Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
6.3 Het VNV-kader6.3.1 InleidingVoor de oorlog groeiden de regionale delen van de partij langzaam maar zeker naar elkaar toe tot een hechte centraal geleide partij. Hoewel er tijdens de bezetting nog regionale verschillen bleven bestaan, is het onderscheid tussen de diverse arrondissementen en regio's | |||||||||
[pagina 472]
| |||||||||
niet meer essentieel. Belangrijk is de explosieve groei van de partijkaders die zich overal aftekende. De wildgroei van organisatieonderdelen en de bijbehorende functies is typisch voor een autoritaire partij die zichzelf ziet als de kern van een (nieuwe) samenleving. Wat het vnv betreft moet daarbij ook het politieke opbod als oorzaak worden gezien. Het vnv wilde bewijzen dat het in staat was in alle sectoren van de samenleving de macht over te nemen. Mensen en middelen om de machtsgreep te ondernemen moesten klaarstaan, al was het maat op papier. Daarbij kwam nog de voor het nationaal-socialisme typische gedachte van beweging en strijd. Het vnv moest bewijzen dat het de macht kon grijpen. Voortdurende actie en expansie waren daarom noodzakelijk. Toen aan de effectieve expansie van het vnv een eind kwam, kon dit gecompenseerd worden door wat we een ‘expansie naar binnen’ zouden kunnen noemen. De oprichting van nieuwe diensten en organisatieonderdelen kon dan tenminste de eigen volgelingen het gevoel geven dat het vnv vooruitging. Natuurlijk heeft de opbodpolitiek met de DeVlag/ss ook een rol gespeeld. De DeVlag ontplooide activiteiten op alle maatschappelijke terreinen. Het vnv kon niet achterblijven. De nieuwe organisatieonderdelen en functies gaven een beeld van beweging. Dat werd nog versterkt door de voortdurende wisseling van functies. Door de infiltratie van vnv'ers in 's lands bestuur en door het overlopen van kaderleden naar de DeVlag/ss kwamen in de partij plaatsen vrij die opgevuld moesten worden. Een aanhoudende stroom van benoemingen is er het gevolg van. Een en ander had tot gevolg dat de limiet algauw was bereikt en dat er geen geschikte kandidaten meer waren. De organisatorische bedrijvigheid kon niet verbloemen dat het uit was met de expansie van het vnv. Paradoxaal genoeg bleef de organisatorische expansie tijdens het eerste bezettingsjaar, toen er sprake was van een reële aangroei van het ledental, binnen de perken. De organisatorische wildgroei vond plaats nadat het aantal leden begon te stagneren, hetgeen het vermoeden bevestigt dat er een versluierende functie mee gemoeid was. De organisatorische expansie bracht meer administratief werk mee. Het Algemeen Secretariaat van het vnv maakte een kleine revolutie door. In het begin van de bezetting was het secretariaat nog gevestigd boven het Vlaams Huis aan de Grote Markt van Brussel. Iedereen die het vnv-hoofdkwartier wilde bezoeken moest door de gelagzaal. Geen gezicht voor een partij die zich opwierp als een staatsdragende macht! Als noodoplossing werd het hoofdkwartier van het vns aan de Miniemenstraat nabij het paleis van justitie betrokken. Vanaf 15 september 1940 vond het vnv een onderkomen in de Wetstraat, een locatie tekenend voor de ambitie van de partij. De uitbouw van de vnv-organisatie gebeurde zowel verticaal als horizontaal. | |||||||||
