Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
8.3 De ‘derde hypothese’ en de militaire slagkracht van het VNV8.3.1 Een geheime politiek van Hendrik Elias?Na de gesprekken van Salzburg moest Hendrik Elias zich de prangende vraag stellen hoe het nu verder moest met het vnv. Na de oorlog schreef hij dat hij na zijn terugkeer uit Salzburg de beslissing had genomen de collaboratiepolitiek stop te zetten. De vraag was hoe en wanneer. Daarover voerde hij onmiddellijk besprekingen met een aantal vooraanstaande en gezaghebbende vnv'ers. Hun namen kan men niet achterhalen met uitzondering van één: Wies Moens. Hij zou de enige zijn geweest die van mening was dat het vnv best zou worden ontbonden. Alle anderen waren het erover eens dat het vnv de strijd tegen elke annexatiepolitiek moest voortzetten. Elias blijft bijzonder vaag. Wilde hij aanvankelijk ‘afbreken’ in de zin van ‘uit de collaboratie stappen’? Gaf hij dat idee op omdat zijn gespreksgenoten een andere mening waren toegedaan? Hoe dan ook, de vnv-leider besloot zijn beweging in de collaboratie te houden. Na de oorlog motiveerde hij dat besluit met de volgende argumenten. Elias geloofde niet meer in de ‘volledige overwinning’ van Duitsland en meende bijgevolg dat een annexatie van België bij Duitsland niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Een totale verplettering van Duitsland achtte hij evenwel uitgesloten. Hij geloofde wel in de mogelijkheid van een ommekeer in Duitsland. Elias besefte bovendien dat duizenden vnv'ers zo diep bij de collaboratie betrokken waren dat een terugkeer voor hen niet meer mogelijk was. Vele onder hen zouden bij een ontbinding van het vnv naar de DeVlag/ss overstappen en deze organisatie een schijn van een nationale dimensie geven. Ten slotte, schreef Elias, was er geen enkel aanknopingspunt om rechtsomkeert te maken. Er was geen enkele macht buiten Duitsland | |
[pagina 570]
| |
waarmee het vnv besprekingen kon voeren. Hij was overigens niet bereid tegen Duitsland in het verzet te gaan, hooguit zich uit de strijd terug te trekken en zich gedeisd te houden. De vnv-leider bleef ervan overtuigd dat een nederlaag van Duitsland een catastrofe voor het vnv en voor heel Europa zou betekenenGa naar eind83. Tot zover de legitimering die Elias, na de oorlog, gaf van zijn politiek. Ze moet kritisch worden onderzocht. Centraal daarbij staat het onderzoek naar de zgn. ‘derde hypothese’, in feite het sluitstuk van Elias' politiek, of althans de legitimering ervan. De betekenis van de ‘derde hypothese’ blijkt al uit de hierboven genoemde uitgangspunten: Elias geloofde niet meer in de volledige overwinning van Duitsland en evenmin in de totale nederlaag. De derde mogelijkheid was een compromisvrede waarbij het vnv in België een rol kon spelen. Dát zou het uitgangspunt van de vnv-leider zijn geweest. Elias stond zeker niet alleen met zijn geloof in een ‘derde hypothese’. Het scenario van een compromisvrede in het Westen werd in diverse kringen besproken en mogelijk geacht. Het is belangrijk dat Elias beweerde in het kader van de ‘derde hypothese’ een geheime strategie te hebben ontwikkeld. Secretaris-generaal Gerard Romsee speelde daarbij een sleutelrol. ‘Ik heb vanaf [midden 1943] zeer dikwijls overleg gepleegd met Gerard Romsee over de te volgen politiek. [...] Ik was overtuigd dat Romsee in zijn departement een zeer bewuste politiek voerde met het oog op de verdere toekomst en dat hij daarbij steunpunten had die wij niet kenden en betrekkingen waarover hij nooit sprak. In onderling overleg is daaruit een nieuwe politiek gegroeid die voor de gewone man niet zichtbaar is geweest, maar die nochtans in de eerste plaats bepaald werd door een nieuwe hypothese: deze van een patsituatie [...] waarin Duitsland zou gedwongen geweest zijn het Westen te ontruimen zonder dat dit bezet werd door de geallieerden en waardoor een machtsledige ruimte in ons land zou ontstaan zijn die moest gevuld worden. Het was de derde hypothese: het vnv moest zijn macht behouden om, in conjunctie met de krachten waarover Romsee en zijn bondgenoten beschikten, de macht te veroveren in de machtsledige ruimte en er de vestiging van een linkse macht te beletten.’Ga naar eind84 Men kan al onmiddellijk de vraag stellen waarom Elias in Salzburg zijn ontslag en de ontbinding van het vnv had aangeboden. Golden toen de hierboven genoemde argumenten niet? Zou Elias niet in stilte hebben gehoopt dat de Reichsführer-SS op zijn aanbod zou ingaan. Zo was er misschien nog wel een weg terug voor het vnv. Het vnv, openlijk onderdrukt door de ss, kon in de ogen van de vnv-leider misschien nog aanknopingspunten vinden bij een Duitsvijandige bevolking. Het vnv was inmiddels een felgehate partij geworden. In sommige delen van het land waren vnv'ers levende schietschijven geworden van het gewapende verzet. De dynamiek van deze geweldspiraal kan moeilijk worden onderschat en heeft zeker invloed gehad op de politiek van het vnv. Merkwaardig is dat Elias toegaf dat hij over een essentieel onderdeel van de derde hypothese geen enkele informatie bezat. Hij bekende dat hij niet wist tot op welk tijdstip Gerard Romsee nog kon rekenen op zijn ‘bondgenoten’. Maar dat men in die kringen zeer lang op Romsee en het vnv heeft gerekend, daar was Elias 100% zeker van. Vanwaar die stellige overtuiging? Elias laat er niets over los. Er kan weinig twijfel over bestaan dat de zgn. bondgenoten van Romsee gezocht moeten worden in de kringen uit de omgeving van koning Leopold iii. Ze stonden een sterk en van Duitsland en van de geallieerden onafhankelijk regime voor rondom koning Leopold. Men kan al bij voorbaat besluiten dat Elias' derde hypothese op pure speculaties was gebouwd. Over de militaire ontwikkelingen moest de vnv-leider noodgedwongen koffiedik kijken. Niettemin kon hij zich ernstige vragen stellen over de realiteitswaarde van de ‘machts- | |
