| |
| |
| |
Agt-enzestigste brief. Louize aan de Freule van Spaanendonk.
Waerdste henriette!
Zie daar mij op Ons Genoegen aangekomen. De Familie van mijne cecilia heb ik in den besten welstand mogen omhelzen. - Mijne vriendin, verzeld van haaren Vader, wachtte mij, met een koetswagentjen, op halfwegen, in het dorp B*****, af, daar ik mij aan wal liet zetten. - Ik ben met die gulle hartlijkheid ontvangen, welke blijken deed dat ik welkom was. - ô! Wat ben ik in mijn schik, dat ik nu met cecilia tête à tête spreeken kan - ik had haar ook in geene zes maanden gezien, en haar zeer veel te vertellen - mijn boezem was vol, dus wilde ik dien, bij haar komende, ontlasten; maar ik was, door haar te zien, zoodanig van blijdschap overstelpt, dat ik bijna niet kon spreeken. - Lieve cecilia! - Dierbaare Hartvriendin! - was alles wat ik uitstamelde. - Mij dunkt ik zou het volkomenst geluk genieten, als nu mijn henry, en gij, mijne henriette! deelgenooten van mijn genoegen waren - dit is alles wat mij ontbreekt. -
| |
| |
Het zal, waarschijnlijk, niet lang duuren, of mijn edele henry zal, op vleugelen der liefde gedreeven, naar zijne louize ijlen. -
Alles wat mij hier omringt wekt mijne aandacht. - 't gezang der Filomeelen streelt mijne ooren - de geheele Natuur ademt liefde: - en hij die bemint gevoelt oneindig meer dan andere. - ô Liefde! reine liefde! wat heil brengt gij den sterveling aan! - en wat is de mensch ongelukkig, die hoopeloos bemint - en nog dieper ongelukkig, die nooit de liefde gekend heeft - aan wie toch is hij gelijk? - Ademt niet het kleinste diertjen liefde? - ô Ja! - Ik beschouw, met gevoel, de tedere bezorgdheid der liefde-kweekende dieren voor elkanderen, - maar hij die niet bemint beschouwt dit, zoo hij het gadeslaat, met eene koele onverscheeligheid - hij is voor alles ongevoelig, dat in staat is om de verbeelding te streelen. -
Gisteren wandelde ik met cecilia; zij wees mij de veranderingen aan, welke op de Plaats gemaakt zijn, sedert ik er de laatste maal geweest ben. - Het Engelsch Boschjen, dat volgens haar plan is aangelegd, is ongemeen schoon. - De onderscheiden gewassen behaagen mij zeer - kortom, haar smaak, die in alles uitmunt, is ten duidlijksten in alles te kennen. - Bezijden de Plaats heeft haar Vader een kunsteloos Bosch doen aanleggen, daar, in eene streek van Dennen, een eeuwige nacht heerscht - wijders prachtige Eiken, en in hetzelve een Hermitage, doch zonder Misantrope of Menschenhaater. - Als mijn hen-
| |
| |
ry overkomt zullen wij deeze Hermitage uitkiezen voor ons geliefd Priëel - hier kunnen de gedachten over tijd en eeuwigheid uitwijden - er is alles in te vinden wat daartoe vereischt wordt - derhalven ook het Doodshoofd. - Zoo gij nu soms, mijne lieve henriette! aan eene hoopelooze liefde kwijnt - uwe gedachten tot in het oneindige doordringen, wanneer de geheele Natuur ledig voor u is, en gij verzonken ligt onder 't gevoel van uw leed - zonder uitzichten herom dwaalt; betrek dan deeze wooning, die gestoffeerd te huur is, zij zal u welgevallen, en van tijd tot tijd zal cecilia u komen bezoeken. - Wat zegt gij van mijne zorg bij voorraad? -
Ik verzoeke van u ter leen te mogen hebben, voor mijne vriendin cecilia, de Trio's van mosart, zij heeft veel van dien Componist hooren spreeken, doch kan denzelven, wat moeite zij ook heeft aangewend, niet bekomen, en zij wilde gaerne deeze Trio's eens speelen. - Gij zult immers geene zwaarigheid maaken aan mijn verzoek te voldoen? - Wanneer ik u ook eenig plaizier kan doen, ben ik elk oogenblik tot uwen dienst. -
Eer ik verder gaa, moet ik u het laatste gesprek, dat ik, vóór mijne afreize, met Tante gehouden heb, mededeelen - kijk, meisjen! dat was een pret uit den treure. - Ik had van dag tot dag verschooven haar mijn voorneemen, om uit de stad te gaan, bekend te maaken, en wel tot op den laatsten avond voor mijn vertrek. - Onder het soupeeren dan - Tante was, als naar | |
| |
gewoonte, geemlijk - verzette ik een en andermaal mijn stoel, hemde en hoeste eens - zij sprak niet - het hooge woord moest er evenwel uit; want mijn plan was gemaakt - roef en al gehuurd - en zonder vraagen, of mijn voorneemen de eer had haar te behaagen, kon ik ook niet gaan - ik moest haar ten minsten zeggen dat ik voorneemens was den volgenden morgen naar cecilia te vertrekken - dus, ik dacht, frisch gewaagd is half gewonnen, en sprak haar dus aan:
‘Tante lief! ik denk niet dat het u mishaagen zal, dat ik morgen, voor een week of vier, bij mijne vriendin cecilia, buiten, op Ons Genoegen, gaa logeeren?..... 't is... ja, zeer schielijk opgekomen - den brief van uitnoodiging heb ik pas ontvangen.’ - (Ik dacht, een leugentjen om bestwil is geen zonde.)