6.3.2 De verticale uitbouwDe verticale uitbouw van het vnv werd voortgezet volgens de al bestaande structuren. De vnv-organisatie werd logisch opgebouwd volgens een piramidale structuur, te beginnen met de afdeling, in de steden soms nog onderverdeeld in wijken en blokken, opklimmend via gewesten, arrondissementen en gouwen tot de centrale leiding. De lagere echelons vormden een spiegelbeeld van de centrale leiding. Verantwoordelijk waren de gouw-, de arrondissements-, de gewest- en de afdelingsleider. Elk van hen omringde zich met een staf. De secretarissen en de propagandaleiders waren de belangrijkste leden. Lokale afdelingen van de partij werden aangemoedigd secretariaten te openenGa naar eind53, naar het voorbeeld van het Algemeen Secretariaat liefst niet langer in cafés. Voorts waren er dienstleiders op alle niveaus. Er functioneerden ook raden. De Gouwraad bestond uit de gouwleider en de arrondissementsleiders. De Arrondissementsraad bestond | |||||||||
[pagina 473]
| |||||||||
uit de arrondissementsleider, -secretaris, -propagandaleider, de dienstleiders, de gewestleiders, de districtsleiders en al degenen die de arrondissementsleider wilde opnemen. Het district was een nieuw begrip in de vnv-hiërarchie. Groot-Brussel, Groot-Antwerpen en Groot-Gent werden tot districten verheven. De leiders van de vnv-afdelingen van deze grote steden werden districtsleiders en klommen op in de vnv-hiërarchie. In de districten functioneerden Districtsraden. De Gewestraden bestonden uit de gewestleider, de gewestsecretaris en de afdelingsleiders. Een gewest werd gevormd door een aantal door hun ligging op elkaar aangewezen afdelingen. Groot-Brugge, Groot-Oostende, Groot-Mechelen, Groot-Kortrijk en Groot-Leuven werden verheven tot gewesten. De Afdelingsraad bestond uit de afdelingsleider, -secretaris, -propagandaleiders, de dienstleiders en eventueel de wijkleiders. Ten slotte waren er in principe nog de Wijkraden, bestaande uit de wijkleider en de blokleiders. De cruciale ketens in de vnv-hiërarchie waren de arrondissementen en de afdelingen. Op deze niveaus was er werking in de breedte. De instellingen op gouw- en gewestniveau waren in de eerste plaats controlerende en communicerende instellingen. De raden op plaatselijk en arrondissementeel niveau enerzijds en op gouw- en gewestniveau anderzijds waren anders gestructureerd op grond van hun specifieke functie. Zo zag de vnv-organisatie eruit op papier, volgens een artikel in VNV-Dienst van december 1941Ga naar eind54. Uit een redevoering van organisatieleider C. De Meulenaere, 20 november 1941, bleek dat de praktijk er soms anders uitzag. De Meulenaere constateerde na een onderzoek dat alle arrondissementen verschillend werkten. Ze hadden alle hun eigen geplogenheden. De vnv-kaders waren vaak oneigenlijk opgebouwd. De staf medewerkers van de arrondissementsleiders was van arrondissement tot arrondissement vaak heel verschillend georganiseerd. Aan de ene kant telden sommige arrondissementsraden meer dan 25 leden zodat ze functioneerden als ‘een klein parlement’, merkte De Meulenaere afkeurend op. Aan de andere kant slaagden vele arrondissementsleiders er niet in zich te omringen met echte medewerkers, zoals een secretaris of een propagandaleider, waardoor ze zich moesten inlaten met allerlei administratieve taken i.p.v. werkelijk hun arrondissement te leiden. Arrondissementssecretarissen, -propagandaleiders, en -financieleiders leidden vaak een papieren bestaan zodat de arrondissementsleider in de praktijk alles zelf deed. De grenzen van nogal wat gewesten, zo had De Meulenaere kunnen constateren, waren niet erg logisch getrokken. Bovendien bestond er een grote terminologische verwarring. Hier