Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
8.4 Terreur en contraterreurHet gebruik van de term ‘terreur’ voor de moorden gepleegd door verzetslieden op hun politieke tegenstrevers in de collaboratie, is door de negatieve connotaties van de term niet zo evident. Niettemin dekt de neutrale betekenis van de term hier de lading ten aanzien van het overgrote deel van de moorden. Toen het Nationaal Commando der Gewapende Partizanen (de gewapende vleugel van het communistische verzet) begin 1942 aan iedere partizaan het bevel gaf de collaborateurs om te brengen, beoogde men precies terreur te zaaien. De bedoeling was niet alleen de politieke vijand te treffen door fysieke liquidatie maar evenzeer de medestanders schrik aan te jagen (te terroriseren) zodat ze eventueel hun politieke engagement zouden opgeven. De term terreur werd overigens door het verzet zelf gehan- | |
[pagina 581]
| |
teerdGa naar eind149. Aanvankelijk gaf het Nationaal Commando der Gewapende Partizanen het bevel goedgekozen doelwitten te kiezen, later kwam het bevel tot een systematisch liquidering van collaborateursGa naar eind150. De Rode Vaan van juni 1942 wond er geen doekjes om. Naar aanleiding van de oproep van Stalin dat 1942 het jaar van de Duitse nederlaag moest worden schreef het clandestiene bladGa naar eind151: ‘De oproep van Stalin zal ons volk beantwoorden door het doen toenemen der sabotage, der aanslagen tegen de nazi-oorlogsmachine en transporten, door de uitroeiing van de verraders. [...] Vervolgt de verraders zonder genade. Dat hun huizen bejudast worden, hun ruiten ingegooid. Dat de granaten in hun woningen ontploffen. Beeft verraders van het vnv! [...] Als honden zult gij creperen onder de kogels der patriotten.’ Door deze tactiek van de Gewapende Partizanen zou vanaf het voorjaar 1942 de spiraal van moord en vergelding een aanvang nemen. Vóór 22 juni 1941 werd er in bezet België door het verzet geen politieke moord begaan. In de tweede helft van 1941 werden maar enkele geïsoleerde moorden gepleegd. Vanaf 1942 begon een continue reeks. De bezetter reageerde met de executie van gijzelaars. Tussen 27 november 1942 en 10 juli 1944 kwamen op bevel van de Militärbefehlshaber en tegelijk opperste Gerichtsherr Alexander von Falkenhausen, tweehonderdveertig politieke gevangenen - mensen die al om andere feiten waren veroordeeld - als Haftgeiseln voor het vuurpeloton. Onder Reichskommissar Joseph Grohé en de hsspf Richard Jungclaus werden tussen 18 juli en 2 september 1944 nog eens vijfenzestig gijzelaars geëxecuteerdGa naar eind152. In die tijd stierven honderden collaborateurs door kogels of springstof van het verzetGa naar eind153. Daarbij kwamen meer dan honderd vnv'ers om het leven. Het is niet bewezen of ze allen stierven door het verzet. Het is bekend dat de oorlogstoestand criminogeen werkt. Niet-politieke criminaliteit onder het mom van verzet kon o.m. opbloeien door de werkeloosheid van de Belgische justitie die weigerde op te treden tegen het politieke terrorisme. De bezetter van zijn kant poogde het verzet te criminaliseren door de verzetsdaden systematisch te brandmerken als ‘banditisme’. De houding van de Belgische justitie had mede tot gevolg dat de collaborerende groepen op hun beurt politieke terreurmoorden pleegden op personen die verdacht werden van politieke aanslagen of van wie vermoed werd dat ze het verzet steunden. In Vlaanderen waren de eerste vergeldingsmoorden het werk van de Vlaamse ss'er Robert Verbelen. Zijn groep bestond uit leden van de Germaanse-ss Vlaanderen en de DeVlag en vermoordde zesendertig mensen die ervan werden verdacht de terreur van het verzet te steunen. Verbelen kon opereren onder de vleugels van Richard Jungclaus die zo een kans zag op het politionele terrein de facto executieve bevoegdheid te verwervenGa naar eind154. Het vnv, met name de dm/Politie, ging pas tijdens de laatste maanden van de bezetting over tot moord op politieke tegenstanders. Op het terrein vielen acht slachtoffers. Het gebeurde in de provincie Limburg waar toen een sfeer van burgeroorlog heerste. Het zou onjuist zijn de oorsprong van het politieke geweld te zoeken bij de eerste politieke moord van het verzet. De bezetting zelf en het structurele geweld van een nationaal-socialistische bezetter lagen vanzelfsprekend aan de basis van het geweld. Wie zich verzette werd beschouwd als een potentiële vijand en riskeerde zijn leven. Het vnv had van in den beginne de oorlog verklaard aan al degenen die een teken van verzet zouden geven tegen de Duitse bezetter en zijn politieke medestanders. Op 13 november 1940 - toen de eerste tekenen van verzet zichtbaar werden en er nog geen sprake was van terreur - schreef Staf De Clercq in een zeer vertrouwelijke circulaire aan de arrondissementsleidersGa naar eind155: ‘Het is U niet onbekend dat op dit ogenblik de anti-Duitse propaganda een geweldige omvang neemt in al de gewesten van het land. Zij komt tot uiting door fluistercampagnes, door sluikblaadjes, manifesten, aanplakbrieven, door het dragen van driekleurige of Engelse strikjes, vlagjes enz. Onder de lui die aldus door leugens, bedrog en ophitsing de bevolking tot sabotagedaden en opstand willen aanzetten, vinden we in de eerste plaats de hevig- | |
[pagina 582]
| |
ste vijanden van ons volk terug. Waar ze vroeger zwoeren bij Frankrijk zijn ze nu van meesters veranderd en stellen zich ter beschikking der Engelse propaganda. Wij hoeven hier niet veel woorden aan te verspillen. Engeland stelt zich aan als de vijand van ons volk. Wie optreedt als vriend en handlanger van onze vijand, is ook onze vijand. Het vnv zal deze vijanden ontmaskeren en tot het uiterste bekampen.’ De arrondissementsleiders kregen de opdracht nauwkeurig te rapporteren over de gemoedstoestand van de bevolking ‘met vaststelling van de verantwoordelijkheden’. We lazen al hoe de vnv-leiding herhaaldelijk opdrachten gaf elke weerstand tegen de bezetter te bestrijden. Vaak waren de instructies zeer precies. Op 27 maart 1942 gaf de Limburgse gouwsecretaris Marcel Nuyts aan de gewestleiders dringende en zeer geheime instructies. Limburg was toen nog een relatief rustige provincieGa naar eind156: ‘Ten einde te voorzien in de leemte welke zich dagelijks laat gevoelen, moeten we in zo kort mogelijke tijd van elke gemeente van Limburg in 't bezit gesteld worden der namen van personen met hun volledig en JUIST [...] adres, welke een anti-vnv, een anti-Duits en een Churchill-communistische houding aannemen en die zelfs in min of meer hevige mate propaganda voeren. Op het gepaste ogenblik moeten we deze hetzers kunnen onschadelijk maken. Stel U daarvoor PERSOONLIJK in verbinding met uw afdelingsleiders, de strengste geheimhouding evenwel in acht nemend. Geen enkel geschrift mag hiervoor in omloop gebracht worden. Niettegenstaande dat moet hier met de nodige spoed gewerkt worden. Deze lijst moet vermelden: naam, voornaam, adres, beroep, ouderdom, gezinstoestand en dat wat hem (of haar eventueel) vooral ten laste gelegd wordt. Houdt ons bestendig op de hoogte van de werking van de kaj en de voornaamste clubs en bijeenkomsten. Voor elke gemeente ook moet een persoon aangeduid worden welke de actie nagaat van de politieke hetzers die onder het mom van een culturele vereniging heropend zijn en alzo een onderduimse actie onderhouden. Deze persoon moet een klare kijk van toestanden hebben en moet volledig in het geheim werken. Hij houdt voortdurend de gewestleider op de hoogte, welke op zijn beurt ons de zaken overmaakt met advies. Onderschat het Groot Belang dezer opdrachten niet. Verbrand na lezing en overwinning dit schrijven.’ In de schoot van het vnv werd een inlichtingsdienst (D-Dienst) opgericht om o.m. het verzet te schaduwen. Het vnv was dus potentieel levensgevaarlijk voor iedereen die het niet eens was met de bezetter en uitkwam voor zijn overtuiging. Bovenstaande circulaire moet allicht ook worden gezien in het licht van de voorvermelde bedreigingen van het Nationaal Commando der Gewapende Partizanen. De vnv-leiding was op de hoogte van die bedreigingen via de clandestiene pers. Op 17 april 1942 bezorgde Ernest Van den Berghe aan de partijkaders enkele kopieën van clandestiene vlugschriften waarin de ordewoorden van de Partizanenleiding te lezen warenGa naar eind157. Ze dienden ernstig te worden genomen, waarschuwde de algemeen secretaris. In het grootste geheim dienden beschermingsmaatregelen te worden getroffen ter bescherming van leidende vnv'ers. Voor het eerst was er sprake van de oprichting van een ‘verweerkorps’. Tot dan toe was het vnv nog niet het slachtoffer van politiek geweld. Wel werd in de nacht van 6 op 7 december 1941 de vnv-burgemeester van Opglabbeek, Pieter Cardynaels, dodelijk verwond toen hij tijdens een nachtelijke ronde met de Boerenwacht door smokkelaars werd neergeschoten. Dit voorval hield geen verband met de gewijzigde strategie van het verzet. Op 21 mei 1942 werd in Heestert (West-Vlaanderen) een vnv'er vermoord. De omstandigheden zijn onbekend. In augustus 1942 werden in Antwerpen en in Serskamp | |
[pagina 583]
| |
nog twee vnv'ers vermoord. De eerste moord die het vnv deed opschrikken en die werd ervaren als een geplande politieke moord was die op de commandant van de Fabriekswacht, Jozef Podevijn. Jozef Podevijn werd op 24 oktober 1942 voor zijn woning in Aalst neergeschoten. Hij overleed enkele dagen later. De twee daders werden gevat. Ze stierven op 5 december 1942 voor het executiepelotonGa naar eind158. De moord op Podevijn werd geregeld gevolgd door nog een moord op vnv'ers. In 1942 stierven nog vijf vnv'ers, naast andere collaborateurs. Voorts hadden er van oktober tot december nog dertien bomaanslagen plaats tegen vnv'ers of tegen vnv-gebouwenGa naar eind159. Dat de reeks moorden op vnv'ers in oktober 1942 een aanvang nam, is niet toevallig. Op 6 oktober 1942 maakte de bezetter de verordening op de verplichte tewerkstelling in Duitsland bekend. Deze maatregel betekende een mijlpaal in de bezettingstijd, zeker voor de slagkracht van het verzet. De ondergedoken werkweigeraars waren, zoals Eggert Reeder het uitdrukte, ‘eine ständige fliessende Rekrutierungswelle’ voor het verzetGa naar eind160. Onder de titel ‘Wij zijn geen lafaards, wij zijn geen slachtvee’, besteedde VNV-Dienst einde 1942 voor het eerst uitgebreid aandacht aan de aanslagen op het vnv en op de vnv'ers. De bedoeling van de uitvoerders en vooral van de ‘inspirators’ van de aanslagen was dubbel, aldus het vnv-kaderblad. Enerzijds wilden ze ‘terreur’ zaaien om zo de verdere groei van het vnv te verhinderen. Anderzijds trachtten ze orde en rust te verstoren om aldus het Militaire Bestuur en de Duitse oorlogvoering te treffen. Beide doelstellingen waren tot mislukken gedoemd wegens de sterkte van het vnv en van het Militaire Bestuur. VNV-Dienst eindigde met een bedreiging aan het adres van de dadersGa naar eind161: ‘Hoewel het in laatste instantie de Bezettende Overheid is die moet uitmaken op welke wijze “rust en orde” gehandhaafd worden, draagt de Beweging toch een niet te onderschatten verantwoordelijkheid voor het treffen van die afweer- of represaillemaatregelen tegen haar of haar mensen of haar goederen gepleegde aanslagen, die doelmatig, of op grond van de rechtvaardigheid of van elementair zelfrespect noodzakelijk kunnen geacht worden.’ Hendrik Elias' eerste openbare toespraak als leider van het vnv werd gehouden bij het graf van Jozef Podevijn. Elias had het over de krachten achter de uitvoerders van de moordGa naar eind162: ‘Wij weten wie de hand van de moordenaars wapende. Het is de Aziatische en joodse geest die het communisme baarde. Het zijn Moskou en zijn trawanten. Maar naast Moskou staan er nog anderen die zich katholieken noemen. Het is Radio Londen. Het zijn de zg. fatsoenlijke burgers die de moord goedkeuren.’ In een andere rede als leider van het vnv had hij het weer over de terreurGa naar eind163: ‘Communisme en Witte Brigade hebben een terreur losgelaten over Vlaanderen! [...] Dat diegenen die dit geweld hebben ontketend zich wel bedenken wat de toekomst brengt. Geweld roept om geweld en ik hoop uit de grond van mijn hart dat voor Vlaanderen de dag niet zal komen waarop het nodig is omdat men weet waar dergelijke ramp begint maar niet waar ze eindigt. Ik hoop dat de staatsmacht genoeg kracht en energie zal bezitten om dit terroristische geweld te onderdrukken; maar mocht deze falen dan weet ik ook, als ons hier geen recht kan worden gedaan, wij onszelf zullen rechten.’ De vnv-leiding dreigde dus wel maar gaf tegelijk duidelijk te kennen dat ze rekende op de Belgische justitie om de gewelddaden te doen ophouden. Ze hoopte erop dat de Belgische politie en de magistratuur de ‘orde’ als een neutraal gegeven zouden beschouwen en dus hard zouden optreden tegen gewelddaden, ook al hadden ze een politieke achtergrond. Een oproep van de secretarissen-generaal aan de bevolking, 9 januari 1943, leek hieraan tegemoet te komen. Aanslagen werden veroordeeld als ‘schadelijke agitatie’Ga naar eind164. De Belgische magistratuur dacht er blijkbaar anders over. Ze wenste niet tussenbeide te komen in politieke dossiers of in dossiers die de belangen van de Duitse bezetter schaadden. Aanslagen op collaborerende Belgische onderdanen werden in dit licht gezien. Tegen de | |
[pagina 584]
| |