Tante. ‘Wel zoo, kind! dat is toch wel schielijk opgekomen; - maar dat zal niet kunnen wezen - eensdeels, omdat ik voorneemens ben, met het voorjaar, de generaale schoonmaaking te houden; want al dat zoogenaamde uithaalen is maar nutteloos geld verspillen. - Jufvrouw kraaknet heeft mij, in dat geval, geheel verlicht. - En anderdeels zoo is uw linnengoed niet in gereedheid, om uit logeeren te kunnen gaan; want de groote wast is nog in 't geheel niet aan kant - met al uw uitloopen en rennen vergeet gij wat eigenlijk uw werk is.’ -
Ik. ‘Wat het eerste betreft, Tante! zoo meen | |
| |
ik, dat die schoonmaaking wel buiten mij kan geschieden; want daar is geen lid aan mijn lijf dat er na denkt om meê te rammijen - en wat het andere aangaat, daar heb ik voor gezorgd; want terwijl mijne lieve Tante gisteren naar de oeffening was, heb ik mijn goed van den zolder gehaald, en aan kant gestreeken. - zoo dat deeze beide beletselen geheel zijn uit den weg geruimd, en er dus niets is dat mijn voorneemen hinderen kan.’ -
Tante. ‘Gij spreekt al zeer beslissend - wie denkje dat je voor hebt? - Ben ik niet uwe Tante - zeg, godloos Ding? - Vod! (Ding! Vod! en dat tegen mij - was dat te verdraagen?) Gij doet u al heel wat gelden! - maar elk zijn beurt. - Ik zeg dat gij t'huis zult blijven - en anders de deur uit - voord! - voord maar! - en er nooit weer in..... Rekenschap zult gij voor den Rechterstoel van God moeten geeven, hoe gij met uwe Tante handelt - Foei! foei! zijn dat betrachtingen van deugd? - 't schreeuwt tegen den Hemel om Wraak.’ -
Ik. (Terug, paerdjen! naar stal, dacht ik bij mij zelven; maar ik haalde de zeiltjens wat in.) ‘Och! Tante lief! gij moet ook alles zoo hoog niet opneemen - gij weet ik val wat driftig, en ben thans wat zwaarbloedig - mij dunkt eene goede aderlaating zou voor mij niet kwaad wezen, om de verdere gisting voor te komen; - maar in ernst gesproken, als Tante het beveelt zal louize zich onderwerpen; maar het zou- | |
| |
de mij ten hoogsten aangenaam zijn, indien Tante kon goedvinden.....’
