| |
Honderd zesde brief. Henry aan Lord N.
Beste Vriend!
Veenendaal. -
Ik ben eindelijk in mijne Hermitagie aangekomen en heb, in dit plaatsjen, een goed verblijf opgedaan; nu kan ik dagelijks de Grep of Tafelberg gaan bezoeken, zonder van iemand gehinderd te worden: - ik rijde te paerd derwaard en laat | |
| |
mijn beestjen weêr weg leiden; want mijn afkeer van nieuwsgierigen neemt dagelijks toe - en wat zoude ik ook onder hun doen? -
De Grep is een gat tusschen hooge bergen, daar men twee Logementen vindt, die nog al veel bezogt worden. - Er zijn meest altijd Hollanders, bijzonder Amsterdammers, welke de dampige lucht hunner ongezonde waereldstad hier komen uitblaazen; veelen deezer zouden mij ligt kennen, en weldra zouden dan mijne vrienden mijn verblijf ontdekken - dat moet niet zijn.
Ik bedank u, mijn vriend! voor het onwaardeerbaar geschenk, mij, met uwen knecht tom, gezonden. - Ik had reeds toevallig van den Postmeester vernomen, toen ik uw brief afhaalde, dat er twee fraaije Engelsche paerden waren aangekomen, met een rijdknecht, die daar of daar gestald waren. - Ik vervoegde mij terstond derwaard, en zie daar, de braave tom berichtte mij, dat die beestjens mij, door u, werden prezent gedaan. - Dit geschenk is van des te meer waerde, Milord! omdat ik een groot beminnaar van die paerden ben, welke hier niet, dan tot een zeer hoogen prijs, te bekomen zijn, en veelal wordt men dan nog bedrogen. -
Ik verneem met blijdschap van uwen tom, dat gij spoedig de reize naar mij zult aanneemen. - Intusschen rijde ik dagelijks met die beestjens, vergezeld van uwen tom. - Na mijne wandeling, is mijn grootste vermaak op den berg te zitten, van waar ik mijne oogen overal kan laaten heenen weiden. - Ik beklim gemeenlijk | |
| |
den berg van de andere zijde dan men gewoonlijk doet, om de vreemdelingen te mijden, welke aldaar komen. - Wanneer dan niemand mijne overdenkingen stooren kan, zet ik mij boven op den berg neder, alwaar een blaauwe steen gelegd is, - misschien daarom de Konings Tafel genoemd. - Daar gezeten zijnde, herinnere ik mij de veelvuldige lotgevallen mijn's levens - daar maak ik vaerzen - ongelukkigen, vooral minnaars, zijn toch geboren Poëeten. - Zie hier eenige regels, welke de liefde mij, op eene treurige Italiaansche wijze, ingaf:
Air.
Wijs: Di selva in selva di pensieri in pensieri enz.
Ik zwerf en dwaal (gekweld met ongelukken. bis.)
De vreugde is weg, des menschen zoetste lust;
Zij meerdren steeds, de rampen die mij drukken.
Ik derf louize en met haar stille rust. (bis)
De teedre min (mogt eens mijn hart vermaaken: bis)
Het werd geliefd van die mij was zoo waerd;
Geen tegenspoed kon mijne ziel genaaken;
Ik vond geluk, ja 't grootste heil op aard. (bis.)
Waar zijn, helaas! (waar zijn die schoone dagen? bis.)
Het bang verdriet volgt mij staêg op mijn spoor;
Daar ik weleer louize kon behaagen,
Geeft zijn mijn liefde en zuchten geen gehoor. (bis.)
| |
| |
't Is waar, de trouw - (de liefde werd geschonden, bis.)
En ik bedreef het schandelijkst verraad;
Maar hadden wij niet treurig ondervonden
Dat valsche vriendschap was de bron van 't kwaad? (bis.)
'k Wil eenzaam nu (deez' hoogen berg bewoonen, bis.)
Van waar mijn oog zich wendt naar 't Vaderland,
Daar zij verkeert, die mijnen wensch kon loonen;
Louize! och! scheur - scheur nooit den liefdeband! (bis.)
In 't eenzaam bosch (moet ik steeds zuchten dwaalen, bis.)
Of zwerven langs den zilvren blanken stroom;
En d'Echo daar mijn rouw en leed verhaalen,
Die treurig rolt langs veld en groenen zoom. (bis.)
Tot aan mijn' dood (zal ik, Louize! u minnen: bis.)
Die liefde groeit - haar vuur neemt nimmer af;
ô Schoone! uw beeld vervult mijn ziel en zinnen!
Niets bluscht het liefdevuur dan 't koude graf. (bis.)
