Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
9.6 De nevenbewegingen9.6.1 Het VNV verlaat de vakbondswerkingBij het overlijden en op de begrafenis van Staf De Clercq was uhga-leider Edgar Delvo nog manifest aanwezig. Voor de buitenwereld kon er weinig twijfel over bestaan dat Delvo zich tot het vnv bekende. De realiteit was anders. Hendrik Elias getuigde dat kort na de leiderswisseling in het vnv Delvo hem kwam melden dat hij zich in de strijd tussen het vnv en de DeVlag/ss voortaan neutraal zou opstellenGa naar eind45. Elias was niet verwonderd. Tussen Delvo en Marcel De Ridder was inmiddels een conflict gegroeid dat significant is voor de ontwikkeling bij Delvo. Delvo trachtte De Ridder buitenspel te zetten door diens functie in de uhga uit te hollen. Begin 1943 werd een nieuwe organisatiestructuur uitgetekend waarin de secretarissen-generaal van de uhga geen betekenis meer hadden. | |
[pagina 605]
| |
Marcel De Ridder diende op 14 augustus 1943 zijn ontslag in. Volgens Delvo had dit ontslag te maken met de nieuwe structuur van de uhga. De Ridder zelf sprak van ongenoegen vanwege de koers die Delvo volgde. De gemaakte afspraken met Arbeidsorde werden volkomen genegeerd. In een brief aan Delvo verweet De Ridder hem dat hij de uhga tot een Belgische organisatie omvormde. De werkelijke onvrede zat dieper. De Ridder schreef dat Delvo een bocht naar de DeVlag/ss maakte die hij niet wenste te volgen. Hij was zeer in Delvo ontgoocheld, beschouwde hem niet meer als een vnv'er en zou er verslag over uitbrengen bij Hendrik EliasGa naar eind46. De zogenaamd politiek neutrale koers die Edgard Delvo voor de uhga uitstippelde, betekende in de praktijk een erkenning van de DeVlag als de toekomstige politieke beweging in Vlaanderen. Delvo legde zich neer bij de machtsuitbreiding van de DeVlag en dit ten nadele van het vnv. Hij zou zich nauwelijks verweren toen de DeVlag ook het terrein van de uhga betradGa naar eind47. Met het vertrek van De Ridder eindigde de poging van het vnv om een greep op het vakbondswerk te krijgen. Er zijn geen sporen te vinden van een poging om Arbeidsorde opnieuw autonoom op te starten. Een dergelijke poging zou wellicht onmiddellijk door de bezetter zijn verijdeld. De uhga verdween overigens zelf van het sociaal-politieke terrein wegens haar volkomen onmacht. Delvo richtte de werking van de uhga op datgene waarmee hij zich voor de oorlog, en ook tijdens zijn overstap naar het vnv, had beziggehouden: scholing en vorming. Na augustus 1944 trad hij toe tot de Landsleiding van Jef Van de Wiele. | |
9.6.2 De Dietse Militie/Zwarte BrigadeIn theorie had de Dietse Militie van begin 1943 af vier afdelingen: de Zwarte Brigade (dm/zb), de Hulpbrigade (dm/hb), de Wachtbrigade (dm/wb) en de Motorbrigade (dm/mb). Later, midden 1944, werd ook nog gesproken over de Dietse Militie/Politie. Het waren de vnv'ers in dienst van de Hilfsfeldgendarmerie. Het geeft de indruk van een imposante constructie. Voor Gottlob Berger een reden te meer om erop toe te zien dat ‘Dr. Elias eines Tages nicht eine bewaffnete Garde aufstellt’Ga naar eind48. De werkelijkheid was anders. De dm/mb bleef een louter papieren organisatie van vnv'ers in het nskkGa naar eind49. Toen de dm/wb onder druk van het Militaire Bestuur werd omgevormd tot de Vlaamse Wachtbrigade verloor het vnv meteen elke controleGa naar eind50. De dm/zb en de dm/hb, twee formaties waar de vnv-leiding werkelijk macht over had, leidden geen florissant bestaan. Hoewel in principe alle vnv'ers tussen 18 en 25 jaar sinds maart 1942 verplicht waren dienst te nemen in de dm/zb en leden van de militie werden vrijgesteld van verplichte arbeid in Duitsland, verloor de dm/zb vanaf 1943 ledenGa naar eind51. Het had te maken met de algemene achteruitgang van het vnv. De leden van de dm/zb waren bovendien direct herkenbaar als collaborateurs. Waar andere vnv'ers konden proberen zo weinig mogelijk aanstoot te geven, liepen zij met hun zwarte uniformen in de kijker. In streken waar het verzet geregeld tegenstanders neerschoot, was dat niet bepaald een stimulans om ijverig zijn plicht te vervullen. De dm/zb was buitendien hét rekruteringsreservoir voor militaire en paramilitaire formaties. Ondanks het dalend aantal leden van de dm/zb won de militie in het vnv aan belang. Bij de vnv-leiding groeide het besef dat het raadzaam was te kunnen beschikken over een vnv-formatie die ordehandhavend zou kunnen optreden. Scenario's werden ontworpen waarbij het vnv - al of niet gebruik makend van een machtsvacuüm - naar de macht zou grijpen met behulp van door het vnv gecontroleerde gewapende organisaties. De dm/zb had hierin een rol te spelen. Naarmate de leiding constateerde dat de militaire en paramilitaire formaties waarvoor het vnv vrijwilligers had geworven, door de bezetter aan | |
[pagina 606]
| |