Tante. (Mij in de reden vallende.) ‘Zoo, nu begin ik louize weêr te herkennen - zoo spraakt gij voor deezen, toen gij ons wegjen bewandeldet, maar sedert de Booze u geheel in zijn klaauwen heeft, is 't of ik uw meid - uw voetveeg ben. - Och! gave de Hemel u nog eens andere inzichten, ik zou Hem mijne dankbaarheid toezwaaijen - Mogten mijne oogen nog eens zien dat gij van dien slechten kaerel - dien Godverzaaker, afzaagt, wel dan zoude ik mijne louize eerst hartlijk lief hebben - haar in het Godvruchtig Genootschapjen inlijven, en zij zou, door alle de Broedertjens en Zustertjens, als hun erfgenaam worden aangenomen. - Gij weet, dat als gij met Tante op eene bescheiden wijze spreekt, een vriendlijk woord bij haar plaats vindt.’ -
Ik. ‘Nu - Tante! - ik wilde dan zeggen, als gij kondt goedvinden om mij vrijheid te geeven, zoude ik zeer gaerne voor eenigen tijd bij mijne vriendin cecilia gaan logeeren.’ -
Tante. ‘Nu - dat gaat aan - dat is andere praat - gaa nu - ik geef u volkomen mijne toestemming; evenwel onder ééne bepaaling, namelijk: dat gij mij belooven zult, God voor oogen te houden - Hem in uwe gebeden indachtig te zijn. - Ook moet gij braaf in den Bijbel leezen. - uwe vriendin zal uwe voorneemens, indien zij deugdzaam is, niet verijdelen; - maar gij moet ook een boekjen in uw | |
| |
zak steeken, dan hebt gij in de schuit wat te leezen - hoor kind! - neem het Christen reisjen naar de eeuwigheid mede - een heerlijk boekjen, door den wijd beroemden bunjan geschreeven - het is beknopt, in een klein bandjen gebonden - toe kind! krijg het uit de kas en neem het mede - 't zal u waarlijk stichten.’
Ik. ‘Goed, lieve Tante! ik zal het daadlijk zoeken.’ (Knap was ik van de tafel opgestaan - en een twee drie! de geheele vodde-kraam van geestlijk huisraad doorgesnuffeld, want ik wilde geheel goede vrienden scheiden; maar hoe zeer ik den boel om en om schommelde, ik vond het niet, en ik begon al te gelooven dat het boekjen de eeuwige reize had aangenomen.)
Tante. ‘Het is of gij 't niet vinden kunt - het moet er, zoo waar als ik leef! wezen - het zou mij spijten, als dat Godverheerlijkend Kleinood was weggeraakt - ja dat zou mij zeker spijten. - Maar wacht eens, daar schiet mij wat te binnen - wie weet, louize! of 't niet boven in die kas op de achterkamer is; want het bandjen wierd wat slordig, door 't veel behandelen, en daar liggen meer boeken, die van buiten, door 't veel gebruik, en ingenaaid zijnde, te haveloos zijn om in deeze kas te zetten; daarom hou ik die kas boven expres daar voor.’ -
Ik. ‘Kom, Tante lief! daar gezogt. - Geef mij als 't u blieft, den sleutel.’ - (Ik had een heimlijk voorgevoel, dat ik in deeze kas wel- | |
| |
ligt eenige ontdekkingen zou doen; en daarom dacht ik: ik zal zien u naar uw bed te praaten.)
‘Tante lief! dewijl ik toch boven ben, en het reeds tien uuren is, en gij gewoon zijt niet veel langer op te blijven, zoo zoude ik u raaden naar bed te gaan; want ik zal misschien lang moeten zoeken, en ik wil 't nu volstrekt hebben, alleen om dat gij het mij zoo zeer aanprijst - en dan ben ik ook digt bij mijne kamer.’ -
Tante. ‘Dat is zoo kwaad niet bedacht kind! - Daar hebt gij den sleutel - maar wees toch vooral omzichtig met uw licht - en verslaap u morgen ochtend niet. - Nu dan - Goeden nacht! lieve louize!’ -
Ik. ‘Nacht, lieve Tante! - Ik heb de meid order gegeeven mij om zes uuren te wekken - en slaap voor het overige toch gerust; want ik ben zelf zeer bang voor brand; daarom zal ik wel oplettend wezen. - Nacht, lieve Tante! - slaap wel!’ - (En wip was ik de kamer uit.)
