kennelijk aan zijn Wapenschild, en vandaar hebben zij deeze eens aangenomen Wapens, tot onderscheiding der geslachten, blijven voeren, overal waar dit pas gaf. – De beeldtenissen daarin te vinden, waren meest altijd een zinnebeeld op een of andere roemruchtige daad van den Ridder toepasselijk, of wel een voorrecht door Vorsten aan hun geschonken. –
Men begrijpt dat het hiermede even als met alle andere zaaken gegaan is; van tijd tot tijd zijn de Wapens zeer vermenigvuldigd – tegenwoordig heeft bijna elk het zijne, zonder dat veele bewijzen zouden kunnen toonen, hoe zij er aan gekomen zijn; de meeste der dus, zonder vergunning, aangenomen Schilden ziet men spreekende. –
In Duitschland, de Oostenrijksche Nederlanden, en Engeland zijn Wapen-koningen, die zorgen dat niemand een Wapen voere, zonder te kunnen bewijzen, dat hij het zelve van een Monarch verkreegen hebbe. –
Men kan uit de Geschiedenissen alle de stukken, in Wapens gebruiklijk, verklaaren, waarop zij hunne betrekking hebben, en in dien zin is de Wapenkunde niet onvermaaklijk. –
Als wij wederom nagaan, hoe meest alle landen aan groote omwentelingen zijn onderhevig geweest; dan begrijpt men, dat aldaar niet veel ouden Adel meer te vinden is. – Het veradelen door brieven, die gekocht moeten worden, heeft veel van de waarde dier gunsten weggenomen. –
Adel, door verdiestde verworven, is zeker