haar controle werden onttrokken, richtte ze zich meer op de dm/zb. In de plannen van Herman Verreydt, leider van de Dienst Verweer, rekende men erop dat de dm/zb een 5.000-tal manschappen in het gelid kon brengen. De dm/zb moest evenwel dringend worden gezuiverd, aldus Verreydt. Voorts was er een opleiding nodig in tucht, tactiek en militaire bekwaamheidGa naar eind52. In oktober 1942, omstreeks dezelfde tijd dat Verreydt zijn plannen maakte, gaf het Departement Militaire Opleiding van de dm/zb geheime instructies uit onder de titel ‘Straatbeschermingsdienst’Ga naar eind53. Daarin werd de tactiek besproken die gevolgd moest worden bij het onderdrukken van oproer, inclusief het aanwenden van gewapend geweld en de arrestatie van ‘opruiers’. De instructies gingen ervan uit dat de dm/zb over vuurwapens zou beschikken. Het gebruik van handgranaten en tanks werd niet uitgesloten bij ernstige woelingen. Zachtzinnig zou het er niet aan toegaan. De instructies wezen waarschuwingsschoten van de hand. Bij de minste bedreiging moest ‘het eerste schot raak zijn’. Dat was natuurlijk theorie. Voorlopig was en bleef de dm/zb ongewapend. Sommige leden beschikten wel over een wapenvergunning vanwege hun activiteiten in paramilitaire formaties of in de Hilfsfeldgendarmerie. Leden van de dm/zb kregen wel geregeld wapenonderrichtGa naar eind54. De lessen werden gegeven door vnv'ers die dienst deden in de paramilitaire formaties of door Duitse militairen. De dm/zb evolueerde hoe langer hoe meer van een ordedienst tot een potentieel partijleger, de ‘weerformatie’. Tegelijkertijd werd in de dm/zb een elitecultus gehuldigd. De militie was ‘de nieuwe adel’ van ‘pioniers die tuchtvol en gesloten achter hun aanvoerders staan’, schreef Leiding, juli 1943. In aanleg moest de dm/zb voor het vnv zowat worden wat de ss betekende voor de nsdap in Duitsland. Die parallel geldt trouwens evenzeer inzake het racistische karakter van de militie. Het vnv-weekblad schreef dat een lid van de dm/zb van ‘Dietsen bloede’ moest zijn. Het hield in dat hij vier ‘Arische grootouders’ moest hebben van wie drie met Diets bloed. Als gevolg van de veranderingen in de functie van de dm/zb paste de vnv-leiding de structuren aan. Naar aanleiding van de Tollenaeremars werd de Hulpbrigade opgericht. Ze stelde als eerste doel zoveel mogelijk geüniformeerde vnv'ers op de been te brengen. In Leiding van mei 1943 verscheen het bericht dat na enkele maanden experimenteren het wezen en de opdracht van de Hulpbrigade was vastgelegd. De Hulpbrigade werd een onderdeel van de dm: de dm/hb groepeerde iedereen die ouder was dan 18 jaar, lichamelijk geschikt en niet in de dm/zb kon staan. De dm/hb moest in de eerste plaats een orde- en propagandadienst vormen die zich ter beschikking stelde van de politieke leiding. Daarnaast vormde ze de wervingsreserve van het ‘gemilitariseerde keurkorps’, de dm/zb. Ingeval van nood kon de dm/hb worden ingeschakeld ter bescherming van ‘Volk en Partij’. De leden van de dm/hb leerden met wapens om te gaanGa naar eind55. De dm/hb werd onafhankelijk van de dm/zb georganiseerd. Ze beschikte over een eigen kader. De commandanten maakten deel uit van het politieke kader van de partij. De HB was ondergeschikt aan het politieke kader dat de opleiding en de werking van de dm/hb in handen had. In feite werd de dm/hb in de eerste plaats een instrument van de politieke leiding om allerlei klussen op te knappen. Met de vooroorlogse militantenorde was dat ook al het geval geweest. Men moet de oprichting van de dm/hb zien als een ontwikkeling binnen de dm/zb die zich alsmaar onafhankelijker van de politieke leiding opstelde. De oprichting van de dm/hb was anderzijds een poging van de vnv-leiding om haar achterban sterker aan de partij te binden. Het geüniformeerd openbaar optreden van de leden maakte de stap om uit de partij en de collaboratie te treden veel moeilijker. Groots opgezette samenkomsten, zoals de mars in Antwerpen van de dm/zb, 26 september 1943, ter gelegenheid van het tienjarige bestaan van het vnv, konden niet verbergen dat het vnv niet meer in staat was een massa geüniformeerde aanhangers te verzamelen. Anders dan bij de Tollenaeremars sprak Volk en Staat nu níét over het aantal deelnemers. De kop ‘90% der dm/zb-effectieven staan in de weerformaties’ en de mededeling dat wegens de vervoers- | |
[pagina 607]
| |
problemen een totale mobilisatie onmogelijk was waardoor in Antwerpen maar afvaardigingen uit de verschillende gouwen aanwezig konden zijn, spreken voor zichzelf. Interne correspondentie geeft een realistischer beeld. Op 30 september 1943 schreef een Limburgse officier van de dm/zb dat grootse manifestaties niet meer mogelijk waren bij gebrek aan ledenGa naar eind56. In juni 1943 schreef de Brusselse arrondissementscommandant van de dm/hb dat buiten de ‘enkele dappere, tientallen Hulpbrigademannen’ in het district Brussel de uitbouw nog nergens stondGa naar eind57. Dit alles noopte alweer tot een reorganisatie. Op 12 november 1943 besloot de vnv-leiding de dm/zb en de dm/hb te fuseren tot één korps onder de naam Dietse Militie (dm)Ga naar eind58. Leiding van januari 1944 maakt de hervorming