daders werd daarom niet opgetreden. Hendrik Elias trok hieruit zijn conclusies. Op 17 januari 1943 verwees hij in een toespraak in Gent naar zijn redevoering in Antwerpen, maar hij voegde er een essentiële en vérdragende boodschap aan toe: ‘Het is uw plicht, kameraden, wanneer gij iets vaststelt dat lijkt op terrorisme of op de voorbereiding ervan, dat gij het aan de bevoegde overheid overmaakt, zonder aarzeling, zonder bekommernis of zonder aanzien van de personen. En als ik zeg, “aangeven bij de bevoegde overheid”, dan is deze bevoegde overheid niet de Belgische justitie, maar de Duitse overheid, omdat gij gevaar loopt, als gij het aangeeft bij de Belgische, dat de inlichtingen zullen overgemaakt worden aan diegenen die de beramers zijn van het misdrijf.’ Hij maande zijn volgelingen evenwel aan niet zelf tot de actie over te gaan. Elias hoopte dus dat de Belgische justitie de orde zou herstellen, maar hij rekende in de eerste plaats op de Duitse bezetter. Zoals zijn voorganger riep hij zijn volgelingen op informatie over het verzet te rapporteren. Nieuw was dat de vnv'ers nu werden opgeroepen hun informatie rechtstreeks aan de bezetter over te brengen. De bezetter was niet in staat het politieke geweld van het verzet aan banden te leggen. De numerieke zwakheid van de bezettingstroepen en hun eerder geringe gevechtswaarde hadden tot gevolg dat het beteugelend optreden vrij beperkt bleef. In zulke omstandigheden nam het politieke geweld hand over hand toe. In de loop van 1943 stierven 57 vnv'ers door politieke aanslagen. Elf ervan waren lid van een paramilitaire formatie: acht leden van de Vlaamse Wachtbrigade, een lid van de Vlaamse Wacht, een nskk'er en een vavv'er. Ook bij de vnv'ers werden vooral uniformdragers het slachtoffer. De dm/zb telde veertien slachtoffers, onder wie twee politieagenten. Twee nsjv'ers, een gouwleider en een adjunct-gouwleider, kwamen om. In het vnv werden vooral mensen met een functie getroffen: twee gewestleiders, twee afdelingsleiders, een afdelingspropagandaleider en twee wijkleiders. Twee van hen waren schepen. Gemeentelijk politiek personeel was ook een geviseerde groep. Buiten de twee genoemde schepenen was ook een getroffen lid van de dm/zb schepen. Voorts lieten nog vier burgemeesters en een schepen het leven. Eén adjunct-politiecommissaris werd vermoord. Ten slotte werden in 1943 zeven gewone vnv-leden het slachtoffer van politiek geweldGa naar eind165. Bij een aanslag in 1943 werden nog 30 vnv'ers gewond. In 70 gevallen was er alleen stoffelijke schade. De geweldplegingen gingen crescendo: in de laatste drie maanden van 1943 waren er evenveel aanslagen als in de rest van dat jaarGa naar eind166. Het overgrote deel van het geweld komt voor in drie streken: Leuven met 52 aanslagen, waarvan 22 met persoonlijk letsel; Brussel met 35 aanslagen, waarvan 13 met persoonlijk letsel en Limburg met 31 aanslagen, waarvan 29 met persoonlijk letsel. In de rest van Vlaanderen bleef het politieke geweld opvallend beperkt. Alleen in de Antwerpse en in de Mechelse regio kwamen een 25-tal aanslagen tegen vnv'ers voorGa naar eind167. Natuurlijk werden niet alleen vnv'ers het slachtoffer van aanslagen. Ook andere collaborateurs en de bezetter zelf werden getroffen. Uit een globale statistiek van het aantal aanslagen, sabotages en diefstallen tijdens de bezetting blijkt dat voor Vlaanderen en Brussel, dezelfde streken veruit het hardst getroffen werdenGa naar eind168. De aandacht van de vnv-leiding i.v.m. de terreur ging vooral uit naar Limburg. Tot op vandaag wordt in Vlaanderen vooral die provincie in het collectieve geheugen geassocieerd met politiek geweld. Toch blijkt uit de cijfers dat Leuven en Brussel op z'n minst zo erg werden getroffen. In Limburg kwam het geweld echter even plots als hevig. In 1942 werd de provincie, in tegenstelling tot Brussel en Leuven, nauwelijks verontrust. Er waren nagenoeg geen politieke aanslagen. Toen men in januari 1943 in Limburg de doden van het ‘thuisfront’ herdacht, beperkte de herdenking zich tot Vincent Loyens, neergeschoten tijdens de verkiezingsstrijd van 1939 en tot de door smokkelaars vermoorde burgemeester Pieter Cardynaels. | |
[pagina 585]
| |
Op 27 mei 1943 werd in Diepenbeek de dm/zb'er Jozef Zwerts met enkele nekschoten vermoord. Van toen af kwam de provincie in een spiraal van geweld terecht. De dag dat Zwerts begraven werd, kwam de vnv-afdelingsleider van Millen door moord om het leven. De volgende maanden, tot september, werden nog zes vnv'ers vermoord, waaronder een afdelingsleider. Vooral de moord op de achttienjarige nsjv-gouwleider Roeland Lanoote vond grote weerklank. Anderhalve maand later onderging zijn opvolger Clement Peyffers hetzelfde lotGa naar eind169. Op 2 oktober 1943 schreef de Limburgse gouwleider Theo Brouns - nog onder de indruk van weer een moord op een vnv'er de dag voordien - een brief aan Hendrik EliasGa naar eind170. Brouns vroeg passende tegenmaatregelen, anders zou hij ontslag nemen. Elias moest bij de bezettende overheid een krachtdadig ingrijpen eisen. Brouns schreef dat hij de bezetter al voldoende had gewaarschuwd voor wat nu gebeurde. Hij citeerde uit enkele brieven van vooraanstaande vnv'ers, o.m. van gouverneur Jef Lysens aan de Feldkommandant in Hasselt. Lysens schreef al op 11 december 1942 dat ‘wie de ware gezindheid en geestestoestand der bevolking kent bekennen [moet] dat zij zich in een prerevolutionaire toestand bevindt en dat wij niet meer ver van het stadium van openbare onlusten, beraamde moordpartijen en plunderingen [...] verwijderd zijn’. Daaruit blijkt meteen dat het geweld in Limburg niet zó plots kwam. Brouns laakte het feit dat vnv'ers bij de Duitse overheid niet eens aan een wapen konden geraken. Wapens moesten op de zwarte markt of... bij de ‘Witte Brigade’ worden aangekocht. Hij vond het wraakroepend dat de dm/zb die een belangrijke taak te vervullen had nog steeds niet bewapend was: ‘Ik hoop dat het U zal lukken de bescherming en bewapening onzer kameraden te verzekeren, opdat zij tenminste als mannen zouden kunnen vechten en niet zich verder moeten laten afslachten als weerloze schapen.’ Twee dagen later stuurde Brouns de vnv-leider een rapport van de gewestraad van Hasselt, als bewijs dat voor de Limburgse vnv'ers de maat vol was. De aanwezigen keurden het zwakke optreden van het vnv af. Ze wezen erop dat leden van de DeVlag/ss nauwelijks door de terreur werden getroffen. Dat werd verklaard door het feit dat de ss wél represailles kon nemen. Het vnv trad tegen het verzet al even zwak op als het dat deed tegenover de DeVlag/ss en de bezetterGa naar eind171. Vanuit de basis van het vnv, met name vanuit Limburg, kwam dus de vraag om vergeldingsmaatregelen. Na de oorlog verklaarde Elias dat hij zich hiertegen steeds had verzet hoewel hij daartoe over de middelen beschikte. Tijdens zijn onderhoud met Gottlob Berger, 23 juni 1943, zou hem duidelijk te verstaan zijn gegeven dat de ss-instanties bereid waren hem daarbij te dekken en dat de uitvoerders ongemoeid zouden worden gelatenGa naar eind172. Een kwestie waar Elias aan voorbijging, was de houding van zijn politieke bondgenoot. Het is niet waarschijnlijk dat het Militaire Bestuur zou hebben toegelaten dat het vnv eigenmachtig optrad. Elias zou volgens eigen zeggen de tegenterreur hebben afgewezen omdat hij besefte dat het onmogelijk was de werkelijke kopstukken, met name de vooroorlogse politieke leiders en de hoge magistraten, te treffen. Eventuele maatregelen hadden geen effect kunnen sorteren. De roep om vergelding zou onder invloed van de gebeurtenissen hoe langer hoe harder klinken. De maand december 1943 werd in Limburg een hoogtepunt van politiek geweld. Maar liefst tien vnv'ers en twee vnv-sympathisanten werden vermoord terwijl vier vnv'ers een aanslag overleefden (één zou later overlijden). De terreur miste zijn effect niet. De vnv'ers voelden zich opgejaagd. vnv-leiders namen ontslag uit hun functie en uit de partij nadat ze met de dood werden bedreigd. Anderen namen ontslag uit protest tegen het zwakke optreden van de vnv-leidingGa naar eind173. De partijleiding in Limburg was radeloos. Theo Brouns schreef op 11 december 1943 een brief aan de Verwaltungschef in Hasselt. Zonder afdoende maatregelen tegen de terreur kon het vnv ‘niet langer bepaalde verantwoordelijkheden dra- | |