Wel hoe laater op den dag hoe schooner weêr! - Lieve louize! - wel dat woord had ik in geen zes weeken van haar gehoord - Immers, toen zij half bijviel, was het mijn pligt geheel bijtezakken. - Nu - ter zaak. - Ik ging dan met mijne gewoone bedaardheid naar boven - fluks de kasdeuren opengemaakt, en - wat vond ik daar? - Eene verzameling van geestlijke en waereldlijke geschriften - de grootste bewijzen dat Tante ook jong geweest is - althans, dat haar inwendige mensch niet zoo gesteld is als haar uitwendige vertoont. - Ik vond onder anderen, in | |
| |
een hoekjen, een doosjen staan, met een rood comptoir-bandjen toegebonden, dat ik de vrijheid gebruikte te openen: en dat doosjen bevatte eene verzameling van minnebrieven, die van ouden datum waren: en toonden mij, dat Tante altijd zeer met aanvechtingen des vleeschs te strijden heeft gehad; ja, dezelve gaven niet onduidlijk te kennen, dat ze door iemand geschreeven waren die volkomen in alle lichtmisserijen ervaaren was; - en die ik van den tegenwoordigen tijd vond, waren van Broeder bemoeial - Nu - ik zal van deszelfs inhoud zwijgen - 't is mijne Tante - zij bestaat mij te na om er kwaad van te denken; maar dit kan en mag ik van mijne vroome Tante zeggen, dat zij, in den volsten zin, een mensch is. -
Verscheiden boeken, welke mij in handen kwamen, waren ook voor geene vrouwlijke studie geschikt; bij voorbeeld: De Beschouwing van den man en de vrouw in den Huwelijksen staat. - Venus minzieke Gasthuis. - De Leydsche Student. - De Amsterdamsche en Haagsche Ligtmis, benevens een aantal gevalletjens in Plaaten afgebeeld, die een eerlijk mensch zonder bloozen niet beschouwen kan; althans, gij weet ik ben alles behalven fijn, maar ik bloosde, en dacht, hoe is 't mogelijk dat kunstenaars aan zoodanige Plaaten hun tijd kunnen verkwisten - en zijn dat boeken voor een zedig oog? uitgezonderd, De Beschouwing van den man en de vrouw enz. die ik geloof dat voor het ander gedeelte van ons geslacht nuttig zijn kan. -
| |
| |
Tante heeft zeker bij het afgeeven van den sleutel niet gedacht, dat de nieuwsgierigheid van louize verder dan tot bunjan bepaald ware, anders zou zij zeer onvoorzichtig gehandeld hebben. - Intusschen word ik in mijne gedachten versterkt, dat Tante, even als veele andere vrouwen, den mantel van schijnheiligheid heeft omhangen, niet uit overtuiging, of bekeering des harten, maar misschien omdat zij op haar twintigste jaar of zoo geen vrijer had die het meende, en toen, uit disperatie, het geestlijk gewaad heeft gekozen, of zich soms een Eerwaerdige haarer ontfermde. - Zij heeft ook wel ligt om die reden in al de kerken haar plaats onder den Predikstoel genomen. - Is het nu niet hard voor mij, wanneer ik alles overdenk, die nu alles zoo toevallig weet, zoo doorgehaald en gehekeld te moeten worden, door iemand, die, wel bezien, slechter is dan ik? - dan, het is nu mijn tijd van onderwerping; maar wee haar, wanneer ik eens boven jan speel! - dan zal ik haar schijnheilige streeken wel weeten te wederleggen - nu, mondjen toe. - Begrijp eens: De Broedertjens en Zustertjens zouden mij als haar Erfgenaam aanneemen - lieve Hemel! zij hebben bezwaarlijk zoo veel om zelf te kunnen leeven. -
Maar ik heb uwe aandacht meer dan te lang bezig gehouden - nu - slechts nog eenige weinige woorden en dan - Basta. -
Wel, lieve henriette! nu gevoel ik ten sterksten hoe zeer ik u bemin, en dat ik meer aan uw bijzijn gehecht was dan ik mij verbeeldde - | |
| |
ik geloof dat er weinig meer noodig is of wij zullen idolater veel van elkander houden. - Schrijf mij nu ook eens spoedig - ik verlang zeer na eenig bericht van u, en wat stads-nieuws. -
Apropos, gij weet dat ik u onlangs verhaalde, dat henry onder 't Regiment een vriend heeft, die met verlof afwezig was, en die mijn Beste henry zoo bespot heeft, over onze liefde - nu - die zelfde frederik is thans smoorlijk verliefd, en dat wel op de Huishoudster van zijn Oom - nu - hiervan nader.
Vaarwel, beste henriette! - Maak mijn compliment aan Jufvrouw van vriendenheim. -
Tout à toi.
louize.
|
|