kenbaar. In maart 1944 schreef Piet Wyndaele in het kaderblad dat de versmelting voorzien was voor de duur van de oorlog. De gefuseerde dm was een politieke militie die volledig ten dienste stond van de partij. De militaire leiding bleef in handen van de militieoversten. De politieke opleiding, vorming en propaganda werden geregeld door de politieke leiding. Ieder weerbaar kaderlid had de verplichting lid te zijn van de dm en elk lid van de dm dat nog geen functie had in het politieke kader moest zich aanmelden om ook een politieke functie op zich te nemen. ‘Zo zullen militie en partij volledig één zijn’, schreef Wyndaele. Inderdaad, de ineenschrompelende partij bereidde zich voor op het ergste. In het laatste halfjaar van de bezetting gold voor de dm nog maar één motto: ‘Verweer’. Leiding van maart 1944 schreef dat dienstneming in de dm absoluut noodzakelijk was: ‘Wie de noodzakelijkheid inzier van een degelijk georganiseerd verweer, moet het nut van de Dietse Militie inzien en mag of kan niet langer afzijdig staan.’ Eind augustus 1944 kregen alle leden van de dm nog het bevel een militaire opleiding te volgen. Degenen die dat bevel niet opvolgden, werden bedreigd met sancties, o.m. het afnemen van hun wapens en wapenvergunningenGa naar eind59. Het vnv bereidde zich voor op een burgeroorlog en de dm kreeg daarbij de rol van partijleger. | |
9.6.3 Van de nationaal-socialistische Jeugd in Vlaanderen naar de Dietse Blauwvoetvendels en de Dietse MeisjesscharenDe spanningen die sinds de ‘Putsch van Vilvoorde’ op de nsjv drukten zouden tijdens het leiderschap van Hendrik Elias tot uitbarsting komen en de werking van de mannelijke jeugd grotendeels lamleggen. De Dietse Blauwvoetvendels waren haarden van contestatie die ook de partij aanstak. Toen Elias leider werd verkeerde de nsjv in volle crisis. De nieuwe vnv-leider poogde onmiddellijk meer vat te krijgen op de jeugdbeweging. Op een Algemene Raad, eind 1943, vroeg hij zijn kaderleden buitengewone zorg te besteden aan de nsjv. In januari 1943 zond hij een vertrouwelijke brief aan zijn arrondissementsleiders waarin hij een aantal precieze instructies gaf ten aanzien van de nsjvGa naar eind60. Elias herinnerde aan de vorenvermelde opdracht. Hij drukte erop dat met de nodige voorzichtigheid en tact moest worden opgetreden. Het kon volgens Elias niet worden ontkend dat de maandenlange moeilijkheden op het Jongerenhoofdkwartier en de vele ‘onverstandige drijverijen’ van jongeren in en buiten de nsjv een weerslag hadden op het vnv. De malaise was overal aanwezig. ‘Onverantwoordelijke elementen’ hadden immers de gebieds- en gouwleiders beïnvloed, met het gevolg dat de gebieden en gouwen hiervan de weerslag ondervonden. De vnv-arrondissementsleiders moesten de crisis aan de basis bedwingen, zodat de crisis aan de top des te gemakkelijker te bestrijden viel. Veel was volgens Elias te wijten aan het feit dat het kader te jong was en onvoldoende geschoold. De arrondissementsleiders moesten zich | |
[pagina 608]
| |
inspannen dat alles met de nodige bescheidenheid te verhelpen want ‘alvorens kritiek uit te oefenen moeten wij ouderen, bedenken dat wij zelf in onze jeugd niet gelukt zijn een jeugdbeweging op te richten’. De jeugdbeweging had geen traditie. Er moest ook iets gedaan worden ten aanzien van de vele vnv'ers die hun kinderen nog niet hadden aangesloten bij de nsjv. In de nsjv zelf trachtte jeugdleider Edgar Lehembre de crisis te bedwingen door het kader te herschikken en uit te breiden. In maart 1943 werd een reeks benoemingen bekendgemaakt. Bekende figuren werden bevorderd of bevestigd in hun functie. In het Jongerenhoofdkwartier waren er drie hoofddienstleiders: Remi Piryns (Inhoud), Leo Poppe (Voorlichting) en Gerard Lonsors (Beheer). Voorts waren er een kleine twintig dienst- en departementsleiders. Daaronder een aantal bekende namen: Edgar Wauters (Cultuur), Dis Verstraete (Jeugdherbergen en hemen), Eugène Verstraete (Volksfeesten). Verder waren er drie gebiedsleiders: Bert Hendryckx (Vlaanderen), Ernest Reypens (Brabant) en Frans Ketels (Limburg). Met deze ploeg en een twintigtal gouwleiders hoopte Edgar Lehembre het tij te doen keren. Veel veranderde er niet, integendeel. In een rapport, midden 1943, van een medewerker van het Jongerenhoofdkwartier werd de toestand als rampzalig omschreven. De nsjv desintegreerde, enige invloed van het Jongerenhoofdkwartier was onbestaande. De rapporteur wees op het gebrek aan organisatie en op het falen van vele kaderledenGa naar eind61. Boven deze organisatorische moeilijkheden stapelden zich nog politieke moeilijkheden van tweeërlei aard op. Er waren enerzijds de pogingen van de ss om greep te krijgen op de nsjv en Edgar Lehembre aan de kant te schuiven en anderzijds de interne Grootnederlandse oppositie. Begin 1943 verzocht Eggert Reeder Hendrik Elias om te voorzien in de vervanging van Edgar Lehembre. Reeder wees op de chaotische toestand in de jeugdbeweging. Lehembre was volgens de chef van het Militaire