[pagina 586]
| |
gen’. Brouns maakte van de gelegenheid gebruik om in zijn ultimatum meteen ook de DeVlag/ss te betrekken. Deze beweging moest worden uitgeschakeld, zodat het vnv zich zonder enige politiek voorbehoud in de strijd kon werpen. Brouns eiste voorts de bewapening van de bedreigde vnv'ers en de inzet van de ‘eigen weerformaties’, nl. de dm, de Vlaamse Wacht en de Vlaamse WachtbrigadeGa naar eind174. Op 15 december 1943 schreef hij een brief aan de Feldkommandant van HasseltGa naar eind175. Hij formuleerde dezelfde eisen maar voegde er enkele aan toe: ‘de aanhouding van een honderdtal gijzelaars uit alle kringen die minstens voor de duur van de oorlog onschadeijk moeten gemaakt worden’ en het ‘doodschieten van minstens evenveel gevaarlijke elementen uit Limburg als kameraden van ons gevallen zijn en waarvan de moordenaars niet werden gevonden’. Voorts vroeg hij de onmiddellijke terechtstelling van eenieder die op verboden wapenbezit werd betrapt. Zijn ultimatum werd nu zeer duidelijk geformuleerd: ‘Wij zijn van oordeel dat indien niet op drastische wijze kan opgetreden worden, wij verder geen enkele verantwoordelijkheid meer kunnen aanvaarden en dat we verplicht zijn onmiddellijk ontslag te nemen uit alle openbare ambten en alle politieke activiteit naar buiten te staken.’ Brouns stuurde zijn brieven aan de Duitse overheden zonder overleg te plegen met de vnv-leider in Brussel. Hij stuurde wel telkens een afschrift en sprak in een begeleidende brief de hoop uit dat Elias de inhoud ervan zou goedkeuren. Bij de brief van 15 december schreef hij dat hij het ten zeerste betreurde dat Elias ondanks herhaald verzoek nog niet naar Limburg was gekomen. De steun van de leider werd onontbeerlijk genoemd. Men kan zich afvragen of het ultimatum van Brouns niet evenzeer aan het adres van de vnv-leiding was gericht. We hebben gezien dat de vnv-leider de macht van het vnv in de overheidsdiensten niet in gevaar wilde brengen en dat was precies wat Brouns in de weegschaal wierp. Hendrik Elias haastte zich dan ook naar Limburg om de gemoederen te bedaren. Op 22 december 1943 was hij in Hasselt. Hij besprak er met de Limburgse leiding de maatregelen die genomen konden wordenGa naar eind176. Wat er precies door de vnv-leider werd toegezegd is niet bekend. Men kan vermoeden dat de aanwezigheid, enkele dagen later, van 150 vnv-Hilfsfeldgendarmen in Limburg verband hield met de besprekingen in Hasselt. Samen met Limburgse vrijwilligers van deze politieformatie zouden ze er onder leiding van de Feldgendarmerie de partijgenoten beschermen en wegcontroles uitvoeren. Boven zagen we dat de Hilfsfeldgendarmen in principe alleen door de Duitse Feldgendarmerie konden worden ingezet, na overleg met de vnv-leiding. Na de oorlog verklaarde Piet Wyndaele dat de betrokken Antwerpse Hilfsfeldgendarmen ertegen protesteerden dat ze in Limburg werden ingezet. Ze zouden gezwicht zijn onder druk van de Feldkommandant en onder dreiging van straffen en opeising. Ook Wyndaele, in zijn hoedanigheid van Antwerps arrondissementsleider, zou protest hebben aangetekend. Op de Feldkommandantur werd hem meegedeeld dat de inzet gebeurde met toestemming van Hendrik EliasGa naar eind177. Het is weinig waarschijnlijk dat Wyndaele die toch ook algemeen secretaris was, niet op de hoogte zou zijn geweest van een eventuele beslissing van Elias. De vraag is dus of Elias om de inzet van de Hilfsfeldgendarmen heeft verzocht, of niet. Hierover bestaat weinig twijfel op grond van een bewaard gebleven nota van de vnv-leiding voor het Militaire Bestuur, 15 december 1943, ‘betreffende de beteugeling van de terreur’Ga naar eind178. Hieruit bleek dat Gaston Stuyck en Karel Lambrechts over dit onderwerp al verscheidene besprekingen hadden gevoerd met het Militaire Bestuur. Van vnv-zijde werden drie maatregelen voorgesteld: 1. de bewapening van vooraanstaande vnv'ers; 2. de inzet van ‘de eigen militaire of paramilitaire organisaties’ (concreet werden genoemd: de Vlaamse Wacht, de Vlaamse Wachtbrigade en de Hilfsfeldgendarmerie); 3. de opeising in de ‘geterroriseerde gewes- | |
[pagina 587]
| |
ten’ van ‘gijzelaars die buiten alle twijfel, door hun ophitsende taal, door ondersteuning, hulpverlening of andere daden, als medeverantwoordelijk dienen beschouwd te worden’. Het waren eisen die Theo Brouns al had geformuleerd, alleen had hij niet over de Hilfsfeldgendarmerie gesproken. Uit de nota bleek nog dat de onwil om de Hilfsfeldgendarmerie in te zetten van de kant van het Militaire Bestuur kwam. Aan Stuyck en Lambrechts werd meegedeeld dat de vrees bestond dat de inzet van de Hilfsfeldgendarmerie tot gevolg zou hebben dat de haar van de tegenstanders nog zou toenemen, met nog meer aanslagen tot gevolg. Daar werd tegen ingebracht dat ‘de leden der “Hilfsfeldgendarmerie” niet in hun eigen streek doch in een andere stad of streek [zouden] optreden, waar zij [...] weinig of niet bekend zijn’. Hun optreden zou de tegenstander ‘ontzag en vrees’ inboezemen en het zou een gunstige psychologische invloed uitoefenen op de eigen leden. In de activiteitsverslagen schreef Eggert Reeder merkwaardig genoeg niets over deze onderhandelingenGa naar eind179. Hij ging wel in op twee voorstellen van de vnv-leiding. In zijn activiteitsverslagen schreef hij dat ‘in großen Umfange’ wapenvergunningen en pistolen ter beschikking werden gesteld van Nieuwe-OrdebewegingenGa naar eind180. Dat was ten aanzien van het vnv al gebeurd vóór 11 december 1943. In de nota stond immers dat op de eerste vraag al gedeeltelijk was tegemoet gekomen door de toewijzing van 300 pistolen. De inzet van 150 Antwerpse Hilfsfeldgendarmen in Limburg bewijst dat Reeder niet doof bleef voor de tweede vraag van het vnv. Van een massale, gezamenlijke inzet van de verschillende formaties, zoals de vnv-leiding voorstelde, was evenwel geen sprake. Van de derde vraag kwam niets terecht. Het Militaire Bestuur vond het nemen van gijzelaars niet opportuun. Na de oorlog verklaarde Hendrik Elias dat hij radicaal opkwam tegen het ‘systeem der gijzelaars’. Dat systeem had slechts zin, aldus Elias, als de gijzelaars werden terechtgesteld in geval van een aanslag. Hij besefte dat opgeëiste gijzelaars vaak onschuldig waren. De terechtstelling van onschuldigen kon hij niet in overeenstemming brengen met zijn ‘rechtsgevoel’. Men stelt vast dat de vnv-leider in december 1943 - ongetwijfeld als gevolg van de terreur - er anders over dacht. De sipo/sd nam ook een initiatief om de toestand in Limburg onder controle te krijgen. Ze stuurde de beruchte agent Max Günther naar de mijnprovincie. Hij had toen net in het Leuvense gewest enkele successen geboektGa naar eind181. Günther kon al meteen in de eerste helft van januari een groot deel van de Limburgse Gewapende Partizanen oppakken, al speelden enkele toevallige arrestaties daarbij een doorslaggevende rol. Tientallen partizanen werden in de eerste helft van januari 1943 gearresteerd. De vnv-Hilfsfeldgendarmen namen niet deel aan deze acties. Toen Hendrik Elias op 23 januari 1944 in Hasselt het woord voerde naar aanleiding van de jaarlijkse ‘heldenhulde’ kon hij wijzen op de bereikte successenGa naar eind182. Hij maakte een voorlopige balans op van het geweld tegen het vnv. Er waren 149 aanslagen uitgevoerd tegen woningen van vnv'ers of tegen gebouwen van de partij. 