[pagina 571]
| |
ledige ruimte’. Kon Elias zich voorstellen dat na het terugtrekken van de Duitse troepen de geallieerden en de ermee verbonden Belgische regering getolereerd zouden hebben dat in België een regime wordt gevestigd waarin het vnv een rol te spelen kreeg? Geloofde Elias dat de ‘bondgenoten’ van Romsee het vnv in zo'n rol zouden gedogen? Zou het koningsgezinde verzet zomaar in de armen van zijn gehate vijand vallen? Allemaal vragen waar Elias stilzwijgend aan voorbijgaat. Mogelijk kan zijn antwoord gezocht worden in de opvatting dat het vnv die rol zelf zou afdwingen. ‘Ons doel was’, schreef hij, ‘zó sterk worden dat wij ook in de nederlaag nog een macht zouden blijven en dus alles inzetten voor die macht, zowel bij overwinning als bij nederlaag.’Ga naar eind85 Hierna wordt onderzocht hoe realistisch dit doel was. In verband met de derde hypothese is het de vraag of het vnv getracht heeft contact te leggen met de Belgische regering in Londen. Vanuit de leiding werden dergelijke initiatieven niet genomen. Hendrik Elias getuigde na de oorlog dat hij ervan overtuigd was dat er voor het vnv geen ‘weg terug’ bestond. ‘Het experiment van Jan Brans’ had het bewezen, schreef hij. Elias doelde daarmee op de contacten die Jan Brans in Spanje had gelegd. Brans was in december 1943 een eerste keer naar Spanje gereisd om er voor Volk en Staat een reportage te maken. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om er contact te zoeken met wat hij als een vertegenwoordiger van de Belgische regering in Londen beschouwde. Merkwaardig is dat Brans daartoe geen mandaat had gekregen van de vnv-leiding. Hij handelde op eigen houtjeGa naar eind86. Brans sprak er met de Antwerpse reder Pierre Grisar, een agent van de Belgische regeringGa naar eind87. Brans vroeg naar de voorwaarden van de Belgische regering om tot onderhandeling te komen met het vnv. Als antwoord zou hij hebben gekregen: de ontbinding van het vnv, de terugtrekking van het Vlaams Legioen, een publieke verklaring over de beweegredenen van de voornoemde beslissingen, het aanvaarden van de stelling dat het Vlaamse volk zich kon ontplooien binnen de Belgische staat en ten slotte de aanvaarding van een Belgisch verbond met het Britse Gemenebest. In ruil daarvoor zou de Belgische regering een zachte repressie garanderenGa naar eind88. Brans beweerde dat hij na zijn terugkeer uit Spanje de resultaten van zijn gesprekken voorlegde aan Gerard Romsee en Hendrik Elias. In zijn naoorlogse geschriften getuigde Elias alleen dat Brans hem rapporteerde over zijn pogingen de Belgische regering voor te lichten over het verschil tussen het vnv en de DeVlag/ss, in de hoop daardoor de uitzendingen van Radio België te kunnen beïnvloeden. In april 1944 vertrok Jan Brans een tweede maal naar Spanje. Opnieuw wijkt zijn getuigenis hierover af van die van Elias. Brans zei dat hij de tweede reis volledig op eigen initiatief plande. In België werd de aarde hem te warm onder de voeten. Brans zou zich van twee kanten bedreigd hebben gevoeld, door het verzet en door de ss. Hij vertrok zonder medeweten van Elias. Elias daarentegen beweerde dat Brans hem zijn vertrek kwam melden en de toelating vroeg om verder te onderhandelen met de Belgische regering. Elias gaf hem als opdracht een juist beeld te geven van de collaboratiepolitiek van het vnv, maar ook niets meer dan datGa naar eind89. Jan Brans heeft volgens eigen zeggen in Spanje geen contacten meer gehad met Pierre Grisar of met andere mogelijke vertegenwoordigers. Hij heeft er zijn verblijf gerekt totdat hij, wegens geldgebrek, verplicht was terug te keren. Precies toen hij die beslissing nam gebeurde de landing in Normandië zodat een terugkeer onmogelijk werdGa naar eind90. De vaandelvlucht werd hem door Volk en Staat zwaar aangerekend. In het laatst verschenen nummer van de krant verscheen het bericht dat Brans was ontslagen. Wat kan men uit dit verhaal vol tegenspraken besluiten? Klaarblijkelijk heeft de hoofdredacteur grotendeels op eigen gezag gehandeld en meteen een gelegenheid gevonden om de dans te ontspringen. Voor de geschiedenis van het vnv heeft zijn demarche in Spanje weinig betekenis. Niets wijst erop dat er enige toenadering plaatsvond tussen het vnv en de Belgische regering. Elias schreef dat hij genoeg realiteitszin had om te beseffen dat de pogingen van Brans bij voorbaat mislukt waren. | |
[pagina 572]
| |
Toonde Elias dezelfde realiteitszin ten aanzien van de strategie van de derde hypothese? Bracht de precaire situatie de doorgaans nuchtere Elias tot speculaties die een uitweg boden? Moet de derde hypothese in die optiek worden beschouwd of was het een a posteriori constructie die het voortzetten van de collaboratie kon legitimeren? Deze vraag is bijzonder moeilijk te beantwoorden. Behalve Elias zelf is er niemand om het bestaan van de derde hypothese als strategie van de vnv-leider te bevestigen. Elias getuigde dat hij zijn politiek in het grootste geheim had ontwikkeld. ‘Slechts twee of drie personen’ waren ervan op de hoogte schreef hijGa naar eind91. Elias had er zelfs zijn nauwste medewerkers niet over ingelicht. Hij was immers beducht voor de diensten van de sd die om alles en iedereen een web hadden gesponnen. Twee of drie personen? Kon Elias zich voor een zo'n belangrijke zaak heus niet meer herinneren of hij twee dan wel drie personen in vertrouwen had genomen? En waarom verzweeg hij de namen van de ingewijden? Vanzelfsprekend was Romsee op de hoogte. Wie was (waren) de andere(n)? Mogelijk was Reimond Speleers op de hoogte. Van dit