Bestuur niet opgewassen tegen zijn opdracht. Elias gaf toe dat de toestand van de nsjv niet rooskleurig was. Hij wees een vervanging van Edgar Lehembre in principe niet af, maar hij gaf voor voorlopig geen geschikte vervanger te vinden. Elias besefte dat de vervanging van Lehembre die in december 1942 nog duidelijk zijn trouw aan de ‘proclamatie van Kortrijk’ (de band tussen nsjv en vnv) had bevestigdGa naar eind62, een maneuver was om de jeugdbeweging van de partij los te weken. Reeder wenste de nsjv onafhankelijk van het vnv te zienGa naar eind63. Het vnv kon ter zake niet rekenen op het Militaire Bestuur om zich te beschermen tegen de aanspraken van de ss en de Reichsjugendführung. Omdat Elias beweerde niet zo gauw een vervanger voor Edgar Lehembre te vinden, werd in zijn plaats naar een vervanger gezocht. Na overleg met de Reichsjugendführung en de ‘Dienststelle Jungclaus’ werd besloten SS-Oberscharführer Piet De Poorter vanuit de Waffen-SS-officierenschool in Bad Tölz naar Vlaanderen te sturen om er de leiding van de nsjv op zich te nemen. Eggert Reeder schreef dat Elias het eens was met de aanstelling van De Poorter die korte tijd gouwleider van de nsjv was geweest. Van dit plan kwam niets terecht doordat De Poorter ‘überraschenderweise’ zijn medewerking introkGa naar eind64. Reeder wist niet dat De Poorter had overlegd met de vnv-leider. Nadat deze hem de situatie had uiteengezet nam De Poorter zijn beslissingGa naar eind65. Hendrik Elias was voorlopig niet bereid de vervanging van Edgar Lehembre te aanvaarden. In zijn brief van 7 mei 1943 aan de chef van het Militaire Bestuur schreef hij dat hij terugkwam op zijn principiële bereidheid om Lehembre te vervangenGa naar eind66. Elias' bereidheid dateerde van begin 1943 toen bleek dat door de moeilijkheden in de nsjv ‘het gezag van de Jeugdleider diep geschokt en ondergraven’ was. Inmiddels was gebleken, aldus Elias, dat de aanstelling van een nieuwe Jeugdleider deel uitmaakte van een strategie die erop gericht was ‘ons de Jeugd afhandig te maken, ten einde deze te kunnen opvoeden in een ideologie die vreemd is aan onze eigen opvattingen en aan onze traditie’. Elias refereerde aan het gesprek dat hij op 17 april 1943 had gevoerd met vertegenwoordigers van het Militaire | |
[pagina 609]
| |
Bestuur. Toen was hem gezegd dat een nieuwe Jeugdleider onmogelijk beëdigd kon worden op de leider van het vnv. De nieuwe leider zou immers een frontsoldaat zijn die de eed van trouw aan de Führer al had gezworen. ‘In deze omstandigheden’, besloot Elias, ‘weiger ik formeel Dr. Lehembre af te stellen.’ In de nsjv werd het er inmiddels niet rustiger op. De leden ondervonden pogingen van de Reichsjugendführung om meer vat te krijgen op hun beweging. De contacten met de hj werden alsmaar problematischer. De bij de Germaanse Landdienst en Erweiterte Kinderlandverschickung ingezette nsjv'ers én degenen die een leidersvorming kregen in de hj-kampen konden ervaren dat de positie van het vnv ter discussie gesteld werd en dat de Grootnederlandse Gedachte werd betwist. Verscheidene rapporten werden hierover opgesteld en bezorgd aan de vnv-leiding. De roep om alle samenwerking met de hj te staken werd sterkerGa naar eind67. Vanuit de basis groeide de tegenstand. Zo werden de instructies van het Jongerenkwartier niet bepaald vlot opgevolgd. Op 30 maart 1943 schreef Remi Piryns aan de gouwleiders dat hij sterk de indruk had dat ondanks herhaalde aanmaningen via pers, radio en circulaires, er nauwelijks werd gewerkt aan de rekrutering voor de ‘weersportkampen’Ga naar eind68. ‘Dat is zeer onverantwoordelijk’, schreef Piryns. Hij gaf het bevel dat elke gouw met meer dan 300 leden tien man zou bevelen naar de weersportkampen te gaan, iedere gouw met minder dan 300 man zou vijf man sturen. Er zou zeer streng worden opgetreden tegen gouwleiders die geen gevolg gaven aan dit bevel. Toen Hendrik Elias op 14 augustus 1943 de samenwerking met de ss opzegde, gold dit ook voor de samenwerking met de Reichsjugendführung. Tijdens zijn rede noemde hij het LangemarckstudiumGa naar eind69, de hj-weersportkampen, de Erweiterte Kinderlandverschickung en de Germaanse Landdienst. De nsjv zou zich uit al die formaties terugtrekken totdat de situatie was opgeklaard. Op grond van die rede ging Edgar Lehembre naar de gevolmachtigde van de ‘Reichsjugendführung’ om er de genomen beslissing mee te delen. Op de Befehlsstelle der HJ in Brussel ontmoette hij bij afwezigheid van Bennewitz, Bannführer Becker. Lehembre die al zo lang onder druk stond van zijn eigen basis maakte van de gelegenheid gebruik om stoom af te blazen. Hij deed weinig moeite om zijn mededeling diplomatisch in te kleden. Volgens een rapport van Becker dat via de Dienststelle Jungclaus bij Gottlob Berger terechtkwam zou Lehembre als oorzaak van de breuk naar voren hebben geschoven dat de band tussen het vnv en de nsjv (‘proclamatie van Kortrijk’) door de Duitse hj niet werd gerespecteerdGa naar eind70. Een aantal Vlaamse