44 vnv'ers waren verwond met tijdelijke werkonbekwaamheid tot gevolg en 5 aanslagen brachten invaliditeit met zich mee. 55 vnv'ers werden vermoord terwijl 17 aanslagen mislukten. Hij herhaalde dat de daders dienden gezocht te worden bij de Communistische Partij en bij de katholieke burgerij. De laatsten beseften niet dat ze mee de communistische revolutie en dus hun eigen ondergang bewerkstelligden. Toen sneed hij de delicate kwestie van de tegenacties aan. Hij stelde dat diegenen die zelf naar het wapen hadden gegrepen bij hem geen afkeuring vonden. De toehoorders juichten langdurig toe. Vervolgens trachtte hij de gemoederen te bedaren. Het was volgens de vnv-leider niet waar dat vnv'ers straffeloos werden neergeschoten. Zeventig procent van de moordenaars werd door Duitse politiediensten aangehouden en terechtgesteld of wachtte op terechtstelling. Elias betreurde dat hij wegens geheimhouding van het onderzoek niet meer details kon geven. Deze onwaarheid - slechts een miniem deel van de aanslagen kon worden opgehelderd - moest de wraaklust bekoelen. Bovendien was een onbesuisd optreden, aldus Elias, politiek niet opportuun: | |
[pagina 588]
| |
‘Wij zijn nuchter en kalm genoeg om het doel en de werkelijke bedoelingen van de raddraaiers van het terrorisme in te zien: zij willen wanorde, als voorbereiding tot de revolutie. Het is niet omdat men aan de overzijde eindeloos dwaas is, dat wij insgelijks dezelfde fouten zouden begaan. [...] Oog om oog en tand om tand: het is een verleidelijke wekroep, die danst voor onze ogen. [...] Doch deze wekroep zal ons niet verleiden tot een tegenterreur, die haar oorsprong alleen vindt in de drift om onze kameraden te wreken.’ De vnv-leider nam dus duidelijk afstand van contraterreur. Hij kon dit voor zijn Limburgse aanhangers gemakkelijker verdedigen aangezien in die periode in Limburg aanzienlijke successen werden geboekt. Hij maakte ook bekend dat Theo Brouns werd opgenomen in de Raad van Leiding. Allicht hoopte de vnv-leider dat Brouns' benoeming balsem op de wonde werd. Tegelijkertijd was het een manier om de gouwleider, die in december 1943 nogal eigengereid was opgetreden, beter onder controle te houden. Theo Brouns richtte zich in zijn toespraak rechtstreeks tot de vnv-leider om hem te danken voor de bereikte resultaten die volgens Brouns volledig te danken waren aan het kordate en besliste optreden van Elias. Volk en Staat beweerde hetzelfde onder de titel ‘De Leider houdt woord’. Het vnv-dagblad beweerde dat Elias persoonlijk een onderzoek in Limburg had ingesteld en dat de daaropvolgende repressie aan hem was te danken. Met de arrestaties in januari en februari 1944 eindigde in Limburg de eerste terreurgolf vanuit het verzet. Drieëntwintig vnv'ers hadden er het leven bij verloren. Tot een echte golf van tegenterreur was het nog niet gekomen. Slechts één geval deed zich voor. Op 20 januari 1944 schoten enkele Vlaamse Wachters uit wraak een als anti-Duits bekendstaande arts dood samen met zijn zestienjarige zoonGa naar eind183. De tijdelijke pauze in het geweld van de kant van het verzet hing ongetwijfeld samen met ontwikkelingen op hoger niveau. Op 12 januari 1944 kwam het door een belangrijke toezegging van Reeder tot een modus vivendi tussen het Militaire Bestuur en de Belgische magistratuur. De bezettende overheid zou namelijk niet meer tussenbeide komen in strafzaken tegen Belgen die door de Belgische politie werden aangehouden, beschuldigd van gewelddaden en verboden wapendracht, behalve voor de gevallen waar de belangen van het Duitse Rijk of van de bezetter werden geschaad. Op die voorwaarde verklaarde de Belgische magistratuur zich bereid voortaan op te treden tegen het banditisme. Ze sloot wel elke actie tegen politiek geïnspireerde misdrijven uit. Het betekende niettemin een verlichting van de druk op de Duitse politiediensten. De gevolgen van een strenger optredende Belgische justitie lieten zich onmiddellijk voelenGa naar eind184. Aangezien gewapend verzet en banditisme naast en door elkaar liepen, had de gewijzigde toestand ook gevolgen voor het politieke geweld. Toen op 10 februari 1944 in Leuven een lid van het vnvv werd neergeschoten en het vervolgens tot een treffen kwam tussen een patrouille rijkswachters en de vermoedelijke daders waarbij drie rijkswachters omkwamen, reageerde de Belgische justitie onmiddellijk. Hoewel de politieke achtergrond van het gebeurde aan geen twijfel onderhevig was, werden de razzia's die volgden geleid door de procureur des Konings. Zelfs Volk en Staat, 11 april 1944, sprak lof uit over de aanpak van de magistraat. ‘Voor de eerste keer sedert het ontstaan van het terrorisme heeft een magistraat getoond zijn taak te begrijpen.’ Ook in Limburg trad de Belgische justitie hard op. Tot april 1944, toen het modus vivendi werd verbroken, werden in Limburg geen vnv'ers meer vermoord. Er vielen nog wel drie andere slachtoffers door het politieke geweld. Elders in Vlaanderen bleef gewelddadig optreden tegen het vnv beperkt. In het aan Limburg grenzende Meerhout werd de gewezen vnv-burgemeester doodgeschoten en in Roeselare werd de dm-Heerbanleider August Beernaerts samen met zijn vader om het leven gebracht. In Leuven werd één vnv'er het slachtoffer van een aanslag. Voorts werden twee leden van de dm | |
[pagina 589]
| |
vermoord in Pellenberg en Bever. De gewestleider van Denderwindeke onderging hetzelfde lot. In de Brusselse agglomeratie vielen vier slachtoffers: een lid van de arrondissementsleiding, een wijkleider, een lid van de dm en een lid van de Vlaamse WachtbrigadeGa naar eind185. In Brussel vielen nog slachtoffers, niet door de kogels van het verzet maar door de tegenterreur van de ss. Op 24 februari ging de groep-Verbelen in de Brusselse regio tekeer. Het bekendste slachtoffer was Alexandre Galopin. Veel minder bekend was de adjunct-commissaris van Vorst die samen met twee agenten werd vermoord. De man zou lid zijn geweest van het vnvGa naar eind186. Zijn moordenaar was de standaardleider van de Germaanse-ss VlaanderenGa naar eind187. Een decreet van het okw van 4 april 1944 had tot gevolg dat voortaan opnieuw alleen de Duitse krijgsraden bevoegd waren voor de vervolging en berechting van personen die beschuldigd waren van verboden wapenbezit en wapengebruik. Het gevolg was dat de Belgische rechtbanken zich onmiddellijk onbevoegd verklaarden inzake wapendelicten. De drie procureurs-generaal verboden iedere samenwerking van rijkswacht en politie met de bezetter in de bestrijding van het banditisme. Men kwam weer