hanteerde men het begrip district, daar kanton en nog elders gewest terwijl hetzelfde werd bedoeld. Het begrip afdeling dekte verschillende realiteiten. Soms ging het over enkele leden, soms over verscheidene honderden of zelfs duizenden. In vele grote gemeenten bestond nog niet de minste vorm van organisatie. De vergelijking van het ledental met het bevolkingscijfer per arrondissement toonde aan dat er zeer grote verschillen waren die volgens de organisatieleider alleen te wijten waren aan verschillende organisatorische inspanningen. De omvang van het vnv-kader is moeilijk te schatten. Volgens VNV-Dienst van oktober 1942 telde het vnv op 15 september 1942 370 arrondissementele, 342 gewestelijke en 2.909 plaatselijke kaderleden. Daarbij kwamen 932 kaderleden in de wijken en 1.117 in de blokken. De partij zou toen 702 afdelingen in 159 gewesten en 16 arrondissementen hebben gehad. 131 kleine gemeenten waar geen afdeling was uitgebouwd, waren als wijken ingedeeld bij grotere gemeenten. Het totale kader bevatte volgens het vnv kaderblad 5.670 leden. Men zou kunnen vermoeden dat het cijfer om propagandistische redenen werd aangedikt. In een intern document werden 189 gewest- en 753 afdelingsleiders opgesomd, aantallen die overeenstemmen met de gegevens uit VNV-DienstGa naar eind55. Hieronder zullen we zien dat het vnv in 1942 een 40.000-tal leden had. Rekening houdend met het opgegeven aantal kaderleden zou dit betekenen dat 1 op 7 vnv'ers een functie bekleedde. | |||||||||
[pagina 474]
| |||||||||
Voor de oorlog bestreek de vnv-organisatie een groot deel van Vlaanderen. Tijdens de oorlog werd gepoogd in zowat alle gemeenten een vnv-kern te stichten. Het vnv wilde ook uitbreken buiten Vlaanderen. Staf De Clercq beschouwde Wallonië als levensruimte voor het Vlaamse volk. Het vnv wilde alvast de Vlamingen in Wallonië ‘terugwinnen’. Met oog daarop werd vanaf mei 1941 een vnv-organisatie in Wallonië op touw gezet. Een vnv-maandblad voor Vlamingen in Wallonië werd uitgegeven onder de titel Ons Vaderland. Het eerste nummer verscheen op 1 augustus 1941. VNV-Dienst van juli 1941 deed een oproep tot het verzamelen van adressen van vnv'ers en Vlamingen in Wallonië. Een maand later schreef het vnv-kaderblad dat de gouw Henegouwen al over een flink kader beschikte met een gouwleider en vier gewestleiders. Er moesten daar nog zes gewestleiders worden aangesteld. In Zuid-Brabant waren er een arrondissementsleider in Nijvel en vier gewestleiders. In de andere provincies was de vnv-aanwezigheid voorlopig miniem. VNV-Dienst van september 1941 schatte het aantal Vlamingen in Wallonië op een kwart miljoen. Er was dus ‘een Vlaams vraagstuk op Waalse bodem’ en de uitbouw van een sterke vnv-organisatie in Wallonië was onafwendbaar. Op 30 november 1941 had in Brussel een eerste kaderdag plaats van het vnv-Wallonië. Sprekers waren o.m. Staf De Clercq en A. De Bontridder die zich enkele weken later in een interview in Volk en Staat, ‘Leider van Wallonië en Zuid-Vlaanderen’ noemdeGa naar eind56. Een jaar later, 5 en 6 december 1942, vond een tweede kaderdag plaats. De Bontridder verklaarde toen dat het vnv in Wallonië 155 afdelingen telde (80 in Henegouwen, 21 in Waals-Brabant, 19 in Namen, 35 in Luik). Ze werden gegroepeerd in 50 gewesten. Het is moeilijk de werkelijke sterkte van het vnv in Wallonië na te gaan. Niets wijst erop dat er werkelijk een georganiseerde vnv-werking in Wallonië op gang kwam. Het vnv bestond er uit enkele kaderleden