| |
| |
| |
Zeven-endertigste brief. Louize aan de Freule van Spaanendonk.
Bath. -
Teder geliefde Vriendin!
Geloof mij, lieve vriendin! dat de tijd mij ontbroken heeft, anders zoude ik u, al ware het slechts door drie regelen schrifts geweest, andermaal vaarwel! gezegd hebben. - De laatste dagen - zelfs de laatste uuren, was ik nog overkropt met bezigheden. - Maar zie daar, naauwlijks hier aangekomen, zet ik mij aan de schrijftafel, om u mijne gelukkige aankomst te Bath, welke gistren met den avond was, te melden. - Wij zijn vier dagen, na dat gij mijn laatsten ontvangen hebt, op reize gegaan, over Rotterdam en den Briel, en te Hellevoet stapten wij in de Paketboot, om naar Harwits te stevenen. - In den beginne was de wind ons niet voordeelig; doch hierna hadden wij meer voorspoed; want wij kreegen vlak voor den wind - althans, binnen vier-entwintig uuren bereikten wij de haven. - sophia en ik waren zeer zee-ziek - ik verbeeldde mij aldaar mijn graf te zullen vinden. -
| |
| |
Sophia is een aartig vrouwtjen, zij bevalt mij beter, naar maate ik meer met haar bekend worde - jammer is 't dat zij mede tot die vrouwen behoort, welken men Sçavantes noemt. - Het is toch recht vriendlijk van mijn Voogd, dat hij al zijn gezelschap, ten genoegen van mij, opoffert; waarlijk, hij zal niet slechts zijn gezelschap misschen, maar zelfs ongemak lijden; want op sophia berustte het geheele huishouden - en een man, gelijk adelaart, kan zich met alle kleinigheden, de huishouding betreffende, niet bezig houden; - mijne achting, voor hem, en de vriendschap voor mijnen aangenomen Vader, den Heer kruijer, vermeerderen dagelijks. - Wanneer ik deeze weldenkende Wezens nimmer gekend had, wat zou er van uwe louize, na zoo veele bittere rampen, geworden zijn? - Ach! zij behouden mij immers in het leven! - Ik wil dus dankbaar zijn - alles beproeven om mijne herstelling te bevorderen, en mijn geleeden onheilen poogen te vergeeten; opdat ik, gelaaten onder 't lot dat de Voorzienigheid mij heeft opgelegd, beruste. - Maar mijn henry - mijn aangebeden henry, zal ik nimmer kunnen vergeeten. - Zijn beeld zweeft geduurig, in vollen luister, voor mijnen geest; en met alle zijne ontrouw heeft hij nog niets van mijne achting verlooren. - Gave de Hemel dat ik hem aan deeze zijde des grafs nog weder vond! - maar zoo veel heil zal voor louize niet bestemd zijn. - Dan, laat mij deeze wonde niet verder openrijten, en van dit onderwerp afstappen, hoe zeer het de aangenaamste stof voor mij oplevert.
| |
| |
Ik zal u derhalven een en ander melden, betreffende onze reize van Harwits tot Bath. - Het reisgezelschap in de Paketboot was zoo weinig beduidend, dat ik dit beneden onze aandacht zal plaatsen, en er niets van melden. -
Harwits is een sterk steedjen, gelegen aan het noordooster gedeelte van het Graafschap Essex, het heeft eene groote haven, aan een inham van de Noord-zee; - vervolgens zijn wij derwaard, in eene zeer gemakkelijke reiskoets, landwaard door, over Glochester, Witham, Clemsford, op Ramford naar Londen vertrokken; dan ons verblijf was aldaar zeer kort, en wij hebben ons volstrekt niet langer opgehouden dan ter verversching noodzaaklijk was. - Daar ons voorneemen was, ter bevordering van mijne gezondheid, naar Bath te gaan, spoedden wij ons, zoo veel mogelijk, naar die gewenschte plaats - en wanneer de warme Baden de uitwerking op mijn verzwakt ligchaam hebben, die men er van verwacht, zullen wij, tegen den winter, naar Londen keeren, om aldaar dat saizoen door te brengen - verwacht als dan eenige bijzonderheden van deeze stad. - Alleen kan ik u melden, voor zoo verre ik, in het doorpasseeren, heb kunnen ontdekken, dat Londen eene fraaije stad moet zijn, voorzien van schoone, prachtige gebouwen, ruime straaten en ongemeen volkrijk; zij is de zetel van het Brittannische Rijk - het Hof der Koningen, opdat ik niet zegge de koopstad van de geheele waereld. - Vervolgens van London op Brentford, Colebrook, Twiford, Theal, Woolhamton, Newbury, Ramesbury, Caln, | |
