Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
Negen-enveertigste brief.
| |
[pagina 196]
| |
ik kan zeggen, dat mijn henry mij nog dierbaarer geworden is, sedert gij mijne liefde goedkeurt. - Ik heb reeds alles met hem overlegd - de Exercitien zullen spoedig afloopen, en dan zal hij eene gelegenheid trachten te vinden, om, met een goed vriend, een Americaan, in uwe buurt zijn verblijf te houden. - Hoe smaakt u dit, meisjen lief? - Wie weet wat er gebeurt? - henry prijst dien vriend zeer - hij moet een gevoelig hart, eene edele ziel hebben, en veel verstand bezitten. - Ik zeg nog eens, wie weet wat er gebeurt! - Vuur en stroo brandt ligt - en gij verstaat toch, min of meer, de kunst van te behaagen. - Gij zult dikwijls met elkander omgaan - vertrouwelijk spreeken - samen, hand aan hand herom wandelen; - want ik gaa met mijn henry voor of achter - gij weet de liefde bemint de eenzaamheid - hij zal spoedig vriendschap voor u koesteren, en de overgang tusschen deeze edele hartstogt en de liefde is zeer eng; derhalven, mijn hart voorspelt mij iets, dat tusschen ons vieren gebeuren moet. - Op uw zeer vriendelijk verzoek heb ik den dag bepaald om tot u te komen; verwacht mij derhalven op aanstaanden maandag; maar spaar echter de moeite om mij te gemoet te komen, wijl henry mij met de Cabriolet en een paar mooije blesjens brengen zal. - Naar maate de tijd aanspoedt dat ik het genoegen zal hebben u te zien en te omhelzen, neemt mijn verlangen toe, om u aan mijn hart te drukken. - Och! cecilia gij kunt on- | |
[pagina 197]
| |
mogelijk beseffen met welke tedere banden van vriendschap gij aan mijn hart zijt verbonden - banden, die niet dan door den dood kunnen ontsnoerd worden; - ben ik ook, lieve vriendin! de geheele vorming mijner denkwijze niet genoegzaam aan u verschuldigd? - Gij zult u zekerlijk mijne laatste brieven kunnen herinneren, waarin ik, in eenen, gewag maakte van zekere twee Dames Ga naar voetnoot(*), deeze heb ik dan aan het huis van den Heer adelaart opgewacht; 't zijn beide allerliefste meisjens, en ik heb mij, ondanks uw betoog tegen mijn ontwerp, om mij nog ééne vriendin te verkiezen Ga naar voetnoot(†)), echter aan haare vriendschap verbonden. - Wees intusschen verzekerd dat gij geene de minste schade hierdoor zult lijden - gij weet mijn stelregel; daarom, mijne Beste! ontrust u daarover niet ontijdig. - Bedenk alleen, zoo gij het hart van uwe loize wel kent, hoe zeer het voor u ingenomen is. - Ik gaa ook zoo openhartig met u om, dat ik niets voor u verborgen houde. - Eer ik verder gaa, moet ik u eenig bericht geeven wie mijne beide nieuwe vriendinnen zijn; (want, meisjen! het zijn er nu twee in plaats van ééne.) - De eene is de Freule van spaanendonk, en de andere Mejufvrouw vriendenheim; de eerste is uit eene zeer oude Geldersche | |
[pagina 198]
| |
Familie voordgesprooten; - dan, gij weet, dat bij den Gelderschen Adel juist niet altijd den overvloed van stomme Goden te vinden is, en het is juist aan dit zelfde gebrek dat de Ouders deezer Freule onderhevig zijn; moetende, om hun fatsoen optehouden, zeer sober leeven. - De andere is afkomstig uit den braaven Burgerstand, welker Ouders, in voortige dagen, onnoemlijke schatten, met den Koophandel, gewonnen hebben. - De Freule behaagt mij evenwel het meeste - zij heeft eene inneemende gulle openhartigheid, die men zoo zelden aantreft; wij staan reeds al op eenen zeer gemeenzaamen voet, en zullen spoedig vertrouwelijk met elkander omgaan. - Zij heeft mij ook zeer vriendelijk verzogt, haar huis, of dat van haare Ouders, als 't mijne aantemerken; dan, daar ik het tegenwoordig zeer volhandig heb, eensdeels met mijne vrijagie, en anderdeels met het in order brengen mijner Garde Robe, (want als men uit logeeren gaat, heeft