeste verwoestingen aanrichtte; – zoodra dus het goud, als een kostbaar metaal, tegen alle koopmanschappen werd ingeruild, kon men ook alle noodwendigheden door dit metaal verkrijgen: van daar deszelfs denkbeeldige waarde, en de zucht om het magtig te worden; – men zogt er van rondsomme na; meest alle bewoonde plaatsen, waar dit kostbaar metaal te vinden was, wist men weldra optespooren: – deeze geraakten, even als andere eigendommen, in het bezit van weinigen; – dit deed den gouddorst van hunne natuurgenooten niet verminderen; en bij het herleeven der weetenschappen, op het einde der drieste middeleeuwen, kwa- | |
| |
men sommige halfgeleerden op het denkbeeld om goud te maaken. –
De ontdekking der nieuwe landen in America, bragt groote schatten in de oude waereld over, en – geduurende de eerste eeuw na die gebeurenis – vermeerderde het getal der in omwandeling zijnde muntspeciën aanmerkelijk; dit deed de waarde van het goud daalen; daar evenwel de ontdekking der goud- en zilvermijnen, alle levensbehoeften drie ja viermaal, boven de gewoone waarde, in prijs deed rijzen, en de arbeidsloonen vermeerderen, is men thans veel armer in muntspeciën, dan voor derzelver ontdekking; hoewel Europa in dien tijd veele duizende millioenen aan goud en zilver inoogste – waar is nu dit gebleven? – Gedeeltelijk naar Oost-Indië gevoerd, en tegen koopmanschappen ingeruild; doch aldaar, uit vrees voor plondering, door de bezitters dikwerf in den grond begraven. – Uit deezen loop volgt van zelve deeze bedenking: dat, namelijk, Europa, indien men in America geene nieuwe Mijnen ontdekt, al spoedig gebrek zal hebben aan dat metaal, om daar tegen de kostbaare Specerijën en Lijwaaten van het Oosten interuilen, – dan zullen onze nakomelingen hunne spijzen minder gekruid moeten eeten – koffij en thee geraaken ook al uit de mode – de hennip en vlas neemen de plaats in voor de handwerken van de kinderen der Mallabaaren: – zal dit een kwaad of goed heeten mogen? – Veel zou men daarover kunnen zeggen, dan, dit is thans ons oogmerk niet, en zou ook niet te pas komen; maar zullen tot de kunst van | |
| |
goudmaaken overgaan. – Eene vooral niet onvermaaklijke zaak – behalven evenwel voor de geenen, die daarbij goed en have verlooren – dan, wij gaan voord. –
Sommige halfgeleerden ondernamen goud te maaken – andere schreeven boeken over die onbekende kunst, in zeer onduidlijke bewoordingen vervat; hoe duister deeze ook waren, vleide men zich die te kunnen uitleggen, 't welk men ook deed. – De meeste van die Geleerden op dien tijd, kwamen daarin overeen, dat de metaalen zekere groeijing of rijpwording, in de ingewanden der aarde eigen is: deeze herschepping nu stelden zij zich dus voor, als of alle metaalen, na verloop van jaaren, of misschien eeuwen, in goud veranderd wierden; – dus bestond het goud maaken in de kunst om die verwisseling tot stand te brengen. – Zij begreepen dat dit door hitte moest uitgewerkt worden, en daarop toogen zij alle aan het stooken; – veelen joegen hiermede hunne eigendommen door de schoorsteenen of vengsters, zonder dat een aantal anderen hierdoor werd afgeschrikt om die proeve te hervatten; zich verbeeldende, dat het mislukken van zulk eene belangrijke onderneeming daaraan alleen te wijten was, dat de schipbreukelingen den graad van hitte, welke het goud tot het daarstellen vereischt, niet verkreegen hadden of te boven gegaan waren.
Twee zaaken vermeerderden deeze ziekte – vooreerst mengden zich bedriegers onder den hoop Goudzoekers; deeze waren meest altijd lieden, welke hun capitaal met het bejaagen deezer hach- | |
| |
lijke onderneeming, reeds doorgebragt hadden; en nu in de ligtgeloovigheid der menigte hun bestaan zogten; somtijds hadden zij hunne hardnekkigheid, in het naarspeuren van dit groot geheim, nog overgehouden, en waren daarom te ijveriger om anderen in die edele weetenschap intelijven; dit was eene omstandigheid welke veele lieden in dien waan versterkte, dat zij wel goud zouden kunnen maaken, indien maar alle vereischten tot dit groot werk behoorlijk wierden in acht genomen. –
De tweede bijkomende omstandigheid was deeze: dat men nu bij alle Goudzoekers hierin overeen kwam, namelijk, dat er, tot het overbrengen der min kostbaare metaalen in goud, eene zekere hoeveelheid van dit laatste onder de andere metaalen moest versmolten worden; van daar viel het bedriegers zeer ligt, om in den kroes somtijds een staafjen goud voor den dag te doen komen, waardoor dan de misleide Goudmaaker werd aangezet tot volhandigheid in het verder voordvaaren in deeze kunst. –
De Koningen en Vorsten hebben wel eens iets toegebragt, om die verdwaalde menigte in deeze aan bedriegers ten prooi te laaten, zich met die Goudmaakers bemoeijende, met hen, die den naam hadden van goud te kunnen maaken, in hunne bescherming te neemen: hieruit ontstonden twee nadeelige zaaken voor ligtgeloovigen; vooreerst verbeelden zich deeze met alle zekerheid, dat men den steen der Wijzen – zoo noemde men die ijdele kunst – zeer ligt vinden kon; daar zelfs de Waereldgebieders hieraan geloof | |