jeugdleiders die uit het Rijk terugkwamen waren voor 200% Duitsers geworden. Aan deze misdadige werking - het rapport meldt met nadruk dat Lehembre de uitdrukking ‘“verbrecherische” Arbeit’ in de mond nam - moest een eind komen. Ten overstaan van Reeder betreurde Elias dat Lehembre zich had laten verleiden tot dergelijke uitlatingen. De druk op de vnv-leider om Edgar Lehembre aan de kant te zetten, werd na dit incident nog groter. Tegelijk werd de druk op Lehembre binnen de nsjv ook groter. We weten dat de redevoering van 14 augustus 1943 het verzet in het vnv eerder deed toe- dan afnemen. Te laat en te weinig, zo zou men de houding in de nsjv tegenover het optreden van Lehembre kunnen omschrijven. De critici werden in hun verzet gestijfd door de oprichting van de Hitlerjeugd-Vlaanderen in oktober 1943. nsjv-dissidenten eisten scherpe tegenmaatregelen. Elias zou hen die binnenskamers hebben beloofdGa naar eind71. Op 20 november 1943 werd Edgar Lehembre, zogenaamd op eigen verzoek, wegens gezondheidsredenen tijdelijk ontlast van zijn opdracht als JeugdleiderGa naar eind72. Hendrik Elias getuigde na de oorlog dat hij zich tot deze maatregel verplicht had gezienGa naar eind73. Hij schreef er niet bij wat uiteindelijk de doorslag had gegeven: de druk van Duitse zijde of de contestatie binnen de nsjv. Waarschijnlijk speelden beide een rol. Men vraagt zich af of de verwijdering van Edgar Lehembre niet gezien kon worden als een geste in de richting van de Reichsführer-SS. Elias was in die tijd bereid concessies te doen met als tegenprestatie een gesprek met Heinrich Himmler. Ten overstaan van Richard Jungclaus verklaarde Elias op | |
[pagina 610]
| |
8 december 1943 dat hij de ontwikkelingen in de nsjv zeer betreurde en dat er een groot gevaar in schuildeGa naar eind74. Het leek er inderdaad op dat de ontwikkelingen in de jeugdbeweging de vnv-leider totaal ontsnapten. Na de verwijdering van Lehembre hield de nsjv in feite op te bestaan. De Dietse Blauwvoetvendels (dbv) en de Dietse Meisjesscharen (dms) kregen elk een eigen leiding. De dms stond onder leiding van Jetje Claessens, die voorheen onder Lehembre al de dms leidde. De dbv kwamen onder leiding van een ‘Stafraad’. De Jonge Nationaalsocialist van december 1943, waarin de veranderingen werden meegedeeld, was het laatste nummer dat onder deze titel verscheen. Van 1944 af heette het blad De Blauwvoet. De ondertitel luidt: Strijdblad der Dietse Blauwvoetvendels en Meisjesscharen (DBV/DMS). Leo Poppe bleef hoofdredacteur. Jetje Claessens zou erin slagen de dms-werking gaande te houden tot het einde van de bezetting. Bij de dbv zette de desintegratie zich door. Dat de verwijdering van Edgar Lehembre de problemen niet had opgelost, bleek al uit het verschijnen, december 1943, van een clandestiene De Blauwvoet. Het blad werd opgesteld door Grootnederlandse dissidenten in de jeugdbeweging die contacten onderhielden met de dissidenten in de partij. Ze ondertekenden met ‘de geuzen’ of ‘de zeven zwijgers’. Het verbaast niet in het blad citaten te vinden van Alfons Mares en Albert Deckmijn. Het blad leverde commentaar op de ‘ezelsstamp’ die Edgar Lehembre had gekregen. Hoewel Lehembre zijn ongeschiktheid als jeugdleider had bewezen, zou zijn ontslag geen oplossing brengen. Volgens het blad moesten alle ‘Duitsgezinde elementen’ uit de jeugdbeweging worden verwijderd en alle ‘Duitsgezinde invloeden’ geweerd. De jeugdbeweging moest bovendien onttrokken worden aan de invloed van de partijen. Daarmee werd op de eerste plaats het vnv bedoeld. De jeugdbeweging diende niet vanuit vnv-standpunt te worden gezien ‘maar enkel en uitsluitend vanuit héél-volks standpunt’. Evenzeer als het vnv was de jeugdbeweging het slachtoffer van ‘ideologisch misvormde en onzelfstandige (want Duitsgezinde) politiek’Ga naar eind75. Toen in januari 1944 De Jonge Nationaalsocialist zich ook tot De Blauwvoet herdoopte, noemde zijn clandestiene naamgenoot dit - uit hoofde van de halfslachtige inhoud van het blad - ‘een vloek en een hoon’Ga naar eind76. De officiële De Blauwvoet bleef de samenwerking met Duitsland op alle gebied centraal stellen. In april 1944 publiceerde het blad ter gelegenheid van de verjaardag van Adolf Hitler een grote foto van de Führer, met de verklaring dat de dms en de dbv trouw bleven aan de strijd ‘van het Dietse volk, voor de Germaanse solidariteit en voor de zegepraal der Europese revolutie’. De houding van de officiële De Blauwvoet (in feite de strekking-Leo Poppe) was minder verontrustend voor het vnv, bevredigend was ze geenszins. In het blad kwam het vnv vrijwel niet meer ter sprake. Midden april 1944, iets minder dan twee jaar na de ‘Putsch van Vilvoorde’, kwam het weer tot een openlijke rebellie. Het gebeurde naar aanleiding van een toespraak van Elias op een verbondsraad van de jeugdbeweging, 15 april 1944, waar het hogere kader was uitgenodigd. De leider verkondigde er de maatregelen die hij daags tevoren had meegedeeld aan de leden van de Algemene Raad van het