lid van de Raad van Leiding getuigde Elias dat het zijn vertrouwde raadsman was met wie hij elk belangrijk vraagstuk uitvoerig besprakGa naar eind92. Van Speleers zijn geen getuigenissen bekend waarin hij gesprekken met Elias over de derde hypothese bevestigde. De adjunct-algemeen secretaris van het vnv, Piet Wyndaele, beweerde na de oorlog dat ook hij op de hoogte was van Elias' geheime strategieGa naar eind93. Gerard Romsee legde schaarse en tegenstrijdige getuigenissen af over de derde hypothese. Hoewel tijdens zijn proces zijn relatie met koning Leopold iii niet onbesproken bleef, heeft Romsee steeds geweigerd daarover verklaringen af te leggen. In een verdedigingsschrift voorgedragen tijdens zijn proces stelde hijGa naar eind94: ‘[Ik heb] staatsmanszin genoeg om af te zien van verdedigingsmiddelen die voor mij van groot gewicht zijn maar wier gebruik in de huidige omstandigheden zouden schadelijk zijn voor het landsbelang.’ Men zou dus kunnen opperen dat Romsee opzettelijk heeft gezwegen over de derde hypothese. In dat stilzwijgen heeft hij volhard tot aan zijn dood. Naar aanleiding van een artikel van Frans Van der Elst over de politiek van Hendrik Elias, waarin de getuigenis van Elias over de derde hypothese ter sprake komt, vroeg Albert De Jonghe aan Romsee om een verduidelijking. Romsee antwoordde slechts dat Van der Elst (in feite de spreekbuis van Elias) van de derde hypothese veel méér had gemaakt dan ze in werkelijkheid voorsteldeGa naar eind95. Van der Elst was de verdediger van Romsee geweest. Van der Elst verklaarde dat Romsee tegenover hem niet was afgeweken van zijn stelregel het absolute stilzwijgen te bewaren over zijn relaties met LakenGa naar eind96. Aan Arthur de Bruyne die schreef over Elias en de derde hypothese, n.a.v. het verschijnen van het artikel van Frans Van der Elst, verklaarde Romsee dat hij met Elias nooit over de derde hypothese had gesprokenGa naar eind97. Zijn antwoord aan De Bruyne ontkende de versie-Elias, terwijl zijn antwoord aan De Jonghe de getuigenis van Elias slechts relativeerde. Over het stilzwijgen van Romsee werd na de oorlog veel gespeculeerdGa naar eind98. In kringen van oud-collaborateurs uit het vnv werd het aangegrepen om een geheimzinnig waas te leggen over het voortzetten van de collaboratie tot het bittere eindeGa naar eind99. Elias getuigde dat hij wekelijks met Romsee de toestand evalueerde. Tijdens die vele gesprekken informeerde Elias naar wat Romsee dacht over de strategie van het hof. Romsee zou hem hebben verklaard dat de koning de oorlog met Duitsland als beëindigd beschouwde. Voor hem was de Londense regering onwettig. Bijgevolg vormden de secretarissen-generaal het hoogste staatsgezag. Ze hadden ervoor te zorgen dat de ordehandhaving in Belgische handen bleef. Er moest worden opgetreden tegen elke vorm van ordeverstoring, ook tegen het verzet. De ‘bondgenoten’ van Romsee moeten dus gezocht worden bij de Belgische ordemach- | |
[pagina 573]
| |
ten. Men denkt hierbij in de eerste plaats aan de Belgische rijkswacht onder leiding van Emiel Van Coppenolle. Legerkolonel Van Coppenolle verbleef in het krijgsgevangenkamp van Luckenwalde waar hij lid was van de Luitenant De Winde-Kring. In oktober 1941 nam hij op vraag van Romsee in het ministerie van Binnenlandse Zaken de leiding van de Algemene Rijkspolitie. In februari 1943 werd hij korpscommandant van de rijkswacht. Van Coppenolle getuigde na de oorlog dat hij zijn functies alleen aanvaardde omdat hij van Romsee de verzekering had gekregen dat de koning ermee instemde. Voorts verklaarde hij dat Romsee gealludeerd had op de mogelijkheid van een compromisvrede waarbij de handhaving van de orde van het hoogste belang zou zijn. Van Coppenolle verwees naar de onrustbarende stijging van de ‘criminaliteit’, inzonderheid het ‘gewapend banditisme’Ga naar eind100. Daaronder begreep hij ook het gewapende verzet. Van Coppenolle en Romsee tekenden gezamenlijk verantwoordelijk voor een hervorming van het Belgische politionele apparaat. Ze beoogden een centralisering en een uitbreiding. Hun personeelspolitiek was erop gericht Nieuwe Orde-gezinde rijkswachters aan te werven. De nieuwe rijkswachters werden geïntegreerd in de zgn. ‘Eskadrons S’ die werden ingezet tegen de sluikhandel. De ‘Eskadrons S’ werden naar het eind van de bezetting toe meer en meer onttrokken aan hun oorspronkelijke opdracht en ingezet tegen ‘terrorisme en banditisme’Ga naar eind101. De poging om de rijkswacht om te smeden tot een ‘betrouwbaar’ instrument slaagde maar gedeeltelijk. Begin 1943 schreef Eggert Reeder in zijn activiteitsverslagen dat de rijkswacht ‘zu einem großen Teil politisch nicht als zuverlässig betrachtet werden kann’. De aanstelling van Van Coppenolle moest een ‘personelle Erneuerung’ mogelijk makenGa naar eind102. Luidens een rapport van de sd zou Gerard Romsee midden 1944 kunnen rekenen op 30% van de rijkswacht. Romsee steunde daarvoor op informatie van Van CoppenolleGa naar eind103. De rest van de rijkswacht was ‘onbetrouwbaar’. Romsee en Van Coppenolle hebben ook getracht meer vat te krijgen op de gemeentelijke politie. De rekrutering en opleiding van politieagenten en -officieren werd gecentraliseerd in de schoot van de Algemene Rijkspolitie. Het gaf de gelegenheid een actieve personeelspolitiek te voeren. Het vnv van zijn kant zette zijn kaders aan om ‘betrouwbare elementen’ te zoeken die in aanmerking konden komen als politieagentGa naar eind104. De bedoeling daarvan werd niet verhuld. In december 1943 riep het vnv-kaderblad Leiding op om alle vacante plaatsen van veldwachters en politieagenten te bezetten: ‘[Wij zijn] niet meer gediend met een electorale politie naar oude trant, doch met een gedrilde en gedisciplineerde, met één die bestendig preventief het volk en de openbare mening opvoedt en volksgemeenschappelijk optreedt.’ De politiek van Romsee, Van Coppenolle en het vnv t.a.v. de gemeentelijke politiediensten heeft geen noemenswaardige sporen nagelatenGa naar eind105. Men kan zich dus afvragen of Romsee wel kon rekenen op zijn ‘bondgenoten’. Had het vnv zelf iets in te brengen? | |