Die vrolijk is zingt - dus, die zingt is vrolijk - dit kan men een stelregel noemen; echter sluit zij niet altijd. - Immers, de Zangkunst kan zoo wel in het treurige als vrolijke omdwaalen. - Zoo gaat het ook mij, beste vriend! - Mijne droefheid vermeerdert gestadig - nooit kan ik ruste vinden - daartoe wacht mij het graf. - - ‘ô Liefde! die mijn boezem vervult, och! laat af mijn hart te doen bloeden - ik mag u niet aankweeken, en echter gij alleen verschaft voedsel aan mijne ziel; - ja, schoon gij mijn dood zult verhaasten, wil ik u evenwel voor | |
| |
de koele onverscheeligheid niet verwisselen - een leven zonder liefde is het beeld des doods. - ô, Louize! op deezen berg breng ik mij geduurig uw beeldtenis voor den geest. - Aan geene zijde van deezen stroom werd gij, tegen uwen wil, mij, op eene gewelddaadige wijze, ontvoerd - toen was het oogenblik nog dààr om u te bezitten, maar nu voor eeuwig gevlooden. - ô Ja! ik heb gedwaald; - maar is mijne boete ook niet zwaar? - Ach! indien gij wist hoe veel ik lijde, veelligt wierde ik in gunst bij u aangenomen. - - Trotsche, majestieuze Eiken! en gij, donkere Dennen! uw ruisschen, door den wind voordgebragt, kan mijn hart bekooren - gij zijt het afbeeldsel van mijn gemoed. - De Treurwilligen - de Lijkcypressen zijn, wel is waar, beter aan ongelukkige minnaars gewijd; maar de fierheid die mij bijblijft, heeft veel meer overeenkomst met uwe staatelijke schoonheid, dan het tedere der Mirtheboomen aan venus geheiligd. - Cyprus! en gij bosschen van Idalia! zoo het mij niet geöorloofd is in uwe schaduw te treuren, laaten dan deeze kreupel-bosschen en dit jong geboomte, opgroeijende, mijne rampen vermelden. - - Gij, ô Stroomgod! - grijze Rhijn! hoor ook deeze klagten; - maar uwe zilveren baaren, onophoudenlijk voordrollende, wachten geen oogenblik om na mijne klaagtoonen te luisteren. - Ik weet, heldere Rivier! gij bemint de vrijheid; daar gij binnen de landpaalen van onafhanglijkheid zijt | |
| |
voordgebragt. - Ook ik, edele Rhijnstroom! eerbiedig dit godlijk geschenk. - Laaten slaaven met hunne ketens rammelen, al waren die van louter goud - het blijven nogthans ketenen. - Maar hoe! - gij schijnt verstoord - slaat uwe moedige golven, met kracht, tegen den oever aan - wat veroorzaakt uwe gramstoorigheid? - Dan, ik weet het - gij erkent niet meer, in de eertijds moedige Germaanen, die edele fierheid en blaakende zucht voor de Vrijheid; daar zij uwen stroom met lijken vullen, alleen voor de belangen van weinige stervelingen, die willekeurig moeten heerschen. - - Gij, ô Rhijn! stroomt ook naar het Vaderland mijner louize - indien gij de zuchten eens minnaars op uwen rug kunt mededraagen, zeg dan aan mijne Meesteresse, hoe ik, voor haar, van liefde sterve; - en indien gij, beminnelijke Vloed! mij deezen dienst hebt beweezen, zoo mogen noch dammen noch dijken aan uwen stroom paalen zetten! - Ja, vloei derwaard, grijze Rhijn! wel haast zult gij de zee genaaken, schoon wij uwe wateren zien verdwijnen, zonder te weeten werwaard hunne loop gericht is - even eens, als men veelal groote Geniën, weldoeners van het menschdom, op één oogenblik ziet verdwijnen; dan bespeurt men eerst hunne waerde, die te vooren onbekend scheen; - even zoo, uit kleene beginsels voordegesprooten, wordt gij in het land uwer geboorte niet geächt; - vreemdelingen zijn het, ô Rhijn! die uwe waerde gevoelen; en wan- | |
| |
neer elk daarvan overtuigd is, zijt gij niet meer. - Voldoe dan aan mijn verlangen, edele Rivier! voer mijne louize op uwen dienst vaerdigen rug herwaard, of schenk aan dit minnend hart de koele onverscheeligheid uwer wateren!’ - -
Vriend james! verstoor u niet over mijne verwarde taal - deeze is toch aan treurende minnaars eigen! - Ik hoop te minder te verveelen, daar ook verliefden vaak het vermogen bezitten om levendige gedachten te uiten - en als een Brit moeten die aan u behaagen. - Ik weet ook dat gij alle mijne gewaarwordingen begeert te verneemen, en daarom heb ik u eene proeve mijner alleenspraaken medegedeeld. -
Ik zal, beste Lord! met verlangen uwe komst te gemoete zien - en ben volkomen bereid om dan met u naar Engeland overtesteeken; want hier zal het mij zeker spoedig verveelen. - De gezelligheid is toch den mensch aangeboren; daarom gevoelt mijn hart eene ledigheid, welke door den tijd doodlijk zou worden. -
Vaarwel! dierbaare vriend! - Denk dikwijls aan hem, uit wiens gedachten gij nooit zijt. - Groet den Capitein, en kom spoedig, bij
Uwen getrouwsten Vriend
henry.
|
|