in de oude toestand terecht. Onmiddellijk namen de aanslagen op vnv'ers toe. Van april tot september 1944 is de informatie over de aanslagen en de slachtoffers veel gebrekkiger dan voor de eraan voorafgaande periode. Tot eind maart werden door het vnv-hoofdkwartier lijsten met het aantal slachtoffers bijgehouden. Daarna gebeurde dit blijkbaar niet meer, of er zijn althans geen sporen van terug te vinden. Wel bleven Limburg, Leuven en Brussel de meest getroffen gebieden. Vooral de mijnprovincie ging een bloedige tijd tegemoet. In april 1944 werden in heel Limburg aanplakbrieven uitgehangen waarop de executie van 24 Limburgse partizanen op 11 april 1944 werd bekendgemaakt. Allen waren opgepakt in januari. In die periode waren nog reeksen gijzelaars terechtgesteld. Alleen al van januari tot maart 1944 vielen 81 gijzelaars voor het executiepeloton. De executie van de partizanen verhitte de gemoederen. De affiches werden afgerukt en in de plaats kwamen aanplakbrieven waarop wraak werd beloofd. Nog dezelfde maand begon de tweede terreurgolf. Eén vnv'er werd vermoord en in de maand mei volgde nog één. Het vnv betaalde een relatief lichte tol in verhouding met het aangerichte geweld (13 doden). De sd, weer onder leiding van Max Günther en versterkt door Vlaamse ss'ers, zwengelde aan de andere kant de geweldspiraal aan. Ook het ‘Veiligheidskorps’ werd actief. Het was een politiedienst, opgericht op 1 juni 1944, en samengesteld uit leden van de Germaanse-ss Vlaanderen en van de DeVlag. De formatie werd geleid door Robert Verbelen, zelf een ondergeschikte van Richard Jungclaus. In juli 1944 zou het ‘Veiligheidskorps’, in Limburg tegenterreur zaaien. In juli 1944 bereikte het geweld in Limburg opnieuw een hoogtepunt. De geallieerde landing in Normandië stimuleerde het verzet. In één maand tijd werden 16 mensen omgebracht, het merendeel vnv'ers of vnv-sympathisanten, maar ook enkele leden van de DeVlag. De vnv-arrondissementsleider én burgemeester van Tessenderlo, Antoon Ariën, was ongetwijfeld het bekendste slachtoffer. De dood van Ariën, 18 juli 1944, betekende een keerpunt in de houding van het vnv. De partij zou nu terugslaan. Vanuit het standpunt van het verzet was Ariën een goed gekozen slachtoffer. Sinds zijn aanstelling als arrondissementsleider van Limburg-Noord wierp hij zich op als de bestrijder van de terreur. In het Limburgse vnv-blad De Toekomst richtte hij op 28 februari 1944 een oproep om naar het voorbeeld van Antwerpen een Hilfsfeldgendarmerie op te richtenGa naar eind188. Ariën volgde zelfde opleiding en nam deel aan verscheidene razzia's. Ook zijn collega Lode Huygen, arrondissementsleider van Limburg-Zuid én gouwcommandant van de dm, stond vooraan in de strijd tegen de partizanen. Hij kreeg van de partij een auto ter beschikking om zo snel mogelijk na een aanslag informatie te verzamelen. Ariën en Huygen stonden model voor de geradicaliseerde houding van het Limburgse | |
[pagina 590]
| |
vnv. Er was een verregaande bereidheid om samen te werken met de Duitse politiediensten en met name met de sd. vnv'ers namen deel aan de sd-razzia'sGa naar eind189. Op de begrafenis van Antoon Ariën, 22 juli 1944, waren de meeste topleden van het vnv aanwezig: leider Hendrik Elias, commandant-generaal van de dm Joris Vansteenland, adjunct-algemeen secretaris Piet Wyndaele en algemeen propagandaleider Karel Lambrechts. Ook de leider van de Vlaamse Wachtbrigade Christiaan Turcksin was present. Volgens Jos Bouveroux werd op de begrafenis van Ariën door de vnv-top principieel beslist tot tegenterreur over te gaan. Bouveroux' argumenten zijn het overwegen waardGa naar eind190. Diverse documenten, interne correspondentie en persartikelen, geven vanaf 22 juli 1944 aanwijzingen over een naderende tegenactie van de dm. Zo schreef de vnv-burgemeester van Genk, Jef Olaerts, op 22 juli, dat ‘de Dietse Militie [nu gaat] optreden tegen het terrorisme’. De dm had, aldus Olaerts, toelating gekregen om, zonder in Duits dienstverband te staan, terroristen en saboteurs te arresteren en ter beschikking te stellen van het Duitse krijgsgerecht. Olaerts verwees in dezelfde brief naar de begrafenis van Ariën waar hij naar alle waarschijnlijkheid deze informatie had opgedaan. Op 27 juli 1944 belegde de Limburgse dm een vergadering waar Lode Huygen en Theo Brouns het woord voerden. De naoorlogse getuigenissen daarover zijn eensluidend: in naam van de vnv-leider werd een oproep gedaan voor vrijwilligers met het oog op acties tegen het verzet. In verscheidene persartikelen werd gezinspeeld op wat komen zouGa naar eind191. Op de vergadering van 27 juli boden zich een vijftigtal vrijwilligers aan. Lode Huygen gaf hen instructies. Zij die nog niet met wapens konden omgaan moesten zich aanbieden bij de Vlaamse Wacht in Genk. Ieder moest zijn eigen wapen meebrengen. Huygen beloofde te zorgen voor zware wapens. Bij een oproep moesten de vrijwilligers mondvoorraad voor 48 uur bij zich hebben. Het vnv-Limburg bracht alles in gereedheid om terug te slaan. Het was nog wachten op bevel van hogerhand. Nog dezelfde dag schreef Brouns een brief aan de vnv-leider waarin hij onmiddellijk effectieve hulp opeiste. Kwam die er niet dan dreigde hij ermee samen met alle andere leidende vnv'ers in Limburg ontslag te nemen. Het was de tweede maal dat Brouns een ultimatum stelde. Dat Brouns zo hard van leer trok, kan erop wijzen dat op de begrafenis van Ariën door de vnv-leider principiële toezeggingen werden gedaan, maar evenzeer dat er geen concreet actieplan werd opgesteld. Brouns zou in het andere geval wel naar die afspraken hebben verwezen. Anderzijds toont de brief ook aan dat Brouns op bevel van Elias wilde handelen en dat hij veronderstelde dat Elias het fiat van de Duitsers zou krijgen. Een afschrift van de brief bezorgde hij aan Gerard Romsee. Dat Romsee daarbij betrokken werd is niet zo verwonderlijk. De secretaris-generaal was immers nauw betrokken bij de situatie in Limburg en bij de problemen van zijn gewezen medewerker. Ook al bij de vorige crisis in december 1943 was Romsee naar Limburg gekomen om er te overleggen. Eind juli 1944 hadden besprekingen plaats tussen Richard Jungclaus en Joris Vansteenland. Sinds de regimewisseling op 18 juli 1944 had Jungclaus als hsspf politionele bevoegdheid gekregen. Hij werd niet langer gehinderd door Eggert Reeder die zich had laten kennen als een tegenstander van tegenterreur. Elias gaf na de oorlog en al tijdens zijn proces toe dat ook hij besprekingen had gevoerd met JungclausGa naar eind192. Ze zouden zijn afgesprongen toen Jungclaus alleen een optreden in het raam van de Vlaamse ss wilde toestaan. Ook de besprekingen met Vansteenland zouden daarom zijn afgesprongen, aldus EliasGa naar eind193. Het feit dat hij op 28 juli 1944 bevel gaf ‘verweerkorpsen’ op te richten had volgens Elias niets te maken met enige actie tegen het verzet. Ze waren louter defensief bedoeld. In de instructies stond inderdaad bepaald dat de verweerkorpsen werden opgericht ter verdediging van de personen en het bezit van het vnv bij eventuele onlusten. De leden moesten de verbintenis aangaan ‘in geval van onlusten of oproer en bij ontstentenis van de wettelijke overheid hulp en | |
