| |
| |
| |
Vijf-envijftigste brief. Cecilia aan Louize.
Teder geliefde Vriendin!
Tijd of geen tijd - om aan mijne louize te schrijven moet ik tijd maaken. - ô! Men kan zeer veel, wanneer men wil - en, ten behoeve der vriendschap, ligt één uur van zijne bezigheden afknibbelen. -
Uwe logeerkamer is bereids in gereedheid, gij kunt dus elk oogenblik komen - uwe cecilia zal u, met open armen, te gemoete ijlen - en bij mijne Ouders zult gij recht hartlijk welkom zijn, want die verlangen met ongeduld om u te zien. -
De uitvinding, om den vriend van henry medetebrengen, heeft de eer mij te behaagen. - Toevallig heb ik vernomen, dat in het dorp, daar ons Plaatsjen, zoo als gij weet, een kwartier uurs van afligt, om den hoek, eene schoone voor- en achterkamer te huur zijn, bij den meester Chirurgijn, die dezelve gaerne aan fatsoenlijke lieden verhuuren wilde: en die gelegenheid komt mij voor zeer geschikt te zijn; - daar te boven moet | |
| |
gij nog in aanmerking neemen, dat de verliefde, wanneer hij uit zijn venster ziet, wel te verstaan, uit het raam dat uitzicht heeft op den hoek, onzen hof geheel kan overzien - en zoo gij met uwe aldoordringende oogen door de digte bladeren kunt heen dringen, zal het niet ongemaklijk vallen elkander te bespieden. - Wel die kamers zou ik volstrekt willen hebben. - Nu - schrijf of spreek er hem eens over. - 't Spijt mij intusschen, dat henry niet besluiten kan om bij ons te logeeren; - ja, maar zijn vriend, zult gij zeggen - dat is ook waar, en ons huis is juist niet zeer groot. - Nu - ik voorspel mij intusschen een hoope pret; want, volgens uw voorgeeven, zal ik meest altijd met dien vreemdeling opgescheept wezen: - en gij zult zeker, gelijk alle verliefden, met uwen henry in 't eenzaame herom dwaalen - de sombere boschjens doorkruissen, en ik, wil ik de bienseance in acht neemen, zal dat gezicht uit de nieuwe waereld aan de praat dienen te houden. - Gij weet dat het zwijgen voor een babbelaar moeilijk valt; en ik kan niet boozer worden, dan wanneer ik iemand aan mijn zijde heb, die zich, even als een wasschen beeld, laat mede sleepen. - Er zijn thans zeer weinig jonge lieden, welke tot een aangenaam onderhoud geschikt zijn; wanneer zij doorgaans al iets voordbrengen, zijn hunne woorden zoo laf, dat er wel een schepel zout bij noodig ware; maar, volgens uw schrijven, zou de Americaan verstand bezitten - zoo dat waar is zal 't wel gaan. - Nu - als de tijd komt, komen de plaagen. - | |
| |
Wel zoo! - wel zoo, louize! uwe keuze is dan, nopens uwe nieuwe vriendschap, gevestigd! Al wederom geluk! - Alleenlijk, wees omzichtig dat gij uw vertrouwen niet onbeproefd wegschenkt; - 't zijn alle geen vrienden die vrienden schijnen - men kan soms zoo deerlijk, ten kosten van zich zelf en de vriendschap bedrogen worden. - Er kan immers geen vriendschap zonder vertrouwen plaats hebben - en hoe zeldzaam treft men lieden aan die waarlijk zwijgen kunnen - de eene vertrouwt het geheim aan den anderen, en alles wat in confidence geschied is, wordt eindelijk, in vertrouwen, de geheele stad bekend gemaakt. -
Evenwel, louize! ik heb te veel achting voor u, en te hooge denkbeelden van uw verstand, om niet te denken, dat gij uwe vriendschap op geen lossen voet aan de Freule zult weggeschonken hebben.
Ik heb de beide Familien, die van van spaanendonk en vriendenheim, dikwijls hooren noemen - ik moet er mijne oude luidjens eens op naleezen. - Na mij voorstaat moet met de eerste, in vroeger dagen, een zeker zeer ongelukkig, geval hebben plaats gehad, dat, hoe geheim gehouden, evenwel eenige opspraak verwekt heeft - mogelijk vind ik deezer dagen wel gelegenheid om, dien aangaande, iets naders te verneemen; dat ik u, wanneer gij bij mij gekomen zijt, dan verhaalen zal. - En de vriendenheim's, wel heden nog toe! die hebben Salvo Conductum in overvloed - men zou het die goede luidjens niet aanzeggen; - ja, die fijne Menisten, welke tot | |
| |
het Lam behooren, houden zich laag bij den weg - de andere, die van de Zon, durven wat meer doen, en gaan ook zwieriger gekleed - jammer is 't, dat de beste Menist, (de goeden niet te na gesproken)) zijn streeken niet kan afleggen - het gaat met de streeken der menno simon's kinderen als met de schelmerij der Jooden - 't zijn aangeboren trekken, die de tijd niet veranderen zal. - Apropos, om van bedriegerijen te spreeken, moet ik u iets melden. - Ik heb voor eenige dagen een zonderling geval met een Jood gehad: even voor dat wij naar buiten vertrokken, had ik 's Moeders zwakke zijde bestormd, en gevraagd om een Chits jasjen, om 's morgens buiten mede te loopen - 't geval wilde dat er een Jood voorbij kwam, welke zijne goederen te koop veilde, en aan het vengster, waar voor ik zat te knoopen, aantikte, en mij dus aansprak:
