vooral wanneer hij, na eene afwezigheid, het voorwerp zijner liefde weder aanschouwen mag.’
cecilia. ‘Mijn Heer komt uit de Hofplaats, en dus verwondert het mij niet uwe complimenten te hooren; maar die zijn op ons Buiten Contrebanden - hier van moet ik u waarschouwen.’
Ik. ‘Mejuffer! ik haat alle pligtpleegingen, welke niet uit het hart voordkomen, en kan dezelve niet maaken; - ik eerbiedig in u de hartvriendin van mijne louize: daar te boven kan ik uwe waerde onderscheiden.’
cecilia. ‘Mijn Heer! vergun mij uwe komst aan mijne Ouders bekend te maaken - gij zult u intusschen niet verveelen. - Wanneer komt uw vriend, de Americaan?’ -
Ik. ‘Mejuffer! ik hoop spoedig het genoegen te hebben hem aan u te presenteeren.’
cecilia. ‘Heer Majoor! men heeft naar u verlangd; maar louize heeft geen reden van klaagen; - gij schijnt het ongeduld te bezitten dat wij meisjens zoo gaerne in onze minnaars zien - maar mag ik u wel vraagen, of het uwe gewoonte is, altijd zoo van uw paerd te stijgen, als ik zoo even zag?’
Ik. ‘Mejuffer! als ik louize zie vergeet ik alles.’
louize. ‘Zieltjen lief! willen wij henry niet den weg naar huis wijzen?’ -
cecilia. ‘Ja, lieve louize! - Ik versta u - nu - ik zal met den Majoor alleen laa-