vnvGa naar eind77. Alle leden van de jeugdbeweging die ouder waren dan achttien moesten lid zijn van het vnv. Niemand zou op die manier nog lid kunnen zijn van het hogere kader zonder meteen lid te zijn van de partij. Uitsluiting uit de partij hield de uitsluiting uit de jeugdbeweging in. Alle leiders moesten trouwens de eed van trouw op de vnv-leider afleggen. Ieder jaar zou een plechtigheid worden gehouden waarop de leden van de jeugdbeweging die net achttien waren geworden, tot het vnv zouden toetreden. Zo trachtte Elias weer vat te krijgen op de jeugdbeweging. De vnv-leiding wenste een partijjeugd en ze was duidelijk van plan eens en altijd gedaan te maken met de dissidenties. De geviseerde jeugdleiders trommelden enkele dagen later hun achterban samen in het Vlaams Huis van Brussel. Een manifest werd opgesteld waarin ze de dbv onafhankelijk verklaarden van het vnv. Het vnv werd gebrek aan Grootnederlandse trouw verweten. De par- | |
[pagina 611]
| |
tij had haar eigen doelstellingen verraden. Daaruit moesten conclusies worden getrokkenGa naar eind78. Het manifest formuleerde vrijwel uitsluitend vanuit nationalistisch oogpunt kritiek op het vnv. Eén kritiek reikte verder. Het vnv werd verweten zich niet te hebben verzet tegen de verplichte tewerkstelling waarvan de jeugd het slachtoffer was. De vnv-leiding reageerde met uitsluitingen. Op 26 april 1944 meldde Volk en Staat in een kort bericht de uitsluiting van zeven leidende dbv'ers: Bert Hendryckx (gouwleider voor West-Vlaanderen), Paul Daels (gouwleider voor Oost-Vlaanderen), Leo Van Esser (gouwleider voor Limburg), Herman Van Dommele (Stafinstructeur), Joost Goossenaerts, Bert Hemmerijckx en Bert De Cremer (streekleider voor Aalst). Volgens een clandestien verspreid document van de dissidenten zelf waren er nog meer uitsluitingen: Ernest Reypens (gouwleider voor Brabant), de streekleiders Jaak De MylleGa naar eind79 (Brugge), Jan Housen (streekleider in Limburg), Rogier Deruddere (streekleider voor Ieper)Ga naar eind80. De uitsluitingen troffen de meeste leden van het hogere dbv-kader. Vier van de vijf gouwleiders werden uitgeslotenGa naar eind81. Leo Poppe, die inmiddels leider van de Stafraad was geworden, legde de eed van trouw af. Hij werd de nieuwe leider van de dbv, althans van wat ervan overbleef. In de dms bleven de gevolgen van de rebellie beperkter. Jetje Claessens had het manifest van de dissidente dbv-leiders resoluut van de hand gewezen. In een brief aan Hendrik Elias verklaarde ze haar trouw aan het vnv. Haar houding werd beloond. Eind april 1944 werd ze opgenomen in de Raad van Leiding van het vnv. De promotie van Claessens wijst erop dat zij beschouwd werd als de nieuwe jeugdleidster. Poppe genoot als oud-dinaso veel minder vertrouwen bij de vnv-leiding. Poppe had in De Jonge Nationaalsocialist en in De Blauwvoet herhaaldelijk blijk gegeven van dinaso-sympathieën. Volgens Eggert Reeder werd hij beïnvloed door het Diets EedverbondGa naar eind82. De brief van Jetje Claessens aan de vnv-leider werd verspreid onder het dms-kader. Ze ondertekende als lid van de Raad van Leiding en kon zo met meer gezag tekeergaan tegen de afvalligenGa naar eind83. Haar betoog illustreert uitstekend de fundamentele ideologische verwarring waaraan de leiding van de jeugdbeweging ten prooi was gevallen. De dissidenten werd hoogmoed en gemis van verantwoordelijkheid verweten. Ze hadden het immers aangedurfd autonoom op te treden. Ze waren ‘verpolitiekt’. De dissidenten daarentegen beweerden precies de jeugd te willen vrijwaren tegen ‘partijpolitiek’. Ze verweten het vnv om politieke redenen zijn doel te verloochenen. Ze hanteerden opnieuw het discours van de vooroorlogse Grootnederlandse jeugdgroepen die ervoor beducht waren hun zuiverheid te verliezen. Hun verzet paste in deze intellectuele traditie. Men zoekt tevergeefs naar fundamentele standpunten tegen het nationaal-socialisme. Ook bij hen was iedere weerstand tegen de essentie van deze ideologie afwezig. Het ligt voor de hand dat de toestand van permanente crisis met als hoogtepunt de openlijke rebellie in het voorjaar van 1944, gevolgen had voor de werking van de jeugdbeweging. De dbv gingen in het politieke geharrewar te gronde. Van enige werking was nog nauwelijks sprake. De afgescheurde leiders van wie er sommigen lid waren van de stafraad, gebruikten de meegenomen centrale administatie om hun werking als legitieme leiding van de dbv voort te zettenGa naar eind84. De dms konden hun werking voortzetten en waren nog in staat een grote manifestatie op touw te zetten. Nog op 14 augustus 1944 had in Antwerpen een groot feest van de dms plaats, een uitgesteld lentefeest dat normaal in mei had moeten plaatsvinden. De restanten van de dbv namen eraan deel zodat het evenement kon doorgaan als het feest van de ‘Dietse Jeugd’. Over het aantal aanwezigen is niets bekend. Hendrik Elias hield er zijn laatste redevoering als leider van het vnvGa naar eind85. Hij ging uitgebreid in op de moeilijkheden en zei dat de jeugdbeweging niet mocht losstaan van het vnv, terwijl hij in één adem stelde dat jeugdleiders niet aan politiek mochten doen. Kritiek op de leiding was taboe: ‘De jeugdleiders hebben niet te beoordelen of de Leider van het vnv het goed voorheeft | |