met soms een kleine aanhang. Een aanwijzing is de verkoop van Ons Vaderland. Het blad had in 1944 welgeteld 330 abonneesGa naar eind57. Dat de vnv-structuren in Wallonië niet vergeleken konden worden met die in Vlaanderen blijkt uit het feit dat De Bontridder eind 1942 werd aangesteld als leider van de ‘Dienst Wallonië’, en niet, wat logischer zou zijn geweest, als gouwleider. De vnv-organisatie spreidde zich ook uit over Nederland. Aan het hoofd stond Karel Waternaux, die al van voor de oorlog de vnv-vertegenwoordiger in het Noorden was. Waternaux was tijdens de oorlog gouwleider. In feite bestond het vnv in Nederland uit enkele kleine groepjes oud-activisten. Veel had de organisatie er niet om het lijf. De gesloten grens tussen België en Nederland bemoeilijkte ten zeerste de contacten. Men kan zich bovendien afvragen of Anton Mussert een al te opvallende vnv-activiteit in Nederland wel zou hebben op prijs gesteld. De nsb van zijn kant stelde zich in Vlaanderen bescheiden actief op. Er was weliswaar een kleine financiële steun aan de nsbv die al vlug ophieldGa naar eind58. De nsb was voorlopig niet geïnteresseerd in een Vlaamse organisatie. Net zoals het vnv een organisatie voor Vlamingen in Nederland had, was er ook een nsb-kern voor Nederlanders in België. Hij telde een zeshonderdtal leden in twee Kringen (Antwerpen en Gent) en drie Groepen (Gent, Luik en Genk) en werd gefinancierd door het nsb-hoofdkwartierGa naar eind59. Het bestaan van een vnv-organisatie voor Vlamingen in Nederland en een nsb-organisatie voor Nederlanders in België roept vragen op over de Grootnederlandse doelstelling van beide partijen. Natuurlijk moet de absolute onwil van de Duitsers om enig contact tussen Vlaanderen en Nederland in het algemeen en tussen het vnv en de nsb in het bijzonder toe te staan, in rekening worden gebracht. Toen Karel Waternaux midden 1942 enkele nsb-films naar Vlaanderen wou brengen, werd hem dit prompt verbodenGa naar eind60. Theo Brouns slaagde er niet in enkele nsb-publikaties te bestellen omdat de bezettende overheid in Nederland de toelating tot uitvoer weigerdeGa naar eind61. Wanneer dan toch eens een nsb-functionaris onder strikte voorwaarden naar Vlaanderen mocht reizen, werd hij uitgewezen door de sdGa naar eind62. | |||||||||
[pagina 475]
| |||||||||
6.3.3 De horizontale uitbouwDe horizontale uitbouw kwam tot uiting in de vorm van een aantal ‘Diensten’, ook weleens ‘Afdelingen’ genoemd. Oorspronkelijk waren het er vijf: Propaganda en Pers, Vorming en Stijl, Inhoud, Organisatie en Financies en AdministratieGa naar eind63. Later, in oktober 1942, kwam nog een Dienst Sociale Zaken tot stand. Al in augustus 1941 was er een Documentatiedienst, de zg. ‘D-Dienst’ opgericht. Rond dezelfde tijd werd een Dienst Verweer opgericht waardoor er in totaal zeven Diensten waren. De D-Dienst bleef echter in de schaduw en werd als dusdanig zelden vermeld op organisatorische schema's. Het had te maken met het feit dat het een inlichtingendienst betrof die werkte onder geheimhouding. Hetzelfde gold in zekere mate voor de Dienst Verweer. In de lente van 1942 was er voor het eerst sprake van een op te richten ‘verweercorps’. Het was een reactie op de groter wordende dreiging van het verzet. Algauw maakte de Dienst Verweer geheime plannen voor een gewapende machtsovername door het vnv. De dienstleiders maakten als vrijgestelden deel uit van de dagelijkse leiding op het hoofdkwartier. Ze hadden zitting in de Algemene Raad. In