Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen
(1797)–Cornelia L. van der Weyde– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Iets ten Voorberichte.Menig groot man, van zijne tijdgenooten vervolgd, beriep zich op het oordeel der Nakomelingschap; dit was wel uitgedacht; en zijne Nakomelingen, op dit Appél recht doende, hebben dikwijls den, bij zijn leven onderdrukten, braaven vrijgesproken; ja zelfs beeldtenissen, prachtige graftomben en lofdichten, hem ter eere, opgericht en toegewijd, welke de tijdgenooten verdoemden; ja, wiens zielloos overschot zij meermaalen de zagte rust, in het stille graf, niet slechts benijdden, maar door kwaadaartigheid verstoorden. – Groote voorbeelden strekken ter | |
[pagina 2]
| |
ijverige naarvolging, daartoe werden zij ook al ingericht; dan, de sterveling stapt zoo ligt tot misbruik over; veelen, wier daaden, naar reden en billijkheid, door het leevend geslacht werden afgekeurd, durfden zich, even als de te vooren genoemden, op de Nakomelingschap beroepen, en van haar een gunstiger vonnis verwachten; terwijl deeze de daaden en denkwijzen dier Appéllanten, zeer dikwijls, met hetzelfde afgrijzen, als de tijdgenooten, beschouwde; en de naamen dier belangzoekers, dwingelanden, of scheurmaakers met schande gebrandmerkt heeft, en aldus hunne misdaaden gewrooken. – De talrijke bende van Schrijvers, hebben in hunne vorderingen gemeenlijk de Helden geëvenaard; zoo als deeze wenschten zij, na hunnen dood, te leeven; – door hunne merkwaerdige schriften roem te verwerven, lang na dat hunne asch door de elementen verstooven was: en wanneer men hun den, zoo zij zich verbeeldden, wel verdienden lof niet toezwaaide, beriepen zij zich op de Nakomelingschap, van welke zij een beter vonnis verwachtten. – Verre zij het van ons, te trachten, waarlijk groote mannen de steeds groenende Lauwerkranssen van hunne schedels te rukken; – wij eerbiedigen de onsterflijkheid, waarmede hunne Werken bekroond werden; want het is voornamelijk over de Schrijvers dat onze aanmerkingen loopen zullen: – wij willen onderzoeken of het wel nuttig, of het prijswaerdig heeten kan, dat men geschriften opstelt, waarover het Nageslacht | |
[pagina 3]
| |
alleen bevoegd is te oordeelen; – wij denken, dat dit een misbruik zijner gaaven maaken heeten mag. – Nuttig zijn is toch onzer aller bestemming. – Indien wij aan de verlichting van het tegenwoordig Geslacht hadden geärbeid, zouden onze naamen reeds door hetzelve, met zegenwenschen vergezeld, zijn uitgesproken; deeze loftuitingen hadden wij gehoord, en dus meer genoegen daarvan ondervonden, dan wel van de onzekere gedachte, dat eens de Nakomelingschap onze naamen zou vereeren. – Zucht na roem, was ten allen tijden eene drijfveer tot groote daaden, even als tot veele wanbedrijven; – lof zij den braaven toegewijd! wij willen de begeerte na eer vooral niet tegengaan; maar alleen onderzoeken, in hoe verre groote Genien (wel verstaande van Schrijvers gesproken.) hoopen kunnen, dat hunne Werken aan het Nageslacht heilig zijn, en meer dan aan tijdgenooten behaagen zullen. – Van dusdanigen uitslag zijn – wij weeten dit – voorbeelden genoeg; doch zoo veel niet als men dit wel moest verwachten, naar het getal der geenen die zich op de Nakomelingschap beriepen. – Er zijn zeer veele hinderpaalen in den weg, welke geschriften, wier inhoud aan de tijdgenooten mishaagde, beletten zullen tot het volgend Geslacht te komen – zij zullen in den nacht der vergetelheid gedompeld worden, en dus onnut geweest zijn. – Alles kondigt ons aan, hoe veranderlijkheid de gansche Natuur beheert: en hoe kunnen Schrijvers zich dan vleijen, dat de volgende Geslachten nog dien | |
[pagina 4]
| |
zelfden smaak zouden bezitten, tot wien zij, in 't schrijven, zich richtten? – Hunne verhevenste vlugt moet laag, nevens den grond, schijnen, omdat 's menschen geest in die tijden groote vorderingen zal gemaakt hebben. – 't Is zeker dat de waarheid eenvouwig is en altijd dezelfde blijft, en even daarom zal zij voor de Nakomelingen, ligt te ontdekken zijn, zonder dat wij hun onze hulpe bieden. – Zedenschrijvers, die wenschen nuttig te zijn, moeten dan zoeken aan hunne tijdgenooten te behaagen. Omtrent zaaken van aanbelang staat het eerlijke lieden niet vrij hunne meening te verbloemen; maar een goed Zeeman weet tij te kavelen, wanneer zulks vereischt wordt –– wanneer de waarheid, regtstreeks gezegd, zou mishaagen, staat het vrij haar wat dubbelzinniger voor te stellen; doch het is de heilige pligt van alle Schrijvers, dat zij trachten nuttig te zijn; hierom behooren zij den smaak der leezende menigte in acht te neemen; want wederom hierin is het hen ondoenlijk uittedenken, welke smaak de Nakomelingen bezielen zal – even min kunnen zij derzelver deugden of gebreken gissen. – Dat dus alle, om der waarheid wille, vervolgde Schrijvers – alle onderdrukte braaven, van de volgende Geslachten gerechtigheid hoopen, willen wij niet afkeuren; maar betoogen, dat zij, wier Werken aan tijdgenooten smaakloos zijn, weinig hoop kunnen hebben, dat deeze schriften eens tot de Nakomelingschap zullen geraaken – de mot zal | |