[pagina 612]
| |
met de collaboratiepolitiek. Zij hebben niet te onderzoeken of te beoordelen of de gevolgde lijn de goede is, of de Leider daarbij te zwak is of te energiek. Dat is niet de taak van de jeugdbeweging en ik kan niet dulden dat de politiek van het vnv tot voorwerp zou worden van discussie in de jeugdbeweging.’ Dat was inderdaad de essentie van de hele kwestie. Degenen die dat niet wilden aanvaarden waren opgestapt of uitgesloten. Dat was maar goed zo, zei Elias, want zo bestond de mogelijkheid een jeugdbeweging op gezonde basis op te bouwen. De aanwezige jongeren konden vervolgens horen hoe door hún standvastigheid het tij spoedig zou keren. Wie meende dat Duitsland het pleit had verloren, vergiste zich deerlijk... De gebeurtenissen in de jeugdbeweging bevestigden het Militaire Bestuur in zijn oordeel dat Hendrik Elias stilaan de controle over zijn troepen verloor. Na de afschaffing van de nsjv meende Eggert Reeder dat ‘eine vernünftige Zusammenarbeit mit dem dbv’ niet meer mogelijk was. De verhoudingen tussen de jeugdbeweging en de Reichsjugendführung gingen van kwaad tot erger, aldus ReederGa naar eind86. In de dbv was er een tendens naar Duitsvijandigheid. Waakzaamheid was geboden ‘um deutschfeindlichen Auswüsche rechtzeitig zu beseitigen’Ga naar eind87. Van sd-zijde verneemt men dat ‘sicherheitspolizeiliche Massnahmen’ tegen de dissidente dbv werden overwogenGa naar eind88. Men kan zich afvragen of in deze omstandigheden de dbv en de dms nog financiële steun van de Duitsers ontvingen. Men moet bovendien voor ogen houden dat de uitbouw van de Hitlerjeugd-Vlaanderen sinds oktober 1943 aan de gang was. Uit een document van de Reichsjugendführung blijkt niettemin dat de financiering van de dbv tot eind juni 1944 voortgingGa naar eind89. Merkwaardig is het dat dit volgens het document het gevolg was van een vraag van Hendrik Elias zelf. De vnv-leider zou al begin 1944 aan Reeder hebben gevraagd de betalingen aan de dbv stop te zetten. Er werd toen afgesproken dat de betalingen voorlopig bleven voortlopen tot wanneer Elias een definitieve beslissing zou hebben genomen. Op 29 maart 1944 zou Elias dan in een brief aan Reeder de stopzetting van de financiering hebben gevraagd. De betalingen zouden nog drie maanden worden voortgezet om de lopende zaken niet in het gedrang te brengen. Als gevolg van deze afspraken werden de betalingen eind juni 1944 definitief stopgezet. Of dat ook het geval was voor de financiële steun aan de dms, is niet bekend. Het lijkt erop dat de vnv-leider zelf verantwoordelijk is voor het opdrogen van de Duitse subsidies. Was het een onderdeel van zijn strategie om de opstandige dbv te likwideren? Andere bronnen over deze merkwaardige zaak werden niet gevonden. Elias zwijgt erover in zijn naoorlogse geschriften. Er moet nog even worden stilgestaan bij de gebeurtenissen in de vavv. Deze organisatie was het voorwerp van een bittere strijd tussen Gerard Romsee, van wie de vavv afhing, en Reichsarbeitsführer K. Hierl die gesteund werd door de ss. Hierl wilde via de vavv een algemene arbeidsdienstplicht tot stand brengen. Hij kreeg de steun van Heinrich Himmler die een algemene arbeidsdienstplicht beschouwde als het voorportaal tot de Waffen-SS en die al speelde met het idee van een algemene dienstplicht voor de Vlamingen. Gerard Romsee kreeg de steun van Eggert Reeder die de plannen van Hierl en Himmler voorlopig niet realiseerbaar achtteGa naar eind90. Romsee, daarin gevolgd door Reeder, meende dat de arbeidsdienst op vrijwillige basis maar zou slagen met de steun van het vnv. Midden 1942 kwam na onderhandelingen met de diensten van Romsee, met vavv-leider Renaat van Thillo en met vertegenwoordigers van het vnv en de nsjv een akkoord tot stand. Het vnv zou rekruteren als het ook kaderleden mocht leveren. Van Thillo verhinderde de poging van het vnv om de vavv in vnv-vaarwater te brengen. De klachten van de vnv'ers in de vavv namen hand over hand toe. Op 17 augustus 1943 schreef Hendrik Elias een brief aan Gerard RomseeGa naar eind91. Hij wees erop dat in de vavv de invloed van de DeVlag/ss toenam. Drie dagen later schreef Gerard Romsee een brief aan | |
[pagina 613]
| |