8.3.2 De VNV'ers in de militaire en paramilitaire formatiesEnkele documenten van de Dienst Verweer van het vnv bieden een interessant uitgangspunt met het oog op een oordeel over het militaire potentieel van het vnv. Deze dienst werd geleid door Herman Verreydt, officier bij de Vlaamse Wacht en leider van de Luitenant De Winde-Kring. Verreydt stelde, in opdracht van Staf De Clercq, op 18 september 1942 onderrichtingen op voor de ‘organisatie van het verweer in de arrondissementen’Ga naar eind106. Het kwam erop aan, schreef Verreydt, dat het vnv moest kunnen steunen op een ‘verweerapparaat’ dat in staat was de openbare macht uit te oefenen. Het moest klaarstaan om een ernstige versto- | |
[pagina 574]
| |
ring van de orde te onderdrukken. Het rapport bestond grotendeels uit een theoretische uiteenzetting over de wijze waarop efficiënt kon worden opgetreden in geval van oproer. Betekenisvol daarbij is dat Verreydt al rekening hield met een gezamenlijk optreden van de rijkswacht met de Vlaamse Wacht en met de gewapende vnv-formaties. In een tweede rapport, opgesteld in de loop van 1943, werkte Verreydt zijn plannen verder uitGa naar eind107. Hij ging ervan uit dat de Belgische ordediensten voor het grootste deel onbetrouwbaar waren omdat ze de ‘oude garde’ vertegenwoordigden. De nieuw aangeworven rijkswachters waren ten dele wel bruikbaar op voorwaarde dat ze gescheiden werden van de ‘oudegardisten’ en begeleid door volledig betrouwbare officieren. Wat het laatste punt betrof betreurde Verreydt dat kolonel Van Coppenolle niet steeds de aanwijzingen van de leider van de Luitenant De Winde-Kring (van Verreydt zelf dus) had opgevolgd. Verreydt was voorts van mening dat de poging tot hervorming van de bestaande oproerpolitie een te lange en te onzekere weg was om resultaat te bereiken. Daarom moest worden geopteerd voor de vorming van een nieuwe oproerpolitie. De nieuwe oproerpolitie die Verreydt voor ogen had zou bestaan uit de Vlaamse Wacht, de dm/zb en de dm/wb, de vavv, de Boerenwacht, het Vlaams Legioen, de Vlaamse nskk'ers en de nieuwe rijkswachteenheden. Samen ongeveer 25.000 manschappen. Essentieel was de gecoördineerde militaire opleiding en vooral de begeleiding door betrouwbare officieren. Voor dit laatste moest een beroep worden gedaan op de Luitenant De Winde-Kring. ‘De elementen door de Leider van deze kring aangeduid zullen bekwaam en betrouwbaar zijn.’ Voorts kon de afdeling officieren van vos worden ingeschakeld. Het geheel moest worden gecoördineerd door de leiding van het Verweer, m.a.w. door Herman Verreydt. In het scenario dat voorlag, speelde dus Verreydt zelf een hoofdrol. Het is niet bekend welk gevolg de vnv-leiding gaf aan de plannen van Verreydt. Men kan in ieder geval vaststellen dat de concepten van Hendrik Elias ten aanzien van de derde hypothese in de richting wijzen van wat Verreydt op papier uitwerkte. Hoe realistisch was het plan-Verreydt? Vooraf moet worden opgemerkt dat Verreydt zelf al vraagtekens plaatste bij de beschikbaarheid van sommige formaties. Het Vlaams Legioen zou waarschijnlijk niet tijdig vrijkomen, schreef hij. Het heeft weinig zin te speculeren over wat er met de Vlamingen in de Waffen-SS zou gebeurd zijn bij een vrede in het Westen. Men kan zich afvragen of ze überhaupt zouden worden vrijgelaten door de Waffen-SS. Zou de ss-leiding haar politieke plannen, waarin de vrijwilligers een essentiële rol speelden, zomaar opgeven en de vrijwilligers ter beschikking stellen van het vnv? Het is in dit verband interessant kennis te nemen van de reacties van Gottlob Berger. Hij waarschuwde herhaaldelijk voor het gevaar dat het vnv de beschikking zou krijgen over gewapende formaties. Op 25 juni 1943 alarmeerde hij Heinrich Himmler met de mededeling dat Hendrik Elias langzaam maar zeker een ‘Privat-Armee’ opbouwde. Hij wees op het bestaan van de Fabriekswacht (toen al omgevormd tot Vlaamse Wachtbrigade) en op het feit dat Elias al ‘ein nskk’ zou hebben gevormdGa naar eind108. Op 11 oktober 1943 maakte Berger zich ten overstaan van Eggert Reeder boos omdat het vnv de rekrutering voor de Waffen-SS in de schoot van de Vlaamse Wacht zou boycotten. Dat paste in de opzet om van de Vlaamse Wacht een Vlaams-nationaal leger te maken, aldus BergerGa naar eind109. Zoals zo vaak was de informatie van Berger ongenuanceerd. In feite verwoordde hij veeleer de wensen van het vnv dan de realiteit. In werkelijkheid was er een proces gaande waarbij de diverse Vlaamse paramilitaire formaties steeds meer onder de invloed van het Duitse leger kwamen, zodat de invloed van het vnv eigenlijk afnam. | |
[pagina 575]
| |