principe moesten ook de arrondissementele kaders, de gewestelijke kaders en de afdelingskaders zich horizontaal uitbouwen. VNV-Dienst van oktober 1942 schreef dat alle niveaus van de vnv-hiërarchie een weerspiegeling moesten zijn van de organisatie van het hoofdkwartier. Dat was het principe. Het vnv-kaderblad vermeldde echter dat in de gewesten en afdelingen de uitbouw moest gebeuren voor zover ‘de behoeften en noodzakelijkheden’ dat vereisten. De leiders van de diverse Diensten op het hoofdkwartier waren verantwoordelijk voor de dienstleiders op de lagere echelons. Zo vormden de Diensten elk op zich een piramidale hiërarchische structuur. De Dienst Pers en Propaganda werd het eerst uitgebouwd. Algemeen Propagandaleider Reimond Tollenaere begon immers al eind 1940 met de benoeming van regionale propagandaleiders op arrondissementeel en gewestelijk niveau. Ze moesten onophoudelijk propagandistische activiteiten organiseren en er melding van maken aan de algemene propagandaleiderGa naar eind64. Dat laatste was minstens zo belangrijk als de activiteiten zelf. Men mag immers niet vergeten dat de vnv-leiding vooral wou bewijzen dat het vnv in beweging was. De vnv-kaderleden werden voortdurend aangemaand tot actie. Actie betekende in de eerste plaats propaganda, propaganda en nog eens propaganda. Propaganda voor het vnv en zijn nevenorganisatie met het oog op werven van leden, propaganda voor de vnv-persorganen, propaganda voor de vnv-manifestaties en propaganda voor allerlei paramilitaire en militaire organisaties waarvoor het vnv mankracht zocht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het propagandakader het eerst werd uitgebouwd. Na het vertrek van Reimond Tollenaere naar het oostfront werd de dienst Pers en Propaganda waargenomen door Edgard Delvo. Vanaf toen sloeg een heuse organisatiedrift toe, althans op papier. VNV-Dienst van oktober 1941 beklemtoonde de uitbouw van een propagandakader. Het zal al evenmin toeval zijn dat bij de uitbouw de nadruk werd gelegd op de vorming, hét stokpaardje van Delvo. Op alle niveaus moesten propagandaleiders en sprekers worden gevormd. Onder Delvo werd de Sectie Propaganda geleid door het sectiehoofd M. Janssens en de afdelingsoverste E. Van den Heuvel. Over geen van beiden vond ik nadere gegevens. De Dienst Pers en Propaganda hield zich o.m. bezig met de colportage van de vnv-pers, met brochures, met plakbrieven en met propagandamateriaal allerhande. Niet alleen vnv-brochures werden aan de man gebracht, ook Duitse propaganda. Er werd wel op gewezen dat materiaal dat niet afkomstig was van het vnv alleen met de goedkeuring van de leiding mocht worden verspreid. Meestal werd het Duitse propagandamateriaal door de leiding zelf over de arrondissementen verspreid. In oktober 1941 werd zo de brochure Waarom de | |||||||||
[pagina 476]
| |||||||||
Duitse arbeider achter Adolf Hitler staat op 80.000 exemplaren verspreidGa naar eind65. Per arrondissement werd een vaste verdeling bepaald. Een onderscheid werd gemaakt tussen algemene brochures en brochures voor een specifiek lezerspubliek van arbeiders of boerenGa naar eind66. Vaak werden precieze instructies gegeven. Zo moesten in januari 1942 twee brochures worden verspreid. Bij De toekomst van België werd vermeld dat het geschikt was voor verdeling onder alle lagen van de bevolking. De brochure bracht hoofdzakelijk ‘de figuur van de Führer en de betekenis van zijn kamp dichter bij de mensen’. De brochure Van proleet tot heer