Eggert Reeder waarin hij het eigengereide optreden van de vavv op de korrel nam. Romsee eiste inspraak in alle belangrijke aangelegenhedenGa naar eind92. Romsee wenste o.m. controle over alle benoemingen en bevorderingen. Hij voerde hierover onderhandelingen met de Beauftragte van Hierl in BrusselGa naar eind93. Aangezien de standpunten onverzoenlijk waren, besliste Romsee uiteindelijk in april 1944 tot de ontbinding van de arbeidsdiensten. Op 22 april 1944 werd de vavv weer opgericht als een v.z.w. Van Thillo en de Reichsarbeitsführung hadden het pleit gewonnen. Hendrik Elias schreef na de oorlog dat hij aan de vnv'ers in de vavv het parool had gegeven ontslag te nemen en niet bij de weer opgerichte vavv aan te sluiten. Volgens een verdedigingsnota van de door Gerard Romsee aangestelde verantwoordelijke ambtenaar voor de vavv zou 70% van het kader ontslag hebben genomenGa naar eind94. Eggert Reeder schreef dat ongeveer 20% van het kader opstapte, ‘insbesondere überzeugte Anhänger des vnv’Ga naar eind95. In feite werd het verzet in de vavv tegen Van Thillo op diverse plaatsen geleid door leden van Nederland Eén! | |
9.6.4 Het Vlaams Nationaal VrouwenverbondHendrik Elias schreef na de oorlog dat het vnvv voor hem, leider van het vnv, een organisatie zonder geschiedenis was. Het vnvv leidde tijdens de laatste jaren van de bezetting een eerder onopvallend bestaan. De werking straalde weinig dynamisme uit en organisatorisch liepen de zaken eerder moeizaam. Karel Lambrechts schreef op 7 mei 1943 aan Hendrik Elias dat de werking van het vnvv veel te traag verliep en dat er gebrek was aan overlegGa naar eind96. Lambrechts hoopte dat hierin verandering kon worden gebracht door de vervanging van de algemeen secretaris van het vnvv. Ondanks het kwijnende bestaan van het vnvv (of misschien juist daardoor) was de organisatie aangestoken door een bezetenheid voor organiseren. De vnvv-leiding telde zes Departementen: 1. Financies en administratie; 2. Pers en propaganda; 3. Algemene cultuur en vorming; 4. Kindergroepen; 5. Moederdienst; 6. Hulp en bijstand. Daarnaast was er nog de Jong VrouwenafdelingGa naar eind97. Al die Departementen zouden zich moeten weerspiegelen in een structuur met lokale referenten. Het bleef grotendeels theorie. De vnvv-leidster Odile Maréchal-Van den Berghe klaagde erover dat het vnvv zijn plannen niet kon uitvoeren omdat het door het vnv stiefmoederlijk werd behandeld. Ze vroeg of men niet kon rekenen op iets méér dan de 4.500 frank subsidie die de partij maandelijks uitbetaalde. Met de ‘schamele lidgelden’ kon het vnvv onmogelijk instaan voor een deugdelijke werking en tegelijk het vnvv-blad Vrouw en Volk uitgevenGa naar eind98. De praktische werking van het vnvv richtte zich vooral op de hulpverlening en het sociaal dienstbetoon, voornamelijk binnen het vnv zelf. ‘Mannen leiden de politiek, vrouwen lenigen de nood’ was het motto waaronder Leiding, januari 1944, over de vnvv-werking berichtte. Op 14 november 1942 werd de v.z.w. ‘Voor Moeder en Kind’ opgericht. De initiatiefnemers waren vnv'ers uit hoge bestuursposten, vnvv-leidsters en Frans Daels die de leiding zou nemen van de nieuwe organisatie. ‘Voor Moeder en Kind’ moest de belangen van moeders en kinderen verdedigen. In de praktijk richtte de vereniging een tiental vakantiehuizen op voor moeders mer jonge kinderen. De initiatieven kregen provinciale subsidies. De dagelijkse leiding van de ‘kolonies’ berustte vrijwel steeds bij vnvv'stersGa naar eind99, hoewel het initiatief in de propaganda werd voorgesteld als neutraal. ‘Voor Moeder en Kind’ streefde ongetwijfeld in de eerste plaats een propagandistisch doel na. Het paste ook binnen de totalitaire doelstellingen van het vnv. Hendrik Elias maakte daar geen geheim van tijdens zijn redevoering, 31 oktober 1943, naar aanleiding van de opening van een tehuis in LummenGa naar eind100: ‘Een partij die zich de machtsverovering en staatsleiding tot opgave heeft gesteld, [kan] niet onverschillig staan tegenover het sociale vraagstuk en de zorg hiet niet overlaten aan | |
[pagina 614]
| |
instellingen die vreemd zijn aan haar geest of die zich ten dienste zouden willen of zouden kunnen stellen aan een andere politieke groepering.’ Over de concrete werking van ‘Voor Moeder en Kind’ is voorlopig weinig bekend. Van de vooropgestelde plannen kwam maar ten dele iets terecht. Uiteindelijk bleef alleen het kasteel van Lummen over als vakantietehuis. Bij de opening ervan zei de vnv-leider dat het een tehuis zou zijn voor ‘vrouwen en moeders behorende tot de gezinnen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de Beweging [...]’. Daarmee werden in de eerste plaats vrouwen bedoeld die hun man hadden verloren aan het oostfront of op het thuisfront. ‘Lummen, het rustoord onzer Vlaamse soldatenvrouwen’, blokletterde Volk en Staat op 16 juni 1944. Het vnvv spande zich nog in voor allerlei andere sociale activiteiten. Eind 1943 werd in de schoot van het vnvv ‘Gezinshulp’ opgericht. De organisatie begeleidde vrijwilligsters die huishoudelijk werk verrichtten in noodlijdende gezinnen. In de eerste plaats dacht men daarbij aan ‘de families van onze frontsoldaten en van de slachtoffers, die op het thuisfront door moordenaarshanden zijn gevallen’Ga naar eind101. De oprichting van deze sociale organisaties moet gezien worden vanuit een partij die op zichzelf terugviel. Afgezonderd van de rest van de bevolking trachtte het vnv op alle gebieden zelfhulpgroepen te organiseren opdat de partijleden zich niet geïsoleerd zouden voelen. |
|