Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 322]
| |
worden: - laat u evenwel daarom door wanhoop niet vervoeren; - hoe driftiger men veeltijds het geluk najaagt, hoe spoediger die grillige godin ons schijnt te ontloopen. - Dit althans gaat vast, edele vriend! dat uwe Meesteresse even zoo ingenomen met u zijn moet, als gij met haar, of zij was uwer onwaerdig; en dus, vriend! worden uwe genoegens maar uitgesteld. - Zoo de ondervinding, die de beste leermeester is, u deeze waarheid nog niet deed hooren, geluk dan, mijn waarde vriend! mistrouw echter daarom james niet. - Alle vermaaken verliezen door het genot veel van hunne bekoorelijkheden, omdat wij, stervelingen, ons die altijd te schoon voorstellen; derhalven, wanneer men alles wel overweegt, is de verwachting een merklijk deel van onze genoegens. - Gij ziet, mijn vriend! dat ik zedenlessen uitdeel; - maar ik stap hier van af - de Capitein beschuldigt mij van langwijligheid, en hij heeft het niet geheel mis - dus is verbetering noodzaaklijk, en ik wil zijne aanmerkingen mij ten nutte maaken. Uwe beöordeeling over mijn Vaderland heb ik door den Capitein vernomen, ten minsten eenige trekken er van. - Hij was zeer gesticht door uwe billijke uitspraak; want geloof niet, henry! dat wij alle zóó met ons zelven zijn ingenomen, dat wij de nationaale gebreken over 't hoofd zouden zien - geenzins; zulks mag eene onkundige menigte, of jonge losbollen doen; maar een man die reist wordt allengskens overtuigd, dat overal goed en kwaad huisvest; want hoe zoude | |
[pagina 323]
| |
het ook mogelijk zijn kunnen, dat een volk geheel uit deugdzaamen zou kunnen bestaan, terwijl andere Natien weêr geheel bedorven waren? - Zulks kan immers niet zijn. - Onze Schepper schikte alles zoo juist en rechtvaerdig, dat alles, door elkander gerekend, op één uitkomt. - De Engelschman moet lang gekend worden, zal men zijne waerde beöordeelen; want ons uiterlijk voorkomen is niet bevallig - ik bedoel het onthaal, dat men vreemdelingen doet ondervinden - maar hij, die daar door niet wordt afgeschrikt, bespeurt, hoe getrouw wij in de beöefening der vriendschap zijn. - Haat te koesteren tegen alle andere Volken, was reeds lang ons nationaal karakter; doch men moet dit alleen van het dom gemeen, of fatsoenlijk kanailje, dat naar het janhagel in zeden aart, verwachten; want Engelschen, die vreemde landen bezogten, - en wie reist meer dan een Brit? - zijn spoedig van die gedachte terug gekeerd, dat er buiten de drie Rijken niets goeds aanwezig zijn zoude. Mijn vriend fitz morris was zoo opgetoogen met uwe kennis, dat hij zoo wel uwe hoedanigheden bewondert als ik. - Onze wenschen voor uw geluk zullen u allerwegen vergezellen; want gij verdient het heilrijkst lot. - Doch, edel Jongeling! zoo de Hemel nog rampen over u beschooren heeft, draag dan dezelven als een man - de tegenspoed veradelt 's menschen ziel - en niemand weet welke krachten hij bezit om dien | |
[pagina 324]
| |
te draagen, ten zij dezelven door de oefening uitblonken. - Moed, in rampen en ellende, is één onzer Britsche karaktertrekken. - Vergeef mij, waerdste henry! dat ik u wetten voorschrijve! - dan, wie kan ons beter waarheid doen hooren dan een oprecht vriend? - gij zult toch uwen james deezen naam wel waerdig achten: - houd u verzekerd dat niets mijne vriendschap voor u kan evenaaren - dus, zoo lang ik leeve hebt gij een broeder, een vriend, in
Uwen
james n. |
|