was bedoeld voor verspreiding in arbeiderskringen. Ze kon gunstig inwerken op ‘ontwikkelde arbeiders’. Bij de brochures moest telkens een aansluitingsformulier van het vnv worden gestoken. In mei 1942 kregen de propagandaleiders het bevel het vlugschrift Kolchoz te verspreiden. De vnv-dienstleider voor Landbouw en Bevoorrading L. De Pauw legde in een begeleidende commentaar uit dat het pamflet alleen onder ‘meer ontwikkelde landbouwers’ mocht worden verspreid. Rekening houdend met de mentaliteit op het platteland bestond immers het gevaar dat ‘de niet-ontwikkelde boeren wel eens niet het grondig verschil zouden zien tussen de verplichte graanlevering hier en die welke in Rusland verplicht is’. Om de haverklap kregen de propagandaleiders de opdracht propagandamateriaal te verspreiden. Alle mogelijke propagandistische thema's kwamen aan bod. Vanzelfsprekend ontbrak daarbij niet de wervende propaganda voor allerlei militaire en paramilitaire formaties. De propagandamiddelen beperkten zich niet tot drukwerk. Film en radio behoorden evenzeer tot het arsenaal. In dat verband moet de benoeming, april 1942, van K.A. De Vleeschauwer als hoofd van de afdeling ‘Pers en Radio’ van de Propagandaleiding worden vermeldGa naar eind67. De Propagandaleiding beschikte over enkele propagandafilms en ze verzorgde ook de vertoning van Duitse propagandafilms. Bij de voortdurende opdrachten kwam het weleens voor dat de lokale propagandaleiders niet altijd de gewenste ijver aan de dag legden. Geregeld klonken in de circulaires vermaningenGa naar eind68. Staf De Clercq zelf zag zich herhaaldelijk verplicht zijn volgelingen aan te porren. Op 1 april 1942, bij de aankondiging van de april-campagne onder het motto ‘Wij zijn de revolutie’, sprak hij tot de leden die tot dan toe niet hadden gereageerd op de oproepen van de propagandaleiding. De leider zette als een berispende vader zijn volgelingen onder morele drukGa naar eind69. ‘Ik houd eraan, deze leden erop te wijzen dat zulks van hunnentwege verkeerd was en dat ik zulks niet aanvaarden kan. Ik wens niet dat sancties worden toegepast, omdat ik de overtuiging durf te hebben dat de leden die in deze te kort gebleven zijn, één of andere inspanning zullen doen om dat goed te maken. Ik betrouw op het plichtsbesef van deze leden en op hun eerlijkheid te mijnen opzichte. Ik weet dat het verkeerd zou zijn te pas en te onpas alle leden van het vnv te vragen voor verkoop van onze propagandaschriften op straat te komen. [...] Het is echter goed [...] dat af en toe al wie kan, meedoet aan onze colportagetochten. Meer dan wat redelijk en te doen is, zal ik niet vragen. Dat verlang ik dan echter ten volle. U hebt me begrepen, leden? Wij moeten door een koortsige werking voor vriend en vijand het bewijs leveren van onze veroveringsdrang, van onze ontembare werklust, van onze revolutionaire geest. Alleen dan zullen wij het halen.’ Colportages dienden inderdaad niet alleen een propagandistisch doel. Men krijgt de indruk dat ze op den duur meer en meer dienden om de eigen achterban te mobiliseren. Ze waren ook een middel om het vnv naar buiten te laten treden. Elke colportage moest uitgroeien tot een ‘machtsontplooiing naar buiten’, schreef Van den Heuvel. Op 21 februari 1942 nam Karel Lambrechts de functie van Edgard Delvo over. Lambrechts maakte van de Dienst Propaganda een van de meest actieve van het vnv. De propagandaleiders kregen steeds meer opdrachten. Ze werden de belangrijkste verantwoordelijken voor de propaganda in de beweging zelf. Ze organiseerden in de schoot van de partij propaganda- | |||||||||
