Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 160]
| |
kelijker naam aan het hoofd van deezen brief geplaatst vinden; - maar, henry! moet ik nog langer, uit eene zoogenaamde welvoeglijkheid, veinzen? - Neen, louize zal oprecht met haaren minnaar handelen, en de eenvoudige taal der liefde gebruiken - ô het veinzen staat de liefde zoo kwalijk! - wel aan dan: dierbaare vriend! twijfelt gij nog of uwe louize u bemint? - ô niets evenaart haare liefde. - Ons jongste gesprek heeft u immers ten duidlijksten mijn hart doen kennen? - Ach! hoe was uwe louize vertederd - hoe smolten onze gewaarwordingen in elkander! - ô henry! henry! wat levert de liefde een heil op! - Men gevoelt pas zijn aanwezen wanneer men bemint. - Nu heerscht er slechts nog ééne begeerte in mijn hart; en deeze is, om u, mijn dierbaare henry, onafscheidelijk te bezitten. - Dagelijks bid ik nu den Vader van al het geschapene, dat Hij uwe dagen tot den hoogsten ouderdom rekke, en mij, vóór mijnen henry wegneeme; want het zoude voor mij onmogelijk zijn, zonder u eenig geluk te smaaken. - Neen, henry! buiten u is er niets dat mij aan het ondermaansche binden kan; - deeze waereld, die, met uw bezit, mijne gelukzaligheid uitmaakt, zoude, zonder u te bezitten, voor mij, woest en ledig zijn. - ô! Wat zal dan de onsterflijkheid voor ons zijn!! - - - Ik ben voorneemens, morgen het middagmaal bij den Heer adelaart te houden, en hoop het genoegen te smaaken u aldaar te ontmoeten - ik zal er mij tegen twaalf uuren laaten vinden. - | |
[pagina 161]
| |
Zoo verre ik uitrekenen kan zijt gij immers vrij; want ik meen dat gij pas donderdag de wacht gehad hebt. Daar gij thans mijn vriend - mijn eerste vertrouwde en raadgeever zijt, zeg mij dan nu of gij goedvinden zoudt dat ik; over veertien dagen, voor slechts ééne maand van huis ging? - Ik heb eene goede vriendin te U******, welker Ouders eene fraaije Buitenplaats aan de Vecht hebben, daar ik gewoonlijk twee of driemaal in den zomer gaa logeeren; ik ben daar reeds voor de tweedemaal gevraagd, en wilde gaerne die goede vrienden genoegen geeven, wanneer gij, mijn henry! er niet tegen waart - gij kunt er mij zoo dikwijls komen zien als gij goedvindt - 't is een aangenaam togtjen voor uwe blesjens. - Ik twijfel geenzins of gij zult uwe louize dit genoegen gaerne vergunnen. - Wees intusschen verzekerd, dat gij daar altijd hartlijk welkom zult zijn. - De Heer rijkaart, Vader van mijne vriendinne cecilia, is een man van beproefde kunde en smaak - een groot Genie - hij zal u wel bevallen - jong zijnde, heeft hij onder de Artillerie gediend. - De Moeder van mijne vriendin is eene braave vrouw, die voor zeer verstandig gehouden wordt, en in de daad, zij is het ook. - Lieve henry! ik heb het deezer dagen met de oude Tante nog al tamelijk gehad; - ik verwonder mij zeer, dat zij nog niets over mijn uitgaan gezegd heeft - zij moet ten minsten nog nergens lucht van hebben; - maar zij is ook zeer ver- | |
[pagina 162]
| |
koud en verstopt in 't hoofd - anders: Point de pardon. - Nu - hartevriend! tot morgen. - Ik twijfel niet of gij zult reden hebben om over de bewijzen mijner liefde voldaan te zijn. - Ik bemin u meer dan mij zelven, en schaam mij geen oogenblik u deeze gewaarwording te kennen te geeven; terwijl ik, vertrouwende op uwe standvastigheid, mij noeme,
Uwe getrouwe
louize.
P.S. henry! vergeet niet mede te brengen dat zwart lintjen, dat gij van mij gekaapt hebt, 't is niet zoo zeer om 't lindjen als wel om 't geen er aanzit - daarom vergeet het toch niet. - Adieu, beste henry! vaarwel! Ik verlang om den Americaan te zien - groet hem, onbekend. - |
|