[pagina 5]
| |
dezelve verteeren, of Koffij - en Thee - winkels zich daarvan voorzien; ja, boter en kaas zullen in de Lettervrugten des Schrijvers beslooten worden! – – Wij bieden u een Werkjen aan, goedgunstige Leezers! – zal het tot de Nakomelingschap geraaken? – daar durven wij ons vooral niet mede vleijen – ook zal het ons veel aangenaamer zijn, wanneer tijdgenooten onzen arbeid met genoegen leezen – misschien herleezen, dan dat wij verzekerd waren, om door de Nakomelingschap met lof overlaaden te worden; terwijl het leevend Geslacht onze Lettervrugten met een onverscheelig oog beschouwde. – Om u, geliefde Leezers! zoo veel dit van ons afhangt, tegen alle vooringenomenheid te bewaaren, moeten wij u iets zeggen, wegens de twee Gesprekken, tusschen alexis en dorimene, opdat naauwgezette lieden onze doeleinden niet verkeerd uitleggen, of jonge lieden dezelven als ter aanmoediging hunner misslagen zouden aanzien. – Schrijvers moeten, zullen zij de Zedenkunde voordplanten, tegen die gebreken strijden, welke in zwang gaan. – Er is in de groote waereld niets menigvuldiger, dan dat jonge lieden op dezelfde wijze verleid worden als alexis bij dorimene; en evenwel is dusdanig gevaar aan de meeste der jonge lieden onbekend: – deugdlievende ouders zullen een jongeling zeer zelden daar tegen waarschuuwen, en echter is dit gevaar niet slechts zeer dikwijls aanwezig; maar schijnt | |
[pagina 6]
| |
in onze eeuw, hand over hand toeteneemen; waarschijnlijk moet men dit aan de zoo zeer bedorven zeden toeschrijven; indien gehuuwden of weduwen, doch alle reeds de eerste jeugd ontwassen, zich daarop toeleggen, om jongelingen, welke nog onbesmet in de groote waereld kwamen, eene opvoeding geeven, welke nergens anders in bestaat dan verleiding, even als dorimene handelde. – Zij, welke de zeden der groote waereld kennen, zullen ons gewis niet tegenspreeken. – Nu – dusdanige losbandigheden in haare gevolgen en gevaaren afteschilderen, was onze bedoeling. – Misschien zouden naauwgezette gemoederen onze teekening wat al te uitvoerig noemen kunnen; doch dat zij de wezenlijkheid van het gevaar berekenen, en zij zullen ons vrijspreeken. – Deugdlievende jongelingen zullen beeven op het leezen van deezen misslag, waartoe alexis verleid werd –deeze heilzaame vreeze kan den grond tot hun behoud leggen, indien zij immer in dergelijke omstandigheden gebragt wierden; en zij die, helaas! reeds bedorven zijn, zullen uit deeze tafreelen geene nieuwe ondeugden leeren kennen. – Maar, verondersteld zijnde, dit boek wierd door hun al eens geleezen, ja, zij vormden zich andere denkbeelden van den geest waarmede het zelve werd opgesteld, zoo moet de Geschiedenis van Sir lutterby hun aantoonen, hoe dikwijls de ondeugden zelfs op aarde gestraft worden. – Deugd en Orde, beminde Leezers! zijn zuilen waarop uw geluk rusten moet – dezelven u | |
[pagina 7]
| |
smaaklijk voor te stellen is en zal altijd onze bedoeling zijn. – Mogten deeze vrugten onzer ledige uuren, die wij u met zoo veel vermaak toewijden, even zeer tot nut als tot uitspanning verstrekken! – Hier en daar zijn u heilzaame lessen gegeeven, ofschoon misschien onder eene geheel andere gedaante voordgebragt; medicynen kunnen toch hunne geneezende werking verrichten, al worden dezelven onder eene aangenaamer zelfstandigheid verborgen; opdat de lijder, door walging, van derzelver gebruik niet worde terug gehouden. – Eveneens hebben wij dit, op sommige plaatsen, zedenkundig Werkjen, met Verhaalen, een Dramaticq stukjen enz. trachten te vervrolijken, terwijl wederom andere gedeeltens aan zuivere liefde zijn toegewijd; want immers Deugd en Orde moesten daarbij winnen, indien waare liefde wederom in de harten der stervelingen met volle krachten herboren wierde; zij toch moet de deugd vergezellen, en deeze leert ons, hoe wij aan onze bestemming moeten voldoen, willen wij der Godheid behaagen. – Welke is nu deeze bestemming? – Vooral om eens waare liefde te volgen, en door haar het geluk van een beminnelijk Voorwerp te bevorderen en tevens ook het onze. – Geliefden! wij hebben dus onze bedoelingen –– ons geheele hart voor u opengelegd. –– Wijsgeerig was, onzes bedunkens, de taal, welke wij tot u voerden – vrijë en onbeperkte denkbeelden, over veele zaaken, u voor te houden was onze begeerte, die wij afteeke- | |
[pagina 8]
| |
nen wilden, zoo als dezelven zich toedroegen. – Wij hebben deeze taak met genoegen afgewerkt, en wenschen dat Nederland steeds vervuld zij met braaven! – Dat deszelfs vrijë vlag, beschermd, en des noods door welbestuurde metaalen monden, zich over de gansche oppervlakte der wateren vertoone! – Dat de Koophandel steeds bloeije! – De Ingezetenen rustige vrolijkheid genieten! – Maar nog meer is onze wensch, dat deugd en zeden in Nederland zich zuiveren, opdat de verbetering der ondeugden ook eene zekere waarborg der tijdelijke welvaart zij! – |
|