men honderd kleinigheden te verzorgen.) heb ik mijn bezoek bij haar uitgesteld tot ik van u zal terug gekomen zijn. - 't Staat mijne emilia maar half aan, dat ik mij van haar verwijderen zal; dan, de belofte, van veel aan haar te zullen schrijven, heeft alles weêr vergoed. - Jufvrouw vriendenheim is de Intime van de Freule van spaanendonk; dus zal ik haar, voor als nog, onder mijne goede kennissen rangschikken; mogelijk ontdek ik, door de verkeering, wel edele trekken in haar karakter, die voor als nog verborgen liggen; het zijn ook juist altijd de beste niet | |
[pagina 199]
| |
die het schoonste voordoen; - beschouw, bij voorbeeld, mijne Tante - dat zij fijn is, zoo als men dat noemt, lijdt geen tegenspraak; maar buiten dat durf ik wedden, dat haar Phisiognomie door lavater niet ongunstig zou beöordeeld worden; haar voorkomen behaagt aan veele menschen, en intusschen heeft zij een allerhaatlijkst karakter. - Immers heeft zij met alle schijnheiligen gemeen, dat zij een kwaadspreekster is, en zelfs in den hoogsten graad - elk over den hekel te haalen, is haar grootste vermaak - deeze en geene in de bestuuring van het huishouden te bedillen, ô! dan leeft zij - voor haar evenmensch het vonnis op te maaken, hem te helpen veroordeelen en verdoemen, is haar dagelijks werk; - kortom, zij is, in mijne oogen, behoudens de achting voor haar als mijne Tante, een verachtlijk wezen. - Ik ben zeker nog jong, en kom pas kijken in de waereld; doch met dat alles heb ik geleerd, dat schijn bedriegt; men kan nooit stellig op het uiterlijke aan; - er zijn zeker, in sommige aangezichten, eenige zeer kennelijke trekken waarteneemen, welke op de beschouwing niet veel goeds voorspellen; maar niettegenstaande deeze kwaade kenmerken, liggen er soms eenige goede hoedanigheden verborgen, welke dikwijls, door gebrek aan gelegenheid, niet kunnen aan den dag gelegd worden; men moet met de waereld al aartig omspringen; - om dezelve altijd van haare duistere zijde te beschouwen, gaat niet - men moet trachten in alles den middelweg te houden, en dan haspelen wij dit Traanendal, met vallen en opstaan, | |
[pagina 200]
| |
nog al tamelijk wel door: - het spreekwoord zegt: de Drommel is zoo zwart niet als hij wordt afgeschilderd - en laaten wij dit eens op onze evennaasten toepassen; - er zijn zeker veele slechte menschen in de samenleeving aantetreffen - Haat - Nijd - Wangunst - Bedrog - en Eigenbelang speelen de hoofdrollen - en wat zullen wij doen? - wij zijn toch mede op het groot Toneel en moeten onze rol uitspeelen. - Wel aan, laaten wij het weinige goeds dat er overblijft opspooren, en den mensch van zijne beste zijde beschouwen - hem zoo veel gelegenheid geeven als mogelijk is, om de weinige zaaden van deugd, die in zijn akker verborgen liggen, te doen uitspruiten; - waarlijk, mijne vriendin! het ontbreekt veelen minder aan den wil dan aan de gelegenheid - en dit doende zal de mensch ons veel meêvallen, zoo dat wij zullen moeten uitroepen: ‘zie daar, tot welke betrachting van deugd is de mensch niet geschikt!’ - - - Wel, de drommel! - daar komt mijne Tante naar boven.... ik pak den boel weg - en -
't Vervolg hier na. - | |
[pagina 201]
| |
Vervolg.Ik had gisteren even den boel weggepakt, toen mijne lieve Tante de kamer kwam ophompelen, daar ik juist bezig was zoo ernstig te schrijven; evenwel, zij had er niet meê noodig, en daarom had ik ook knap mijn naaiwerk op mijn schoot. - Zij was dan eenige dagen weêr magtig woelig geweest, en had mij reeds te vooren al gezegd, dat zij van goederhand vernomen had dat ik door een Officier was t'huis gebragt. - ‘Ei, ei, Tante lief! - men zou zeggen wat vertellen de menschen niet al!’ - was mijn antwoord; want ik heb, op uwen raad, voorgenomen bedaard te blijven. - Het bleef op dien tijd daar bij; - maar nu zal ik u het gesprek beschrijven dat zij op mijne kamer met mij gehouden heeft. Zij. ‘Zeg mij toch eens, louize! wat is dat voor een kaerel, die u, bij avond en ontijden, opwacht? - Ik verzeker u dat ik voordaan u het uitgaan beletten zal; - hoor je? - Ik verstaa dat gij t'huis blijft! - en zoo gij bij adelaart ten eeten gevraagd wordt, zal ik u met de meid laaten brengen en haalen - zoo begeer ik dat het wezen zal - dat loopen met dien kaerel moet een einde hebben; hoorje?’ - Ik. ‘Dat meent gij immers niet, lieve Tan- | |
[pagina 202]
| |
te! - dat gij mij zoudt behandelen als een kind - wel ik schaamde mij dood: - en ik kan immers den weg alleen wel vinden.’ - Zij. ‘Ja! ja! wij zullen u dat wel leeren. - Ik geloof dat er meer dan regt uit, met dien Officier, op het tapeit is - en dat gij met deezen Kaerel welligt in onderhandeling getreeden zijt, en zoo dat waar is, - ach! - dan zult gij uwe Tante niet lang behouden - neen dat zult gij niet - want dat verdriet zal ik niet kunnen overleeven. - En wat zal uw Voogd daarvan zeggen? - Hoe zult gij het stellen, wanneer alle uwe leugens voor den dag komen? - Zoo hij zijne eer en goeden naam bemint, kan hij niet anders dan zijne handen van u aftrekken - en uwe Tante zal u afsnijden als een verrot lid - dat zal zij.’ - Ik. (Zeer bedaard.) ‘Wel heden nog toe, Tante! steekt daar dan zoo veel kwaad in, dat ik iemand bemin? - Ben ik niet in die jaaren, dat de liefde het sterkst werkt, en het meeste vermogen op mijn hart heeft? - Gij zijt immers ook jong geweest? - en nu, reeds alle gekheid te boven zijnde, bemint gij doch; - Broeder bemoeial is immers uw vertrouwde vriend? - en hoe dikwijls hoore ik u de woorden van liefde - overéénstemming en natuurlijke neiging over en weder elkander uitleggen. - ô! Ik ben geheel voor die neiging gevormd - mijn gezellig hart moet volstrekt beminnen - ik moet mij ergens aan hechten; - ja, als ik geen mensch kon beminnen, dan zoude ik mijn hond- | |
[pagina 203]
| |
jen, mijn katjen of mijn kanarijvogeltjen beminnen - en nu heb ik iemand gevonden die mij met wederliefde loont.’ - Zij. (Rood van kwaadaartigheid.) ‘Wel jou assurante kleuter! - jou nest! - wat weet jij van liefde? - en weetje die zeker zoo mooi uitteleggen? - 't staat heel fraai, jou ligtekooi! - Durf jij die reine liefde, welke tusschen uwe Tante en Broeder bemoeial plaats heeft, bij jouw godlooze oogmerken vergelijken? - Neen, ondeugd! dat is eene liefde van een geheel anderen aart - eene betrekking in en om het geloof, om dat wij in den geest vereenigd zijn - de vroomen worden immers als één ligchaam aangemerkt, waarvan onze Heere het hoofd is; - maar uwe liefde loopt op waereldsche - ja, op duivelsche begeerten uit - en schaamt gij u niet die liefde zoo openlijk te belijden? - Alle eer en deugd is uit uw hart geweeken! - En denkt gij dat het die kaerel ernst is? - ja wel - dan zal er meer gebeuren. - Nu - ik zal daadlijk aan uw Voogd schrijven - hem uwe belijdenis bekend maaken - verstaaje, ondeugend nest?’ - Ik. ‘Och! Tante! spaar die moeite; want de Heer adelaart is reeds van alles onderricht, en neemt er zeer veel genoegen in. - Mijne liefde is zuiver en onveranderlijk, en die van mijn henry eerlijk en belangeloos. - Wij zijn ook wederzijdsch de zaaken eens. - 't Is eene inportante partij die ik aan hem doen zal - - Indien mijne Tante het goedvindt, | |
[pagina 204]
| |