8.3.2.1 De Vlaamse WachtHierboven lazen we hoe het kader van de Vlaamse Wacht de bemoeienissen van de vnv-leiding niet bepaald apprecieerde. Toch groeide er onder invloed van de conflicten tussen het vnv en de DeVlag/ss een toenadering tussen de Vlaamse Wacht en het vnv. Op 1 juni 1943 werd een verbindingsstaf van de Vlaamse Wacht bij het Militaire Bestuur opgericht. Herman Verreydt maakte er deel van uit als verbindingsofficier met het vnv en vos. Alleen de relaties met deze organisaties werden geïnstitutionaliseerd. De vnv-leiding maakte er geen geheim van hoe ze de rol van de Vlaamse Wacht opvatte. Leiding schreef in februari 1943 dat het vnv de Vlaamse Wacht zo sterk mogelijk wilde maken ‘opdat op de dag waarop de nationaal-socialistische Beweging de macht in handen neemt, de Leider onmiddellijk [zou kunnen] beschikken over een orde dragend en orde scheppend organisme, dat de macht draagt, beschut en in stand houdt’. De invloed van de DeVlag/ss in de Vlaamse Wacht was beperkt, hoewel sommige officieren duidelijk in de richting van de DeVlag/ss opschoven. Herman Verreydt voerde als leider van de Luitenant De Winde-Kring een felle campagne tegen de DeVlag/ss. Gottlob Berger wees vooral naar hem als de man die de rekrutering voor de Waffen-SS in de schoot van de Vlaamse Wacht afremdeGa naar eind110. Berger werd daarover geïnformeerd door Richard Jungclaus. Jungclaus meldde nog dat in de Vlaamse Wacht de ss-invloed op alle mogelijke manieren werd bestreden. Het overgrote deel was vnv-gezind en beschouwde de Vlaamse Wacht als de kern van een toekomstig Vlaams Leger. Het Militaire Bestuur zou hieraan zijn medewerking verlenen. Eggert Reeder reageerde tegen die aantijging in een rapport waarin hij erop wees dat de Vlaamse Wacht stevig in handen was van het Militaire Bestuur. De organisatie werd door Duitse diensten begeleid. Ze werden uitsluitend door die diensten bevolen, ook inzake de rekrutering en de bevordering van de officieren. Het Militaire Bestuur besliste waar en wanneer de Vlaamse Wacht werd ingezet. De formatie was nauwelijks gewapend. Dat de werving voor de Waffen-SS zou worden gehinderd, werd tegengesproken. Immers, tussen september 1942 en september 1943 zouden 300 Vlaamse Wachters zich hebben gemeldGa naar eind111. Hoewel Reeder hier zichzelf verdedigde, is zijn beschrijving veel realistischer dan het oordeel van Berger. De Vlaamse Wacht kon allerminst beschouwd worden als een gewapende partijgarde. Wishful thinking aan vnv-zijde kon daar weinig aan veranderen. Wellicht had Jungclaus gelijk waar hij stelt dat het overgrote deel van de manschappen in de Vlaamse Wacht sympatiseerde met het vnv. Dat betekende nog niet dat die partij de Vlaamse Wacht als een verlengstuk kon beschouwen. Hoe broos haar positie was bleek toen Herman Verreydt eind 1943 om een nog onbekende reden een bocht van 180o maakte. Hij trok de Luitenant De Winde-Kring terug uit het vnv wat als gevolg had dat heel wat officieren van de Vlaamse Wacht ontslag namen uit de partij. In zijn nieuwjaarstoespraak van 1944 tot de officieren van de Vlaamse Wacht wenste majoor Baumann, de Duitse officier die binnen het Militaire Bestuur verantwoordelijk was voor de Vlaamse Wacht, Verreydt geluk met de beslissing zijn partijpolitieke bindingen op te zeggen zodat hij nu beter de Grootgermaanse zaak kon dienenGa naar eind112. Een vnv'er in de Vlaamse Wacht meldde dat de Luitenant De Winde-Kring een vijandige atmosfeer tegen het vnv creëerdeGa naar eind113. De vnv-leider zag zich verplicht zijn partijleden het advies te geven niet langer lid te blijven van de Kring. Toen in april 1944 een ‘Dr. Reimond Tollenaere-Kring’ voor onderofficieren van de Vlaamse Wacht werd opgericht, gebood de vnv-leider afzijdigheid. De naam van Tollenaere werd misbruikt, aldus EliasGa naar eind114. Men constateert dat bij het vnv, net zoals dat bij het Vlaams Legioen het geval was geweest, de instrumenten ontbraken om de politieke begeleiding van zijn leden te garanderen. Integendeel, de vnv-leiding werkte de verankering van de Vlaamse Wacht in de Duitse | |
[pagina 576]
| |
Wehrmacht in de hand. Door de dreigende invasie in het Westen werd een eventuele inzet van de Vlaamse Wacht in het vooruitzicht gesteld. Majoor Baumann richtte al begin 1944 een verzoek aan het OKH om de Vlaamse Wacht te beëdigen op de Führer. Vooraf werden zowel Jef Van de Wiele als Hendrik Elias gevraagd hun houding tegenover de eedaflegging te bepalen. Beiden betuigden hun instemming en waren bereid hun partijgenoten in de Vlaamse Wacht aan te zetten de eed te ondertekenen. Elias liet eind mei 1943 in een brief aan de Vlaamse Wachters weten dat hij hen aanraadde de eed te ondertekenen om de wapenbroederschap met hun Germaanse broeders te bevestigenGa naar eind115. Elias verklaarde na de oorlog dat hij de eedaflegging noodzakelijk achtte om te voorkomen dat de leden van de Vlaamse Wacht door de geallieerden beschouwd zouden worden als gewapende burgersGa naar eind116. Het is een merkwaardige uitleg, vooral als men voor ogen houdt dat Elias beweerde zijn strategie te richten naar een derde hypothese. Besefte hij dan niet dat de eedaflegging een beslissende stap was naar de inlijving van de Vlaamse Wacht in het Duitse leger? Na de eedaflegging veranderde het statuut van de manschappen van Wehrmachtsgefolge tot Wehrmachtsangehörige. Ze kregen het feldgraue uniform en waren onderhevig aan de Duitse krijgswetten. Heeft Elias zich afgevraagd wat het lot zou worden van de Vlaamse Wachters na een eventuele aftocht van de Duitse troepen? Er werd de vrijwilligers weliswaar verzekerd dat de eedaflegging niet inhield dat ze op vreemde fronten zouden worden ingezet. Had Elias al niet voldoende ervaring om het waarheidsgehalte te kennen van soortgelijke vage beloften die in dit geval niet eens schriftelijk werden toegezegd? De vrijwilligers waren wel vrij om de eed af te leggen. Volgens Eggert Reeder legden 1.687 of 73% van de Vlaamse Wachters de eed af. Hij signaleerde dat er grote verschillen bestonden tussen de verschillende eenheden. In Brugge zou slechts 30 à 50% de eed hebben afgelegd. Reeder weet dat o.m. aan de spanningen tussen het vnv en de DeVlagGa naar eind117. In werkelijkheid was er in de Vlaamse Wacht te Brugge een Grootnederlandse groep actief die zich verzette tegen de eedaflegging. Al in de loop van 1943 was een ‘Dietse Aktie Kern’ ontstaan die contacten onderhield met het Diets Eedverbond. Een