Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijTweede deel
[pagina 125]
| |
Een-endertigste brief.
| |
[pagina 126]
| |
zen; ik heb haar zelf zien vertrekken; - zij gaat naar Engeland, en zal den winter aldaar doorbrengen, ter herstelling van haare gezondheid, die zeer veel geleeden heeft, en dat alles is veroorzaakt door eene valsche vriendin van haar. - Het is eene onwederspreekelijke waarheid, mijne Beste! dat gij, Dames, Engelen of Duivelen, in menschlijke gedaante, zijt. - Hoe dikwijls worden wij niet overtuigd, dat de meeste brouillerien tusschen gelieven, door zoogenaamde vriendinnen waren aangestookt, zoo niet veroorzaakt; daarom, lieve madelon! zoo er iets in mijn gedrag is dat u mishaagt, zeg mij dit zelf - wees openhartig, tot zelfs in kleinigheden, daar houden wij, mannen, algemeen, veel van. - frederik wil alles met u deelen, lief en leed; - maar ik ondervind zeer duidlijk dat mijn gezegde overtollig is, daar gij de openhartigheid zelve zijt. - Ach! mijne vriendin! hoe veel lijde ik door onze scheiding! Indien wij nog lang op deeze wijze moeten voordleeven, zal ik zekerlijk eens komen overvliegen. - Hoe vaart toch mijn Oom? - Een van onze Officieren, heden uit Gelderland terug gekomen, zegt, dat de man stappen gaat. - Zoo hij waarlijk erger wierd, laat mij dan zulks ten spoedigsten van u verneemen. - Eer het te laat is zoude ik, indien gij het goedvondt, hem ons voorneemen openbaaren. - 't Zij de man herstelt of ons verlaat, hij behandelt mij als zijn zoon - ik wil dit ook met geene achterhoudendheid beantwoorden. - Dus, hoe het ook gaa, mijne vriendin! dit jaar | |
[pagina 127]
| |
nog zullen wij vereenigd zijn; want zoo wel als ik, omtrent mijn Oom, alle pligten wil vervullen, even standvastig is uw frederik en aarzelt geen oogenblik, om, zoo de oude man onze amours met verontwaerdiging mogt verneemen, hem te gelijk bekend te maaken dat het huwelijk voordgaat. - Mijn vriend hendrik pleeg mij altijd goeden raad te geeven; ook toen ik u, mijne madelon! eerst leerde kennen, stelde hij mij alles voor wat er op zat, en raadde mij aan, naarstig te studeeren, opdat ik, langs dien weg, mijn Oom zou kunnen ontbeeren. - Zijn minnaarij en buitenverblijf verschafte mij hiertoe schoone gelegenheid; door dat ik den vrijen toegang tot zijne boeken had; zoo dat uw Minnaar deezen zomer zoo veel geleerd heeft als noodig is, om met roem zijnen nieuwen post te bekleeden; en dus - dank zij mijn vriend! - zullen wij ook niet langer dan tot den winter wachten, om zijne Excellentie aan boord te klampen. - Ik verbeeld mij, hem een paar groote oogen te zien opzetten; maar dit is niets; met eenen kwaaden stoot is het over, en wij raaken klaar. - Ik heb mij gevleid, lieve madelon! dat gij deezen zomer eens zoudt overgekomen zijn - dit was immers uwe belofte? - Mijne liefde is gelijk aan eene hongerige maag, die zich met geen woorden laat te vreden stellen; - en zoo zijn ook onze brieven, hoe aangenaam ook, slechts ijdele klanken. - Gij, mijne Dierbaare! leerdet mij eerst recht, welke betoverende vermaaken eene zuivere liefde kan opleveren. en nu wensch- | |
[pagina 128]
| |
te ik wel altijd bij u te zijn - Immers een kuische kusch op poezele wangen te drukken geeft verkwikking in die ongelukkige dagen, weeken en maanden, die er nog voor onze naar bed-reize, verloopen moeten; - want dit is toch het einde van de zaak. - Hiermede zal ik ook deezen eindigen, onder betuiging, dat niets dan de dood de liefde voor u zal verdooven, van
Uwen getrouwen
frederik. |
|