| |
Vier-enzeventigste brief.
Lord N. aan den Capitein Fitz Morris.
Parys. -
Waerdige Vriend!
Ik heb reeds te lang verzuimd u te schrijven; - wel is waar, dat onze laatste afspraak, bij het afscheid neemen, was, de pen niet eerder optevatten, voor dat eenige weetenswaardige zaaken het stilzwijgen vereischten af te breeken. - Er zijn bereids drie maanden verloopen, sedert ik u van Ostende mijn behouden aankomst meldde. - | |
| |
Dan, daar het mij bewust is, william! hoe veel belang gij in den welvaart van uwen vriend stelt, wil ik nu schrijven, al ware het slechts om u deeze weinige woorden te doen leezen: ‘Capitein! ik leeve en ben gezond.’ -
Is men nog altijd even luidruchtig en vrolijk in onze Waereldstad? - Ik vergis mij - wanneer toch zijn wij Engelschen vrolijk, luchtig of levendig? - Woest kan men ons heeten; maar nooit heerscht de luchtige vrolijkheid in onze harten - ik ontaart geenzins van het Nationaal karakter; want mijne inborst gade slaande, is het blijkbaar, dat ik tot droefgeestigheid overhelle - en, ware het geen schande voor een Brit, zoude ik gansche dagen traanen kunnen storten; - zeker zouden vreemdelingen denken dat het balstuurig Noodlot mij met felle zweepslagen teisterde, daar ik, in tegendeel, de Voorzienigheid danken moet voor zoo veele zegeningen; - ja, zoo als de meeste stervelingen praaten, alles lacht mij aan; maar of het somberheid is, zoo eigen aan den diepdenkenden Engelschman, dan wel Hypochonderie, of hoe men deeze gesteldheid ook noemen moge, zij blijft een raadsel. - De omstandigheden, waarin de aardbol zich thans bevindt, werken mede om mijne Melancolie te vergrooten. - Stroomen bloeds worden allerwegen vergooten. - Overal ziet men gekheden begaan. - Wanneer zal het Menschdom eens wijs worden?? - Het stond slechts aan mij, william! om mijne treurigheid in uwe oogen te doen voorkomen, als alleen uit menschenliefde gesprooten; ik weet im- | |
| |
mers hoe gij met james zijt ingenomen; doch uw vriend haat zoo zeer alle bedrog, dat het bij hem niet kan opkomen, u zijne zwaarbloedigheid als eene deugd voor te draagen. - Ik geloof, dat zoo eens oprechte liefde mijn boezem vervullen kon, en vooral, indien ik wederliefde genieten mogt, zulks mij vrolijkheid zoude aanbrengen; maar hoe komen wij daar heen? - Van onze Lady's walg ik, met haar dollen opschik, en woedende trek naar vreemde modes; - als een braaf Engelschman staat mij dit ook tegen, dat zij meer zucht voor Vreemdelingen dan Inlanders doen blijken, en het schijnt zeker dat de geneigdheid tot reizen, in de Engelsche vrouwen, alleen daar uit voord komt, naardien zij de vreemdelingen zeer gaerne van nabij leeren kennen. - De Fransche Dames zijn mij te wild en levendig. - In Spanjen en Portugal hebben de meisjens geen boezem, en zoo verre de oude Antiquen ons leeren, hielden kenners dit altijd voor eene uitneemende bekoorelijkheid - in mijn smaak vallen zij daar ook te bijgeloovig. Eene Spaansche Donna zou zich zekerlijk verbeelden, wanneer zij met een Engelschman te bed ging, dat de Duivel aan het voeteneind rustte. - De Duitsche vrouwen zijn te veel op tijtels en slaafsche dienstbaarheid gesteld - waar zal men dus de bekoorelijke liefde zoeken en vinden moeten? - dit blijft een raadsel. -
Na de min en haare bekoorelijkheden, is er, voor een weldenkend en gevoelig sterveling, niets wenschelijker dan de trouwe vriendschap; - maar ieder heeft den mond vol van deeze stelling, na- | |
| |
melijk, dat er thans zoo weinig waare vriendschap bij het menschdom te vinden is; ja, hoe zeer een gelukkige Echt zeldzaam heeten mag, nog schaarscher is het getal der waare vrienden.