‘Na - mot de jiffrouw toch niet wat ebben? - Hik eb nog zilke mooje kathoentjens - khoop toch wat van me.’ -
Ik deed de deur open, liet hem in de zijkamer en zei: ‘laat eens zien, Joodjen! wat gij te koop hebt.’ - Oogenbliklijk was het pak los - ik koos een Engelsch katoentjen uit en vroeg naar den prijs. -
De Jood. ‘Na - we zijn toch houwe kennis - we ebben toch meer negotie samen gedaan - khom - je zilt nu net geeven twee gildentjens, en geen duit minder - 't kost me zelf, zoo waar zel hik gezond zijn! ingekocht vierendertig stuivers.’ -
| |
| |
Ik. ‘Wel, Joodjen! wel, Joodjen! nu zijt gij bezig mij te foffen - ik weet dat de prijs in de winkels niet meer is dan vier- of zes-en-twintig stuivers. - Zie daar - ik zal je net geeven twee-entwintig stuivers, anders moet gij den boel weêr inpakken en heen gaan.’ -
De Jood. ‘Denkt de Jiffrouw toch, dat hik et gestoolen eb? - Hom het voor dien prijs te geeven - na - dat weet de Jiffrouw toch wel beter - na - hik staje te zeggen - nu, voor zes-endertig stuivertjens ken je 't krijgen -.en hal was je mijn heigen zister geen enkelde speld minder. - ô Wij mir! has we toch haltijd zilke negotie deeden, na toch! - dan waren wij spoedig gerinnueerd.’ -
Ik. ‘Hoor, Joodjen! ik geef geen duit meer dan ik gezegd heb - houd gij uw goed en ik mijn geld.’ -
(Enfin met looven en bieden kreeg ik 't voor drie-entwintig stuivers - een allerliefst katoenjen, en doek, op 't oog, als een plank.)
De Jood. (Onder het afsnijden.) ‘Mot de Jiffrouw nou toch geen Loterijbriefjen ebben? - Kijk toch! ier eb hik er heen - heen gelikkig nommer - 18219. ja, waarlijk een gelikkig nommer! - Kijk me toch, wat een kostelijk devies! - De Jonge brengt gelik han. - Toch, Jiffrouw! dat Lotjen mot je neemen; khom hik wensch er je gelik meê!’ - (Hij smeet het op tafel.)
Ik. ‘Daar, vriend! is uw geld - agt ellen, tegen drie-entwintig stuivers, maakt negen gul- | |
| |
dens en vier stuivers - en behoud gij uw Loterijbriefjen; daar doe ik nooit in, dan met Burger-Collecteurs, daar ik vat op heb.’ -
De Jood. ‘Wel! denkt de Jiffrouw dat ik onheerlik handelen zel - na, na hik bin toch een heerlike Jood, zoo goed has de beste Collecteur durft denken.’ -
Ik. ‘Nu - dat is 't zelfde - ik wil het niet hebben.’ - (Hij nam 't weêr op en stak 't bij zich.)
't Geval wilde dat ik juist geen ander zilver geld dan zeeuwsche Rijksdaalders bij mij had, ik gaf er hem dus vier, zoo dat ik vier-entwintig stuivers terug moest ontvangen. - De Jood had geen klein geld bij zich; maar beloofde mij 't zelve, benevens anderhalf el katïndezak, die ik hem ook betaalde, te zullen brengen; maar meent gij dat ik den smous heb weêr gezien - ja wel is 't koud. - Zoo dat ik een duur Jasjen heb. - daar te boven heb ik 't nog maar zeer kort gedraagen en het is reeds overal met gaten. - Zie nu die bedriegerij van dat volk eens aan! - Hoor, ik heb voorgenomen nooit weêr bij de Israëlieten te koopen - het is ook een slecht voorbeeld dat wij de burgers geeven. - Indien wij, om de goedkoop, bij de Jooden te markt gaan, waar zullen dan ten laatsten onze medeburgers van bestaan? - Waar hunne lasten van opbrengen, die tegenwoordig nog al zoo iets te beduiden hebben, zoo wij, die met tijdelijke middelen gezegend zijn, op één stuiver dood blijven? - Goedkoop is toch veeltijds duurkoop - adres aan mijn | |
| |
Jasjen. - Ik zal, in 't vervolg, onze winkeliers meer in de hand werken.
Wel, lieve vriendin! gij hebt al eene heele schermutseling met de oude gehad; dan, gij hebt zeer wel gedaan, met zonder valijvouwen maar op de zaak zelve te komen - 't moest toch ééns geschieden; evenwel denk ik dat zij bij adelaart mooi snip zal vangen, of reeds in haar net zal hebben - nu, in zulke waters vangt men zulke visschen. - Deeze grap zal weêr rijklijk stof voor het Genootschapjen geeven. Nu - 't geeft variatie. - Het verwondert mij, dat uw Voogd, die toch zoo goed is, niet besluit, om u bij zich inteneemen, en dat henry hem daartoe niet aanzet; hij is toch een oud vrijer, met eene Huishoudster, en zijn huis is groot genoeg - hij weet ook hoe onverdraaglijk uwe Tante is; daarom zou het beter zijn dat hij u, voor dien korten tijd, bij zich nam; want anders voorzie ik dat deeze laatste dagen voor u nog wel de bitterste zullen wezen. -
Als gij bij mij zijt, zal ik alles aanwenden wat mogelijk is, om u den geheelen zomer bij mij te houden - gij zult in eenige maanden immers nog niet Hijratten? - Intusschen wacht ik u op den bestemden tijd, wanneer wij elkander nader zullen spreeken. -
Adieu, beste vriendin! - Met open armen wordt gij te gemoet gezien van
Uwe getrouwe
cecilia.
|
|