Een-enzeventigste brief.
Frederik aan Henry.
Zwakke Bloed!
Uwe brieven smaaken mij maar in het geheel niet - vooral niet den gevoelvollen aan Mevrouw zerlauben; en daar ik staat maakte dat gij eerstsdaags met eene Belle uit Frankrijk zoudt terug keeren, heb ik u niet geschreeven; maar madelon heeft mij daartoe sterk aangezet. - Ik doe het dan; doch om geene complimenten te maaken, en de oude handelwijze te houden, moet ik betuigen, dat ik u voor niets anders dan voor een zwak mensch houde: - henry! herdenk uwe eigen stelling: ‘die zwak is kan ook misdaadig worden.’ - Niet dat ik afkeure, zoo gij hier of daar eene zottinne wist op te loopen; want, op mijn woord, louize verdient gij geenzins; maar de waereld is vol Dames, welke u deezen misslag ligt vergeeven zullen, al ware het slechts om uw uiterlijk fraai voorkomen - dus kunt gij te regt. -
Maar dit verondersteld zijnde, zoo hebt gij mijn raad ook niet meer noodig - de brieven van