van de drijvende krachten was Jaak De Mylle. Hij was lid van de leiding van de nsjv in West-Vlaanderen en had contacten met de dissidenten in de jeugdbewegingGa naar eind118. De Mylle was samen met drie andere Vlaamse Wachters al eind 1943 door het Duitse krijgsgerecht veroordeeld omdat hij weigerde een bevel op te volgen. De Mylle had als werfonderofficier de rekrutering voor de Vlaamse Wacht veeleer tegengewerkt dan bevorderd, zo luidde het vonnisGa naar eind119. Over de politieke achtergrond van het vergrijp werd niet gesproken. Men constateert dat ook in de Vlaamse Wacht het verzet groeide. Evenmin als bij het Vlaams Legioen steunde de vnv-leiding dit verzet. vnv'ers die het wel deden werden afgestraft. Zo had de afdelingsleider van Aaigem veertien aldaar gelegerde Vlaamse Wachters gesteund in hun weigering de eed af te leggen. De man werd onmiddellijk tot de orde geroepen. Piet Wyndaele gaf de arrondissementsleider van Aalst de opdracht hem tot andere gedachten te brengen en na te gaan hoe het kwam dat deze afdelingsleider ‘zo een verkeerde opvatting gekregen heeft’Ga naar eind120. Men kan besluiten dat het vnv aan het einde van de bezetting de Vlaamse Wacht minder dan ooit in handen had. Door de omslag van de Luitenant De Winde-Kring verloor de partij haar greep op het officierenkorps. De Vlaamse Wacht werd bovendien een onderdeel van het Duitse leger zodat de pretenties van het vnv wel erg onwezenlijk werden. De vrijwilligers die zich tegen deze ontwikkeling verzetten, vonden geen gehoor bij de partij, wel integendeel. | |
[pagina 577]
| |
8.3.2.2 De Vlaamse WachtbrigadeDe ongerustheid van Gottlob Berger was gegronder ten aanzien van de Fabriekswacht. Boven lazen we hoe deze formatie met handen en voeten gebonden was aan het vnv. Deze toestand werd geformaliseerd toen op 15 januari 1943 de Fabriekswacht als Dietse Militie/Wachtbrigade (dm/wb) een onderdeel werd van de vnv-militie. Al op 30 november 1942 had de commandant-generaal van de militie, Joris Vansteenland, bij Hendrik Elias aangedrongen op deze regelingGa naar eind121. Vansteenland wenste dat de organisatie formeel onder zijn bevel kwam. Hij wenste ook de effectieve leiding op organisatorisch, disciplinair, politiek en militair niveau. In het protocol dat in januari werd afgesloten tussen Hendrik Elias en Christiaan Turcksin werd gestipuleerd dat de dm/wb rechtstreeks onder het bevel kwam van de leider van het vnv. De dagelijkse leiding werd gespreid over verschillende personen. Turcksin werd door Elias aangesteld als algemeen dienstoverste. Zijn bevoegdheden werden beperkt tot het administratieve domein. Turcksin moest naast zich een door de leider van het vnv aangestelde commandant dulden die de politieke en militaire leiding van de dm/wb had en die rechtstreeks ondergeschikt was aan Joris Vansteenland. Heerbanleider Bert Meuris werd in deze functie benoemd. Bij betwistingen besliste Elias die ook alle hogere officieren aanstelde. De dm/wb was een integraal deel van de vnv-militie. In het protocol werd vastgelegd dat de dm/wb tijdelijk ter beschikking werd gesteld van het Luftgaukommando für Belgien und Nordfrankreich. De formatie kon als het ware op elk moment weer voltijds ter beschikking worden gesteld van het vnv. Turcksin zag met de hervorming een groot deel van zijn bevoegdheden verloren gaan. Hij sloeg al onmiddellijk terug. Toen Bert Meuris eind maart door ziekte zijn functie tijdelijk moest neerleggen, verkreeg Turcksin van Elias op 17 april 1943 dat hij commandant a.i. werdGa naar eind122. Turcksin herwon zo een flink stuk van zijn bevoegdheden. Hij zou nu trachten de bevoogding van het vnv van zich af te wentelen. Turcksin werd daarbij geholpen door de ontwikkelingen op hoger niveau. Midden 1943 stelde Eggert Reeder een rapport op met een overzicht van de inzet van Belgen in het Duitse leger en in van het leger afhankelijke paramilitaire formatiesGa naar eind123. Hij besliste bovendien een commissie in het leven te roepen die zou nagaan hoe de rekrutering kon worden opgedreven. Een van de voorgestelde maatregelen was de Entpolitisierung van de organisaties. Betekenisvol is dat ook een vertegenwoordiger van het Luftgaukommando deel uitmaakte van de commissie. Het Luftgaukommando was toen al begonnen met de hervorming van de dm/wb. Al in de eerste helft van mei 1943 werd een nieuw raamakkoord opgesteld dat leidde tot de omvorming van de dm/wb tot de Vlaamse Wachtbrigade. Zeer belangrijk daarbij was dat de vrijwilligers een nieuw statuut kregen. Waar ze totnogtoe strikt genomen burgers waren die door het Duitse leger werden betaald, waren het nu ‘militarisierte Wehrmachtsgefolge’, onderworpen aan de Duitse krijgswetten. Het contract bepaalde dat de vrijwilligers ter beschikking stonden van de leider van het vnv, voor zover hun dienstverplichtingen dit mogelijk maakten. De rollen waren a.h.w. omgekeerd. Het protocol van de dm/wb stipuleerde nog dat het vnv een formatie ter beschikking stelde van het Luftgaukommando. De leiding van de Vlaamse Wachtbrigade kwam in handen van een Brigadeführer die op alle terreinen bevoegd was. In principe werd de brigadeleider door Hendrik Elias benoemd. Spoedig zou blijken dat de vnv-leider geen andere keuze had dan Christiaan Turcksin - die deze functie al van in den beginne waarnam - te handhaven. Het vnv kon nog een vinger in de pap houden doordat het verplichte lidmaatschap van het vnv gehandhaafd bleef. Joris Vansteenland werd door die hervormingen totaal buitenspel gezet. Hij protesteerde heftigGa naar eind124 en zou er zelfs mee gedreigd hebben ontslag te geven als de hervormingen werden doorge- | |
[pagina 578]
| |