[pagina 591]
| |
bijstand te verlenen aan de vnv-leden van hun gebied’Ga naar eind194. Elk verweerkorps moest 20 man omvatten. vnv-leden die afwezig waren door hun engagement in een militaire formatie moesten als reserve worden beschouwd. De verweerkorpsen stonden onder bevel van de politieke leiding en van de leiding van de dm. De centrale leiding berustte bij de Antwerpse politieagent VerbertGa naar eind195. Tijdens zijn proces ontkende Elias dat er enig oorzakelijk verband bestond tussen het bevel tot oprichting van ‘verweerkorpsen’ en de brief van Brouns. De brief zou het bevel alleen hebben versneld. Op 7 augustus 1944 kwamen 55 leden van de dm, voor de gelegenheid dm/Politie genoemd, bijeen in het vnv-lokaal in Hasselt. Ze kregen instructies van Lode Huygen en van de sd'er Max Günther, waarna ze in vijf verschillende groepen tot de actie overgingen. Balans: acht doden en tientallen arrestaties. Vooraleer hierop in te gaan moet de vraag beantwoord worden of het bevel van deze inzet door de vnv-leider werd gegeven. Tijdens zijn proces heeft Elias dit in tweede instantie ontkend. Hij werd voor het eerst over de zaak ondervraagd op 5 november 1945, kort na zijn terugkeer naar België. Theo Brouns was toen in beroep nog niet ter dood veroordeeld, zijn proces was aan de gang. Elias verklaarde toen dat hij ‘hoogstwaarschijnlijk’ bevel had gegeven de dm in te zetten ter bestrijding van de terreur. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij dat bevel had gegeven, noch of hij een formeel bevel had gegevenGa naar eind196. Bij een tweede ondervraging over de kwestie, 19 maart 1947 - Brouns was inmiddels veroordeeld en terechtgesteld - herriep Elias deze getuigenis. Hij verklaarde toen dat hij inzake Limburg geen enkel initiatief had genomen. ‘Mijn hele tussenkomst [...] beperkte zich tot het laten begaan van Brouns.’Ga naar eind197 In zijn laatste geschrift ontkende Elias niet dat hij het bevel tot inzet heeft gegeven, maar hij bevestigde het ook nietGa naar eind198. Men begrijpt de volgehouden aarzeling van Elias niet goed aangezien hij de legitimering van zijn beleid volledig steunde op de zgn. derde hypothese. In zo'n scenario zou het vnv op grote schaal zijn opgetreden tegen het gewapende verzet en zou een algemene toestand van burgeroorlog zijn ontstaan. De Limburgse toestanden zouden zich - versterkt - overal hebben voorgedaan. Men kan besluiten dat Jos Bouveroux wellicht gelijk heeft waar hij stelt dat het bevel tot de actie in Limburg door de vnv-leider werd gegeven. Elias schreef na de oorlog dat de acties van de dm/Politie in Limburg op korte tijd de toestand deden omslaanGa naar eind199: ‘Door de inzet van deze groepen was op twee weken de toestand omgeslagen in Limburg. Van jagers werden de terroristen opgejaagden. [...] Eén zaak is zeker: indien de doorbraak te Averanches niet gekomen was, met de snelle opmars van de troepen door Frankrijk, dan zou het terrorisme doodgetrapt geweest zijn na een paar maanden.’ Wat waren nu de feiten? De aanwezigheid van Max Günther op de voorbereidende vergadering bewijst dat de dm/Politie in Limburg nauw samenwerkte met de sd. De manschappen opereerden onder bescherming van de sd en hun gevangenen moesten ze overleveren aan de sd. Hun prioritaire opdracht was de aanhouding of uitschakeling van enkele beruchte partizanen. Lode Huygen coördineerde vanuit Hasselt de acties van de vijf groepenGa naar eind200. Een eerste groep werd ingezet in de bossen van Bree, Bocholt en Peer. Samen met de sd en Duitse troepen kamden ze de bossen uit op zoek naar partizanen en ontsnapte Russen. In vuurgevechten schoten ze twee Russen neer en arresteerden twee werkweigeraars. Een tweede groep opereerde in Koersel. Hij verrichtte vooral wegcontroles en speurwerk. Het voornaamste doel, de arrestatie van de partizanen-commandant van het Noordelijk bataljon, werd niet bereikt. Er werden wel enkele arrestaties verricht. De arrestanten werden uitgeleverd aan de sd. Een derde groep opereerde in Tongeren en Tessenderlo. Gepoogd werd in Tongeren de | |
[pagina 592]
| |
procureur des Konings te ontvoeren en te vermoorden - een pure terreurdaad. De man had onraad geroken en kon ontsnappen waarna zijn gezin werd bedreigd. Na een tussenkomst van de rijkswacht en de vnv-burgemeester droop de groep af. Dit optreden bracht ontstemming teweeg, ook bij de vnv-burgemeester die protest aantekende bij de gouverneur en bij Theo Brouns. De groep werd daarop verplaatst naar Tessenderlo. Daar werd een partizaan gearresteerd en vermoord en werden enkele aanhoudingen verricht. De vierde groep streek neer in Neeroeteren. In een vuurgevecht schoten de manschappen twee Russen dood. Daar werd het enige echte succes geboekt. Een compagniechef van de Gewapende Partizanen werd ontdekt en in een vuurgevecht doodgeschoten. Op zijn lichaam werden belangrijke documenten gevonden die aan de sd werden doorgegeven waardoor een schuiloord van Gewapende Partizanen werd opgerold. Vier mensen kwamen daarbij om het leven. De dm/politie nam niet deel aan deze actie. Een vijfde groep trad op in Bilzen. Hij verrichte vooral wegcontroles waarbij het soms, zonder gevolgen evenwel, tot vuurgevechten met partizanen kwam. Vijf mannen uit de groep waren verantwoordelijk voor de moord op twee vrouwen. Na de oorlog bleek dat het om een apolitieke wraakmoord ging. Over deze actie werd geen verslag uitgebracht bij de leiding. Na de oorlog ontkende Lode Huygen dat er in deze zaak enig bevel zou zijn gegeven. De balans van de hele operatie was bijzonder mager. Dat de Gewapende Partizanen een zware klap zouden hebben gekregen is overtrokken te noemen. Uiteindelijk had de actie van 55 militieleiders gedurende drie weken geleid tot de uitschakeling van twee partizanen. In zijn eindverslag vermeldde Huygen nog 59 arrestaties. Daar waren maar een handvol partizanen bij. Voorts werden drie Russen doodgeschoten en acht gearresteerd. Betekenisvol is dat Huygen in zijn eindverslag niet alleen de apolitieke moord verzweeg maar evenzeer de moord op de partizaan in Tessenderlo. Dit wijst erop dat deze zaken buiten de oorspronkelijke opdracht lagen. De dm/Politie had niet de opdracht over te gaan tot tegenterreur in de strikte zin van het woord. Huygen besloot zijn activiteitenverslag met de opmerking dat door de actie ‘de terroristen in de aftocht’ waren. Hetzelfde beeld schetste Elias. Het strookte evenwel niet met de werkelijkheid. In de periode dat de acties werden gevoerd heeft het verzet - niet alleen de Gewapende Partizanen maar nu ook het Geheim Leger - meer mensen dan ooit vermoord in Limburg. Er vielen 21 slachtoffers waarvan de meesten lid waren van het vnv. Naast de dm/Politie opereerde in augustus 1944 in Limburg nog een ongeveer honderd man sterke groep van de Vlaamse Wachtbrigade. Leiding ervan berustte bij Albert Blommaert. Hij werd midden 1944 in de Vlaamse Wachtbrigade aangesteld als politiechef, belast met de opsporing van vaandelvluchtigen. In Limburg kreeg hij de opdracht het verzet te