| |
Marsnfield en meer andere plaatsen, op Bristol. - Bristol is eene aanzienlijke, welbetimmerde stad - heeft een sterk Kasteel, groote Kerk en toren, en ligt in het westergedeelte van het Koningrijk Engeland; - Men moet zich hier verwonderen over de bergachtige streeken, die door eene lange verveelende vlakte vervangen worden. - De Oevers der rivier zijn beide rijzend en stijl. - De breedte, daar men over gezet wordt, zal mogelijk twee mijlen bedraagen; de bodem is vol met rotsen, welke hier en daar sterke zuigingen te weeg brengen. - Het onderscheid van Ebbe en Vloed is op de Saverne zoo wel als op de Avon zonderling. - Bij laag water rijdt of gaat men over den oever. - Men vindt hier veel hooge rotsen met mosch bewassen; in kort, Bristol is, in mijn oog, eene romaneske stad; des zomers worden de warme Bronnen van Bristol veel gebruikt: de hitte derzelven is meer getemperd, en de smaak minder mineraal dan van die te Bath. - De Bron te Malvern is koud, helder, van een gewoonen watersmaak, en zeer dienstig, zoo als men voorgeeft, voor teeringachtige gestellen. - Na deeze stad, in zoo verre als ik u gemeld heb, bezichtigd te hebben, kwamen wij eindelijk te Bath. - Verwacht nader dien aangaande iets, wijl ik nog niets gezien heb, maar mij haaste om u mijne aankomst aldaar te melden. - Zeer zonderling was het, mijne vriendin! dat ik, bij het uitstappen van de koets, aldaar verwelkomt werd, door een Wezen, dat in zijn geheele houding bijzonder op henry geleek - Hij stond, waar- | |
| |
schijnlijk uit nieuwsgierigheid, te staaroogen op de vreemde gezichten, welke er uit onze toegepakte reiskoets zouden te voorschijn komen, en om het fijne van de zaak te weeten, vatte hij den Heer kruijer, die eerst uit het rijdtuig klom, onder den arm, verwelkomde hem in het Fransch; doch deeze Engelsch verstaande, beantwoordde hij hem in die taal, op eene inneemende wijze - Gij kent, uit mijne voorige brieven, dat Orgineel, gevolglijk behoef ik daaromtrent niets anders aantemerken, dan dat kruijer, die anders op het eerste gezicht van een Engelschman juist niet zeer vriendlijk is, op het oogenblik met deezen Lord, danville (zoo is zijn naam.) scheen ingenomen. - Hij leidde ons in huis, ja zelfs tot in onze kamers - bood zijne diensten aan, om ons te begeleiden en hier en daar te brengen. - De Heer kruijer noodigde hem ten eeten, waar voor hij, zoo 't scheen welstaanshalve, bedankte - hij wilde niet anders dan een kop koffij gebruiken en ging heen, onder voorwaarde van den volgenden morgen terug te zullen komen, om ons aftehaalen, en te gaan wandelen. - Ik moet mij dus bekorten, want ik heb gister avond deezen niet kunnen afschrijven, zoo dat ik er heden morgen nog aan schrijve, en moet nog gekleed worden comme il faut, daar ik de eer zal hebben door een Lord, een eerste Edele, geleid te worden - hij schijnt jegens de Sexe zeer welleevend te zijn. -
Powhatan blijft aanhoudend welvaarend, en is altijd zich zelf gelijk, niet te vrolijk, ook niet te neêrslagtig. - Geloof mij, lieve vriendin! dat | |
| |
er nog weinige oogenblikken zijn verloopen waarin ik niet aan u gedacht hebbe - waarlijk, ik bemin u met mijn gansche hart, en wensch niets vuuriger, dan dat gij, op dit togtjen, mijne gezellin waart, hoe menig genoeglijk uur zoude ik dan in uw bijzijn slijten. -
Vaarwel! en geloof dat ik altijd zijn zal
Uwe getrouwe Vriendin,
louize.
|
|