voerdGa naar eind125. Hendrik Elias probeerde de schade te beperken door op 29 juni 1943 aan het Luftgaukommando Bert Meuris, Vansteenlands pion, voor te stellen als BrigadeleiderGa naar eind126. Hij kreeg als antwoord dat er geen enkele reden bestond om Turcksin zijn functie te ontnemenGa naar eind127. Op 9 juli 1943 kroop Elias opnieuw in de pen om mee te delen dat Turcksin onaanvaardbaar was doordat hij herhaaldelijk het vertrouwen had geschondenGa naar eind128. Hij beschuldigde Turcksin zelfs van financiële chantage. Hij blokkeerde immers aan het vnv verschuldigde bedragen tot ‘zekere moeilijkheden geregeld zijn’. ‘Aan zo'n man’, schreef Elias, ‘kan ik onmogelijk een belangrijk deel van mijn militie [...] toevertrouwen.’ Met zijn argumenten werd geen rekening gehouden. Elias schreef nog eens op 14 augustus 1943Ga naar eind129. Hij koppelde nu het voortzetten van de werving aan de benoeming van Meuris. Dezelfde dag dat de vnv-leider het rekruteren voor de Waffen-SS staakte, o.m. omdat hij geen enkele zeggenschap meer had over de vrijwilligers in die formatie, moest hij een zwaarwegend dreigement aanwenden omdat nog een andere formatie aan zijn controle dreigde te ontsnappen. Elias beet in het zand over de hele lijn. Het Luftgaukommando liet weten dat Turcksin moest blijven. Hij gaf immers alle garanties inzake depolitisering, een wens die ook het Militaire Bestuur had uitgesprokenGa naar eind130. Als klap op de vuurpijl moest Elias incasseren dat het lidmaatschap van het vnv niet langer een vereiste was om toe te treden tot de Vlaamse WachtbrigadeGa naar eind131. Elias besefte dat hij gerold was. In een bittere brief, 1 september 1943, aan het Luftgaukommando wees hij erop dat de meeste manschappen en officieren het nieuwe contract van de Vlaamse Wachtbrigade hadden ondertekend met de verzekering dat hun formatie zou blijven deel uitmaken van het vnvGa naar eind132. Alleen onder die voorwaarde had Elias zijn medewerking verleend en de manschappen aangezet het nieuwe contract te ondertekenen. Elias vergeleek zich met ‘een zekere Moor die deed wat van hem werd verwacht en thans kan gaan...’. In zijn naoorlogse geschriften liet Elias de omvorming van de dm/wb tot Vlaamse Wachtbrigade onbesproken. Ook toen het debâcle duidelijk werd, bleef de vnv-leiding ten opzichte van haar achterban doen alsof er niets was gebeurd. Hendrik Elias zinspeelde er onrechtstreeks heel even op in Leiding, september-oktober 1943. Hij schreef dat het vnv zich niet wenste te bezondigen aan de praktijk van ledenwerving onder brooddwang. Daarmee wierp hij een steen naar de DeVlag, waar zo'n praktijk gangbaar was. Het voorbeeld dat hij gaf was voor een ander adres bedoeld: ‘Ik zou er niet van willen weten indien onze wervers door een toevallige vriendschap met een “Flugplatzkommandant” er moesten in slagen het brood afhankelijk te maken van een aansluiting bij onze Beweging.’ De vnv-propaganda bleef de Vlaamse Wachtbrigade voorstellen als een onderdeel van het vnv en maar tijdelijk ter beschikking gesteld. In Leiding van januari 1944 verscheen wel de mededeling dat de Vlaamse Wachtbrigade als korps niet meer tot de dm/zb behoorde. De dm/zb'ers die er lid van waren, waren met ‘onbepaald verlof’. De vrijwilligers hadden ‘de plicht’ lid te zijn van de dm/zb. Zo werd versluierd dat in feite de verplichting niet meer bestond. Hetzelfde nummer van Leiding deelde mee dat een nieuwe wervingsactie werd ingezet. Het vnv bleef zich, ondanks alle dreigementen van Hendrik Elias aan het adres van het Luftgaukommando, inzetten voor de rekrutering, zij het passief. Zelfs als de vnv-leiding het had gewild, kon ze nog weinig doen voor de vrijwilligers. De gewone wachters hadden zich voor een jaar geëngageerd. Voor de officieren was er helemaal geen weg terug. Ze moesten tekenen voor Kriegsdauer. Een tweehonderdtal vrijwilligers weigerden het nieuwe contract te ondertekenen. Toen midden 1944 de eenjarige contracten afliepen was de leegloop massaalGa naar eind133. De Vlaamse Wachtbrigade kan dus allerminst worden beschouwd als een militair machtsinstrument van het vnv. De omvorming van de dm/wb, waaraan de vnv-leiding haar medewerking had verleend, fnuikte de impact van de partij op de formatie en werkte de integratie van de Vlaamse Wachtbrigade in het Duitse leger verder in de hand. | |
[pagina 579]
| |
8.3.2.3 NSKK en OTWat restte er het vnv nog buiten de wachtformaties? Gottlob Berger beweerde dat het vnv ‘zijn’ nskk al bezat. Wellicht refereerde hij daarmee aan het bestaan van een Dietse Militie/Motorbrigade (dm/mb). We weten al dat dit een papieren organisatie was die alle vnv'ers in dienst van het nskk omvatte. De dm/mb had geen enkele operationele betekenis. Er zijn geen sporen van spanningen tussen het vnv en het nskk. De vnv'ers werden samen ingezet in homogene vnv-eenheden. De DeVlag had zijn eigen nskk-eenheden. Vrijwilligers die door het vnv werden aangeworven moesten lid zijn van het vnv. De afdelingsleiders van het vnv werd bevolen iedereen die zich aanmeldde voor het nskk en nog geen vnv-lid was, onmiddellijk een toetredingsformulier te laten invullen. De kandidaten moest op het hart worden gedrukt dat ‘onze nskk-mannen politieke soldaten zijn, lid niet enkel van de Beweging maar tevens van de Dietse Militie/Motorbrigade; dat zij als dusdanig aan de Leider Dr. H.J. Elias trouw en gehoorzaamheid betuigen en door Hem aan de “Führer” Adolf Hitler, waarop zij dan ook beëdigd worden’Ga naar eind134. In deze praktijk lijkt geen verandering te zijn gekomen in juni 1943, na de initiatieven van Eggert Reeder. Hij voorzag nochtans in een Entpolitisierung van de partijpolitieke nskk- eenhedenGa naar eind135. Het vnv bleef zich sterk inspannen voor de werving. In 1944, toen het vnv met alle andere organisaties waarvoor