Ik hoop, william! dat gij niet boos zult worden, omdat ik dus redenkavel, even of mijn hart u onrecht aandeed; - neen, vriend! ik erken u voor getrouw; - maar ééne zwaluw duidt nog geen zomer aan, zeggen de Duitschers; dus blijft mijn regel waarheid, ofschoon er uitzonderingen op zijn. - Gij weet mijne denkwijze, die veeltijds als de bron mijner droefgeestigheid mag beschouwd worden. - Ik herdenk menigmaalen de mogelijkheid, dat ik uwe vriendschap derve, en waar vond ik een tweeden william? -
Maar het wordt tijd van iets anders te praaten. - Toen ik van Ostende naar Frankrijk trok, overkwam mij, in het Bosch van Senlis, een onaangenaam geval. Vier roovers vielen onze Postchaize aan - zij waren te voet, dus gebood ik den Postillon door te rijden - maar misschien was hij van hunne bende - althans hij hield bot stil; - ik trok toen een der pistoolen die nevens mij lagen, en lag op den voorsten aan; maar het schot wilde niet afvliegen, en de kaerel gaf mij een zoo gevoeligen slag met een knuppel op den arm, dat ik dien niet beweegen kon: - de schelmen waren toen, op hunne wijze, boos; dwongen mij en robbert uit de chaize te stappen, en bonden ons de handen op den rug. - Het scheen nu slecht met mij geschapen te staan - ten minsten, ik dacht dat mijne levensgevallen hier een einde zouden geno- | |
| |
men hebben. Dan, zeer toevallig, werd ik, onverwacht ontzet, door twee ruiters, namelijk Heer en Knecht, die beide, maar vooral de Meester, zoo heldhaftig onder de roovers hiewen en schoten, dat dezelve weldra op de vlugt gedreeven werden, achterlaatende één doode. -
Mijn Redder was een jong Hollandsch Edelman, benevens zijn knecht. - Gij begrijpt ligt, william! dat mijne dankbetuiging vuurig was - ja, ik omarmde hem. - Ik verzogt hem bij mij op het rijdtuig plaats te neemen; maar de man had ook zijne bijzondere begrippen, en wilde niemand op zijn beestjen dulden. - Aan het Posthuis spijsden wij samen, en beslooten in de groote stad samen een huis te zullen betrekken. - 't Is u bekend, william! dat ik, het geen mij welgevalt, doordrijf; dus, al had de braave Hollander naar Japan gereisd, ik zoude hem voorzeker gevolgd hebben; nu, 't is ook een recht hartlijke vent; en, dat mij zoo wel aanstaat, even droefgeestig als ik; ja, 't is zonderling, hij kan geen de minste vreugde of levendigheid dulden; het zoude ons hier lang tegengestaan hebben, indien de Franschen nog even vrolijk waren als weleer. - Evenwel, naar ik bemerken kan, zou deeze Hollandsche vriend echter meer tevredenheid ondervinden dan ik; maar er moet eene oorzaak zijn, die hem aanleiding tot droefgeestigheid gegeeven heeft, die nu eene heblijkheid schijnt geworden te zijn. -
Ik heb reeds het genoegen gesmaakt, zoo dierbaar voor weldenkenden, om mijn Redder dienst | |
| |
te kunnen bewijzen; want zeer kort na onze ontmoeting werd hij ziek, en eene zeer gevaarlijke heete koorts dreigde een eind aan zijne levensdagen te maaken; en daar hij bij aanhoudendheid ijlde, bewaakte ik den edelen sterveling; want zelfs bij het gemis zijner reden zagtzinnig, kondigden zijne verwarde gesprekken alleen den staat van zijn gemoed aan, zonder dat iets geweldigs bij hem plaats had. - Toen begreep ik, dat de liefde zijne kwelling had te weeg gebragt. - Zekere louize, die hij zich verbeeldde dat hem haatte, werd gestadig door mijn vriend aangesproken. - - ô! Konde ik zijne rampen verligten, hoe gaerne wierd zulks door mij verricht; maar de kieschheid, aan waare vrienden eigen, belet mij den Hollander aan te spreeken; ten zij hij zelf mij zijne omstandigheden aanbetrouwde; want ik haat hen, die uit nieuwsgierigheid de geheimen hunner vrienden trachten uittevorschen. -
Gode zij dank! mijn vriend is het gevaar te boven; maar blijft zwak. - Ik ben geen man die door beuzelingen aangedaan wordt; doch de inneemende wijze, waarmede mijn vriend mij zijne dankbaarheid betuigt, voor verpligte diensten, die zijn gevaarlijke staat van mij vorderde, treft mijn gevoelig hart. - Deezer dagen ontving hij een brief uit Nederland, die hem op nieuw in droefheid stortte. -
Nu - william! zoo als gezegd is, ik blijf mijn vriend vergezellen, tot hij geheel hersteld is. - Laaten koele ongevoelige harten hunne aanmerkingen maaken, dat ik deezen winter bij een | |
| |
ziekbed doorbreng - mijn pligt vorderde zulks, en hier mede heb ik, misschien, mijn vriend helpen behouden. -
Edele william! ik zeg u nogmaals, stoor u daar niet aan, zoo james een tweeden vriend verkreegen heeft, waarom zoude ik u daarom vergeeten? Was het niet eerloos, voor zijnen Redder geen dankbaarheid te gevoelen? - Ja, ik weet, uw gevoelig hart zal zekerlijk alle gemoedsaandoeningen billijken, in
Uwen getrouwen Vriend,
james n.
|
|