| |
gaven, – Ten tweeden: deeze weetenschap werd in stilte geöefend; want ieder Alchimist – Goudmaaker – hield zich verzekerd van te zullen slaagen. – Deeze bedekte wijze opende aan alle bedriegers gemakkelijke wegen, om hunne slagtoffers te vervoeren; en dit werkte mede om die kostbaare dwaaling, welke veele lieden voor de maatschappij onnut maakte, langer in stand te houden, dan misschien anders geschied ware. –
Is de mensch hebzuchtig, dan strekt zich zijne begeerte ook niet minder uit om lang te leeven – eene denkwijze welke de Alchimie ook al bevoordeelde; immers men gaf geloof aan deeze dwaasheid, namelijk, dat, met de kunst van Goudmaaken, het geheim, om zijne levensjaaren, zelfs tot eeuwen, uitterekken verbonden ware – en wie zou na dat middel niet verlangd hebben? – ook is er vlijtig na gezogt; doch niet gevonden. – De geheele voorgaande zeventiende eeuw is voorbij gegaan, zonder dat men van het denkbeeld was teruggekomen, dat de steen der Wijzen alleen voor onkundigen verborgen bleef. –
De Registers der Bastille zijn vervuld met voorbeelden van lieden, aldaar in bewaaring genomen, omdat zij voorgaven goud te kunnen maaken, en daarvoor van de domme menigte gehouden werden: – indien wij de Registers van dergelijke plaatsen voor ons hadden, zouden zij zekerlijk alle veele dergelijke gevangenen aanduiden. – Werden nu deeze lieden gevat als bedriegers? – ô Neen! maar als gevaarlijke lieden, indien zij zich uitlandig begaven, en deeze kunst, ten dien- | |
| |
ste van andere Vorsten, in het werk stelden. – Heeft men deeze gevangenen niet op de proef gesteld, toen zij in den kerker zaten? – zal ligt iemand vragen, – dit is geschied, maar zonder vrugt; sommige dier Alchimisten weigerden te werken zoo dra zij van hunne Vrijheid verstoken waren, misschien omdat zij daar ter plaatse geen bedrog konden pleegen: – anderen, aan wien men Vrijheid beloofde, indien hun arbeid wel slaagde, gaven eene proeve van hunne onbekwaamheid; doch zonder dat de Regeerders overtuigd werden, dat de Alchimie eene dwaasheid was; veel meer schreef men het mislukken dier poogingen aan kwaadwilligheid der gevangenen toe. – Versterkt in dit denkbeeld door sommige Grooten, welke van deeze Blaazers bedrogen, dit bedrog niet wisten, of niet weeten wilden, liet men dus de menigte in den waan, dat de Goudzoekers ook Goudmaakers waren – in de eerste helft deezer eeuw hadden deeze dwaalingen nog plaats; men leeze daarover de Tijdschriften dier dagen, waarin deeze dwaaze stelling te vinden is. –
Alles wat wij tot hiertoe gemeld hebben, is het geschiedverhaal der Alchimie; doch zal deeze Verhandeling nuttig zijn, dan volgt van zelve, dat wij onderzoeken moeten of men Goudmaaken kan – en of er eenig geneesmiddel bekend is, 't welk het vermogen heeft, den leeftijd der menschen te verjongen en boven de gewoone bepaaling uitterekken? – Wat het Goudmaaken betreft: daar wij aan het zelve eenen groei in de | |
| |
aarde toeschreeven, zoo staat het even min in het vermogen der menschen, om dien groei door kunst te bewerken, als zij eenige plant, op eene andere wijze, dan uit het zaadjen zelve, te voorschijn kunnen doen komen. – De vroegere rijping van planten en gewassen, wordt te weeg gebragt door die eene evenredige warmte aan den tijd hunner ontwikkeling te geeven; doch alle vrugten die door boomen of planten te voorschijn gebragt zullen worden, zijn reeds aanwezig, – Dan, de Alchimie zoude eene schepping wezen, en dit streeft het vermogen des stervelings te boven. –
Wat aanbelangt om den leeftijd der menschen, door zeker middel, verre boven den gewoonen of natuurlijken loop te rekken, dit strijdt niet minder tegen de wetten der natuur; – alle schepfelen hebben zekeren beperkten leeftijd, geëvenredigd naar den tijd hunner groei; want zoo dra zij tot volwassenheid gekomen zijn, verminderen zij al rasch: met de gekorvene diertjens is men, door meerdere kennis in de natuurkunde, zoo verre gekomen, om hunnen leeftijd, drie vierde gedeelte, als 't ware, uitterekken, dan die soort van diertjens, naar den uiterlijken schijn, was toegelegd; doch hoe geschiedde dit? – Men bewaarde hunne tonnetjens waarin het diertjen verborgen was, op zoodanige wijze en plaatsen, dat zij door geene warmte wierden aangedaan en dus verstijfd bleven; en dit rekte, in eenen zekeren zin, hun leven. – Indien er op dezelfde wijze een middel uitgevonden wierd, om den groei der jonge lieden te vertraagen, dit zou misschien | |
| |
hun leeftijd verlengen; doch, daar de zielvermogens zich gemeenlijk naar den groei van het ligchaam ontwikkelen, zouden zij, wier wasdom dus verhinderd wierd, ook in denkvermogen niet toeneemen, en welk een bittere leeftijd zou dit zijn, een zeer geruimen tijd in den kinderlijken staat voord te leeven! –
|
|