bestrijden. Over de prestaties van de groep-Blommaert en de doelstelling van zijn inzet ontstond na de oorlog een grote controverse. Dat lag niet in de laatste plaats aan Blommaert zelf. Tijdens de ondervragingen trad hij op als een echte stoorzender tegenover de verklaringen van de andere betrokkenen. Blommaert beweerde dat hij van de vnv-leiding en met name van Piet Wyndaele op 9 augustus 1944 twee lijsten had gekregen met de namen van zeventig personen uit Limburg die geliquideerd moesten worden. Christiaan Turcksin was daarvan op de hoogte. Voor deze opdracht kreeg hij het gezelschap van Verbert, de leider van de vnv-verweerkorpsen, die over een speciale volmacht van Elias beschikte. In Limburg zou Blommaert nog contacten hebben gehad met de D-Dienst van het vnv en met Theo Brouns. Die contacten leidden tot bijkomende opdrachten om mensen te vermoorden. Blommaert zou daarop hebben geprobeerd om zoveel mogelijk mensen te waarschuwen. Algauw bleek de bewering van Blommaert een zeepbel te zijn. Hij trachtte met deze sensationele versie de aandacht af te leiden van zijn eigen verantwoordelijkheid. De groep-Blommaert was maar één week in Limburg bedrijvig en perste gedu- | |
[pagina 593]
| |
rende die tijd mensen af. Tengevolge van protest van de Limburgse vnv-leiding werd de groep-Blommaert teruggetrokken. Blommaert werd overigens door de Krijgsraad van Brussel niet toerekeningsvatbaar verklaardGa naar eind201. Ondanks de klaarblijkelijke onbetrouwbaarheid van Blommaerts naoorlogse getuigenissen, is er toch een en ander dat een nadere beschouwing verdient. Er is de vraag op wiens verantwoordelijkheid hij naar Limburg werd gestuurd. Uit hoofde van zijn functie in de Vlaamse Wachtbrigade is het ondenkbaar dat Christiaan Turcksin er op z'n minst niet van op de hoogte was. De hamvraag blijft of de groep-Blommaert op verzoek van de vnv-leiding naar Limburg werd gestuurd en met welke opdracht. Elias heeft steeds ontkend dat de vnv-leiding verzocht zou hebben de Vlaamse Wachtbrigade in te zetten. Hij stelde dat hij de Vlaamse Wachtbrigade onvoldoende controleerde om zulke opdracht te gevenGa naar eind202. Hij kon echter niet ontkennen dat er plannen bestonden voor een gezamenlijke inzet van de Vlaamse Wachtbrigade en de dm/PolitieGa naar eind203. Blommaert kreeg bovendien het gezelschap van Verbert, de man die door Elias was aangewezen als leider van de vnv-verweerkorpsen. Blommaert heeft bij zijn aankomst voorzeker contact opgenomen met o.m. Theo Brouns en Lode Huygen. Dat het vnv in zekere mate betrokken was bij de inzet van de groep-Blommaert is zeer waarschijnlijk. Men kan zelfs aannemen dat Blommaerts opdracht overeenkwam met die van de dm/Politie: controle en opsporing van partizanen. Mogelijk heeft Blommaert daarboven nog een opdracht van Richard Jungclaus gekregen. De toelating van de hsspf was in ieder geval onontbeerlijk. Blommaert schermde in Limburg voortdurend met een bevel van Jungclaus. Waarschijnlijk had hij opdracht gekregen enkele bekende partizanen op te sporen en te liquideren. In Vlaanderen werd nog andere terreur uitgeoefend. Hiermee had de vnv-leiding niets te maken, wat niet wil zeggen dat er geen vnv'ers bij betrokken waren. In het bekende drama van Meensel-Kiezegem waarbij tientallen slachtoffers te betreuren vielen, speelden twee vnv-families een rolGa naar eind204. Wat zijn de besluiten i.v.m. de tegenacties van het vnv? De inzet van de dm/Politie, vrijwel zeker door de vnv-leiding bevolen, leverde niet bijzonder veel resultaten op. De militaire slagkracht van het vnv kwam er maar bekaaid af. Men begrijpt waarom Elias in zijn naoorlogse geschriften enerzijds opsneed over de bereikte resultaten en anderzijds onduidelijk bleef over zijn betrokkenheid. Aangezien de inzet van de dm/Politie het enige bewijs kon leveren van de slagkracht van het vnv, moesten de resultaten van de actie belangrijk zijn. Doordat Elias wist dat het bij dit ene optreden al onmiddellijk tot ontsporingen was gekomen - ‘enkele betreurenswaardige feiten’, noemde hij het - was hij blijkbaar niet bereid de verantwoordelijkheid op zich te nemen. De inzet van de groep-Blommaert werd een volslagen fiasco. Het is begrijpelijk dat niemand daarvoor de verantwoordelijkheid op zich wilde nemen. Merkwaardig is de tegenspraak in de naoorlogse getuigenis van Hendrik Elias. Aan de ene kant legitimeerde hij zijn beleid vanuit de derde hypothese, waarbij het vnv, gebruik makend van zijn gewapende formaties, de orde zou handhaven. Aan de andere kant hield hij vol een van de belangrijkste formaties niet in de hand te hebben kunnen houden en dus niet verantwoordelijk kon zijn voor deze acties. Waarschijnlijk is dit laatste juist, maar dan is de derde hypothese op los zand gebouwd. Men kan ook de bedenking maken dat het vnv pas tot echte actie overging nadat zijn politieke beschermheer uit Brussel was verdwenen, nl. toen een Burgerlijk Bestuur werd geïnstalleerd en Richard Jungclaus als hsspf de politionele bevoegdheden naar zich toetrok. Men stelt ook vast dat de dm/Politie in Limburg samenwerkte met de politieke aartsrivaal. Was niet vooral Eggert Reeder de remmende kracht bij de inzet van het vnv op het politionele terrein? De moeizame onderhandelingen die het vnv eind 1943 met hem voerde i.v.m. de eerste inzet van de Hilfsfeldgendarmerie wijzen in die richting. | |
[pagina 594]
| |
Tot slot moet even de aandacht worden gevestigd op een merkwaardige stelling in Elias' naoorlogse geschriften. Hij wees op de zware verantwoordelijkheid van de verzetsbewegingen die politieke moorden pleegden. Volgens hem was het hun schuld dat het vnv in de collaboratie bleefGa naar eind205: ‘Op een ogenblik dat het vnv al deed wat mogelijk was om uit de politieke en militaire collaboratie los te komen, in de moeilijkste omstandigheden die men zich kon indenken om een dergelijk maneuver uit te voeren zonder de beweging te vernietigen, werd het door de actie van de weerstand, rechtstreeks tegen zijn leden gericht, met geweld naar de Duitsers teruggeworpen en op hen aangewezen. [...] Waar het van de straat terugtrekken der vnv-formaties, en in de eerste plaats van de dm, de verdere ontwikkeling van deze politiek zou tot gevolg hebben gehad, daar waren wij thans meer dan ooit gedwongen een politiek te voeren met het pistool in de vuist [...].’ Hier formuleert Elias zonder enige verklaring een paradox. Het verzet zou er schuld aan hebben dat het vnv bleef collaboreren, terwijl de rest van zijn betoog erop neerkwam dat hij het vnv sterk wou houden om bij een eventueel machtsvacuüm de overhand te nemen op het verzet. Het heeft geen zin nader in te gaan op zo'n paradox omdat al voldoende werd aangetoond dat het zgn. weggaan uit de collaboratie een fictie was. Het staat vrijwel vast dat bij een eventueel machtsvacuüm de Limburgse toestanden zich ongetwijfeld over het hele land zouden hebben voorgedaan. Het vnv zou verzeild zijn geraakt in een bloedige burgeroorlog. De partij zou, als kleine en geïsoleerde minderheid, daarbij weinig of geen kans hebben gemaakt en in ieder geval een zeer hoge tol hebben betaald. |
|