niet kwaad; want wie weet hoe veel droefheid zij u anders nog zal aandoen. - Ach! ik meende dat zij, uwe vroome voetstappen drukkende, eens eene tweede tabitha stond te worden; maar wat zal men zeggen, de waereld ligt in het booze, en is vol verleiding! - Zustertjen! ik had reeds, in des heeren vreeze, omtrent louisjen, een recht christelijk voorneemen genomen: gij kent mijn neefjen domoor immers? - menigmaal strekte hij onze Godvruchtige bijéénkomsten tot stichting, door zijnen heiligen ijver tegen alle onrechtzinnigen; en ik meende, dat nichtjen een goede hulp voor den Jongeling zoude zijn, die als tegen hem over ware; maar nu is het anders; dan, des Heeren wil geschiede. Mij dunkt, Zustertjen! men moest vooral louisjen de geldbuidels, die altijd zoo wel voorzien zijn, trachten te onthouden; immers wij konden het tot liefdegaaven gebruiken; wie weet of het meisjen niet nog tot inkeer kwam. - Wat ik u bidden mag, lieve Zustertjen! bedroef u niet te zeer over nichtjens kwaade stappen; wij moeten in alles gelaaten zijn, wie weet of zij zich op onzen liefderijken raad niet beteren zal; zij kan nog van een wreevelen saulus, in een zachtmoedigen paulus veranderen.
Ik zal den Heer adelaart heden, als het de Heer behaagt, gaan spreeken, en hem zijn pligt onder het oog brengen; al is hij een Man van geweld - een hooge Ceder op den Libanon; ik vrees hem niet, en zal kloekmoedig voor de belangens van den Godsdienst spreeken: ik hoop dat ik hem nog deezen dag zal aantreffen: ik kom dan eene beete