het vrijwilligers had geleverd, te kampen had met politieke moeilijkheden, was het nskk de enige formatie waarvoor de vnv-leiding nog actief rekruteerde. Op 14 maart 1944 was Hendrik Elias persoonlijk aanwezig op de afscheidsplechtigheid van een duizendtal Vlaamse nskk'ers - waaronder ongetwijfeld heel wat partijgenoten - die naar het oostfront vertrokken. Het waren even zoveel vnv'ers die niet meer beschikbaar waren voor de partij. En hoewel Elias beweerde dat de relaties tussen het vnv en het nskk steeds opperbest bleven, waren er geen overeenkomsten over een eventuele beschikbaarheid van de nskk-eenheden die waren samengesteld uit vrijwilligers van het vnv. Hetzelfde geldt voor de gewapende ot-formaties. In de loop van 1943 was een OT-Schutzkorps ontstaan dat een defensieve en politionele opdracht kreeg bij de ot-eenheden. Het aantal Vlaamse vrijwilligers was marginaal. | |
8.3.2.4 ‘Hilfsfeldgendarmerie’Ten slotte moet hier de inzet van vnv'ers bij de Hilfsfeldgendarmerie worden belicht. In juni 1943 schreef Eggert Reeder dat toen 1.092 Belgen in dienst waren van de Hilfsfeldgendarmerie en dat daarvoor een beroep werd gedaan op ‘zuverlässige Flamen und Wallonen’, de Vlaamse ss, de dm/zb, het vnv, vos en RexGa naar eind136. De onderhandelingen met het vnv over de opname van vnv'ers in de Hilfsfeldgendarmerie waren eigenlijk nog aan de gang. Het is niet onmogelijk dat hier en daar al vnv'ers op persoonlijke titel waren toegetreden, te meer omdat een engagement een vrijstelling voor tewerkstelling in Duitsland tot gevolg had. Midden 1943 begon het vnv in eigen rangen te rekruteren. In het arrondissement Antwerpen bijv. meldden zich begin juli de eerste vrijwilligersGa naar eind137. In augustus 1943 werd een mededeling van de arrondissementsleiding verspreid waarin de weerbare vnv'ers werden opgeroepen zich te melden voor de HilfsfeldgendarmerieGa naar eind138. De vrijwilligers moesten zich melden via het vnv-secretariaat. Ze ondertekenden een contract voor één jaar. Voor wie zich engageerde gold in principe de dienstplichtGa naar eind139. Er werd beklemtoond dat men alleen door de Feldgendarmerie kon worden ingezet na afspraak met de arrondissementsleiding. Het vnv wilde mee kunnen beslissen voor welke doeleinden de Hilfsfeldgendarmen werden ingezet. Elias getuigde na de oorlog dat de werving onder strikte voorwaarden gebeurde: geen militaire opdrach- | |
[pagina 580]
| |
ten, geen opsporing van werkweigeraars en geen taken bij de controles op de sluikhandelGa naar eind140. Vaststaat dat de inschakeling bij de opsporing van werkweigeraars van in den beginne werd afgewezen. Eggert Reeder vermeldde dit verbod in een rapport voor Heinrich Himmler, 28 augustus 1943Ga naar eind141. Even zeker is het dat deze voorwaarde door de Feldgendarmerie werd genegeerd. De inschakeling van vnv'ers in de Hilfsfeldgendarmerie gaf aanleiding tot ‘eindeloze moeilijkheden’ betoogde Elias na de oorlogGa naar eind142. Zo kwam er in het vnv scherp protest toen vnv'ers zich als hulptroepen inlieten met de opsporing van werkweigeraarsGa naar eind143. De gouverneur van West-Vlaanderen, Michiel Bulckaert schreef aan Elias dat als de Feldgendarmerie dergelijke opdrachten uitvoerde, het vnv onmiddellijk zijn medewerking moest staken. ‘Het vnv mag niets gemeen hebben met die moordenaars,’ schreef Bulckaert. De Oostendse arrondissementsleider Valeer Devos weigerde aan de rekrutering mee te werken. Elias verklaarde na de oorlog dat hij op de Kommandantur van Brugge werd geroepen waar hem op de houding van Devos werd gewezen. De Sicherheitsdienst zou het aftreden van Devos hebben geëist omdat hij in het spergebied als een gevaar voor de veiligheid werd beschouwd. Elias weigerde hierop in te gaanGa naar eind144. Mogelijk heeft Elias wel geprotesteerd tegen de overtreding van de afspraken inzake de inschakeling van vnv'ers in de Hilfsfeldgendarmerie. Zijn houding tegenover de verplichte tewerkstelling zelf werd er niet door gewijzigd. Wat was de motivatie voor de inschakeling van vnv'ers in de Hilfsfeldgendarmerie? Hendrik Elias plaatste ze binnen het kader van de derde hypothese. Het doel was ‘bij politieke en sociale woelingen de orde te handhaven en de persoon en het bezit der collaborateurs zonder onderscheid te verdedigen’. Die weg werd gekozen omdat voorstellen om de dm/zb te bewapenen door de bezetter waren afgewezen, aldus EliasGa naar eind145. Er werd dan maar geopteerd voor de klassieke weg: de integratie van vnv'ers in een Duitse formatie. De dm/zb creëerde opnieuw een apart onderdeel, nl. de Dietse Militie/Politie. Zo kon, op papier althans, deze inzet worden gezien als een rechtstreekse militaire versterking van het vnvGa naar eind146. Hoeveel vnv'ers er precies betrokken geraakten bij de Hilfsfeldgendarmerie is niet bekend. Zeker niet meer dan enkele honderden. In Antwerpen meldden zich zo'n tweehonderd vrijwilligersGa naar eind147. Ook in andere arrondissementen werden vnv'ers ingeschakeld, zij het op beperktere schaal. In de woelige provincie Limburg werden in het voorjaar van 1944 vnv'ers aangeworven. Ze werden samen met de Antwerpse vrijwilligers ingeschakeld tegen het verzetGa naar eind148. Men kan besluiten dat de militaire slagkracht van het vnv, een essentiële voorwaarde voor de derde hypothese, uiterst beperkt was. Er was geen enkele formatie waarin vnv'ers dienst deden waarop de partij kon rekenen om eventueel een gewapende strijd aan te gaan. Verderop zal blijken dat zelfs de dm/zb daarvoor niet in aanmerking kwam. Hierna wordt nagegaan wat de slagkracht van het vnv in de praktijk betekende. De ‘burgeroorlog’ waarin de partij aan het einde van de bezetting betrokken geraakte, is hiervoor een valabele toetssteen. |
|