zal hij de eer hebben u in persoon van alles nader te onderrichten, en - uwe vriendschap verzoeken.’ Zij. ‘Hij - die kaerel bij mij komen! - wel daar zal ik een schotjen voor schieten - - ô! wat ben ik ontsteld - verslagen - gansch nedergeploft! - Wat zal mij, in mijn ouden dag, nog overkomen!’ - (na eenige oogenblikken, zich wat bedaard hebbende, ging zij weder voord.) ‘Jij trouwen met dien Heer, wel ja, gekheid - hij zal wel wijzer zijn, dan om een kind tot zijne vrouw te neemen. - Ik geloof dat gij mij een Roman tracht te beschrijven. - En mijn Heer adelaart zou, zonder mijne toestemming, uwe hand wegschenken - wel ja, 't zou hem zuur opbreeken - ik heb toch ook zoo iets over jou te zeggen. - - En gesteld, gij waart het al ééns samen, of ik die boel niet spoedig zou omkeeren. En dan durft gij, onbeschoft nest! met je fijne bek, mij nog vraagen of die vent hier wil komen? - Ik zeg u nog eens, hij moet zulks maar eens onderneemen! ik verzeker u, hij zal het niet navertellen; want ik zou piet, de kruijer, laaten roepen, om hem helder afterossen. - Hij, (Opvliegend driftig.) die ligtmis, die vraat en wijnzuiper - speeler en overgegeeven Ketter moet in het helsche vuur, maar niet over mijn drempel komen - mijne heilige wooning was voor altijd besmet. - Ik zal wel een einde aan die gekheid maaken, en gaa op 't oogenblik naar adelaart daarmeê afgedaan - en van | |
[pagina 205]
| |
jou verstaa ik geen woord meer - assurante vleet, verstaaje?’ - Ik poogde nog het een en ander, tot mijne verdediging, intebrengen, dan, zij ontweek mij; hompelde de trappen af - knap haar Pellise omgeslagen - 't kalesjen opgezet (weetje, dat kalesjen daar zij volmaakt eene Toverheks meê gelijkt.) en wip naar den Heer adelaart; - maar ongelukkig kwam zij onverrichter zaaken terug; want mijn Voogd was dien dag niet t'huis, en onzeker wanneer te spreeken. - Maar, cecilia! had gij, toen zij terug kwam, haar aangezicht eens gezien, 't was een juist afbeeldsel van den Nijd - en om haar nog dolder te maaken, (want ik vond er behaagen in.) was ik, van mijne zijde, diep onderdanig, en vroeg haar telkens, wanneer zij omzag, belieft Tante iets te hebben? - zogt Tante ook ergens na? - kan ik 't ook voor u krijgen, Tante? - en deeze beleefdheid werd met nijd en gramstoorigheid beantwoord. - Enfin, ik dankte God evenwel dat het avond was, en ik naar boven kwam om u dit alles te schrijven. - Ik kan u, à gouverno, nog zeggen, dat mijn henry, eerstdaagsch, Majoor staat te worden - 't is waarlijk geen gekheid; - ik ben er wel niet trotsch op, evenwel is de partij bon. - En zoudt gij uwe louize wel willen gelooven, dat noch zijn rang, noch geboorte, noch geld haar bekoort? - neen, meisjen! 't is zijn persoon en edele ziel die ik bemin. - Wat zegt toch geld, in 't oog van iemand die eerlijkheid en deugd bemint? - is er wel iets verganglijker dan dat? - kan men er ge- | |
[pagina 206]
| |
noegen en te vredenheid voor koopen? - 't Is tegenwoordig een dwaas, die op eertijtels of schatten zich iets veroorlooft of laat voorstaan; te meer, daar in onze dagen zich twee partijen vertoonen - heden zegepraalt de eene en morgen de andere; die dan het ongeluk heeft van de nederlaag te krijgen, ziet men ijlings van zijne eerampten ontzet - uit zijne rijke bezitting gedreeven - ook wel eens zijn boeltjen kort en klein gemaakt, en moet soms nog als balling buiten 's lands zwerven. - Dus, mijn henry zoude mij even zoo waerdig zijn, al had hij niets dan een paar goede armen en beenen, benevens een gezond gestel, om, door den arbeid, onze dagelijksche behoeften te winnen. - De vergenoegdheid is de grootste rijkdom - de duurzaamste huwelijksgift. - Nu - dierbaare cecilia! zoo gij eenigzins gelegenheid hebt, verwacht ik, voor mijne overkomst, nog een brief van u. - Maak wel mijn compliment aan uwe beminnelijke Ouders. - Gij moet honderd groeten van henry hebben. - Wel dra zullen wij van hart tot hart met elkander spreeken - ô! hoe verlang ik naar dat oogenblik! - Vaarwel! mijne Beste! en leef zoo gelukkig als mijn hart u toewenscht!
Je suis vôtre fidelle
louize. |
|