[pagina 477]
| |||||||||
vergaderingen over welbepaalde thema's die door de leiding werden bepaald. Meestal werden de syllabi centraal opgesteld. Soms werden over de arrondissementen kant-en-klare scenario's voor propagandabijeenkomsten verspreid. Het onderwerp moest aan bod komen in alle propaganda- en ledenvergaderingen. De propagandaleiders moesten rondom zich een schare van jonge sprekers verzamelen die in de afdelingen goed voorbereide spreekbeurten moesten houden. Zelfs de teksten van spreekkoren werden centraal opgesteld. Elke maand kwam een ander thema aan bod. In januari 1942 bijv. was het propagandathema ‘Duitsland moet de oorlog winnen’; in april 1942 - op 6 maart 1942 werd de verordening op de verplichte tewerkstelling in België uitgevaardigd - ‘Hulde aan de arbeid’. Lambrechts gaf zijn propagandaleiders allerhande taken die buiten het strikt propagandistische werk lagen. In maart 1942 gaf hij ze al de opdracht met de hulp van enkele medewerkers rapporten op te stellen over de houding van de bevolking. De rapporten moesten zo objectief mogelijk worden opgesteld in alle kringen, ook in vnv-vijandigeGa naar eind70. Hij gaf voorts de opdracht dossiers aan te leggen over ‘buiten de beweging staande elementen’, waarbij zeer nauwkeurig het sociale, politieke en godsdienstige profiel diende te worden geschetst. Met deze informatie op zak kon Lambrechts ze op een efficiënte manier propagandistisch bewerken. De propagandaleider drukte er herhaaldelijk op dat ook en vooral niet-leden bereikt moesten worden. Vanaf september 1942 kregen de vnv-propagandaleiders de opdracht een wekelijks stemmingsverslag op te stellen, met informatie over de toestand inzake voeding, de vijandelijke agitatie (werking van illegale kringen, springstofaanslagen, de mening van de bevolking daarover), de uitwerking van de oorlogsgebeurtenissen op het moreel van de bevolking, de uitwerking van de Duitse maatregelen op de gemoedstoestand van de bevolking (bijv. de jodenverordeningen, de bescherming van de oogst, de gijzelaars)Ga naar eind71. Vanaf oktober 1942 werden ook inlichtingen gevraagd over de uitwerking van de verordening op de verplichte tewerkstelling in DuitslandGa naar eind72. Men kan deze opdrachten nog plaatsen binnen het propagandawerk. Dat kan niet meer worden gezegd van de opdracht die Lambrechts op 8 juni 1942 gaf en waarbij o.m. werd gevraagd de joden aan te geven die de gele jodenster niet droegen of die verboden beroepen uitoefendenGa naar eind73. Voor wie anders dan voor de bezetter kon soortgelijke informatie bestemd zijn? Men constateert dat Karel Lambrechts vnv'ers officieel aanzette tot verklikking. Met al deze nieuwe opdrachten sputterde het propaganda-apparaat weleens tegen. Lambrechts moest zijn kader herhaaldelijk aanmanen tot het correct uitvoeren van de opdrachten. Vooral de stemmingsverslagen kwamen slecht binnen. Het eigenlijk propagandawerk nam ook steeds maar toe. Vooral midden 1942, toen het vnv in het raam van de concurrentiestrijd met de DeVlag met man en macht mobiliseerde om zijn macht te demonstreren, draaide de propagandaleiding in de hoogste versnelling. Opvallend daarbij is dat de propaganda zich meer en meer naar binnen keerde en zich op de eigen leden richtte. Op 18 juni 1942, vier dagen na een grote bijeenkomst van het vnv-kader, drukte Karel Lambrechts zijn leiders op het hart dat hun taak erop gericht was ‘de eenheid der Beweging nog te versterken’Ga naar eind74. ‘Wij moeten er in gelukken’, schreef Lambrechts nog, ‘zulk een stemming in de Beweging te brengen dat elk werk dat raakt aan de sterkte en aan de eenheid der Beweging, als misdadig wordt beschouwd.’ Lambrechts besloot dat er ‘een mythe van de eenheid moet ontstaan’. De leiderscultus was een ander middel om de eenheid te veruitwendigen. Vooral in augustus en september 1942, naar aanleiding van de verjaardag van Staf De Clercq bereikte de cultus een hoogtepunt. De Dienst Propaganda organiseerde in zijn schoot ook het werk Voor Onze Jongens aan het Oostfront (vojo). De organisatie werd opgericht kort na het vertrek van de eerste lichting van het Vlaams Legioen. Ze richtte zich niet alleen op de Vlaams-Legioensoldaten en Waffen-SS'ers en hun families maar ook op de nskk'ers en ot'ers aan of achter het front. vojo | |||||||||
[pagina 478]
| |||||||||
organiseerde allerlei acties om de vrijwilligers en hun families financieel en moreel te ondersteunen. vojo werd geleid door een Centraal Comité met afgevaardigden uit het vnv-vertegenwoordigd door het afdelingshoofd voor Propaganda E. Van den Heuvel - het vnvv, de nsjv, de dms en de dm/zb. Er werden arrondissementele comitéleiders aangesteldGa naar eind75. Van den Heuvel schreef in een circulaire voor de arrondissementele propagandaleiders dat alle solidariteitsacties voor Vlaams Legioen, Waffen-SS en ot voortaan door vojo moesten worden gecoördineerdGa naar eind76. Van ss-zijde werd spoedig getracht te voorkomen dat het vnv op dit politiek niet onbelangrijke terrein een monopolie zou verwerven. Konstantin Kammerhofer richtte een Vlaams Voorzorgscomité op met ongeveer dezelfde opdrachten als vojo maar dat nauw aanleunde bij de ss en samen werkte met de SS-Fürsorge-offizier für Flandern. Kammerhofer wist De Clercq te overhalen om vojo te integreren in dit Comité. Edgard Delvo werd er de voorzitter van, met de Vlaamse ss'er Raf Van Hulse als plaatsvervanger. In de praktijk was er maar sprake van een fusie aan de top. Aan de basis bleven de vojo-Comités gewoon voortwerken als vnv-organisatiesGa naar eind77. Op 13 mei 1942 meldde Karel Lambrechts aan alle arrondissementsleiders dat vojo opnieuw werd geïntegreerd in de Dienst PropagandaGa naar eind78. Daarmee werd de medewerking van vojo aan het Vlaams Voorzorgscomité virtueel opgeblazen. Omstreeks dezelfde tijd werd in de schoot van de vnv-leiding de Dr. Reimond Tollenaere Stichting opgericht. Het doel was steunverlening bij de opleiding van de kinderen van de gesneuvelde Reimond Tollenaere en van die van alle ‘Vlamingen die hun leven hebben gegeven in dienst van hun Volk’Ga naar eind79. De Dienst Vorming en Stijl werd in februari 1941 opgericht, met aan het hoofd Edgar Delvo. Bij zijn toetreding tot het vnv had hij deze opdracht al gekregen. In mei 1941 verscheen in VNV-Dienst reeds een lijst van de arrondissementsleiders voor Vorming en Stijl. Delvo had een indrukwekkend organogram klaar waarop zijn dienst stond uitgetekend. Tot op het niveau van de afdelingen zouden leiders voor Vorming en Stijl worden benoemd. Delvo voorzag ook in de oprichting van een net van kaderscholen. Er zou maar een fractie gerealiseerd worden van wat hij zich had voorgenomen. Midden 1941 heette het dat de Dienst nog in de inloopperiode verkeerde. Er werd prioriteit gegeven aan de uitbouw van kaderscholenGa naar eind80. Delvo waarschuwde voor wildgroei. Dat hield in dat er niet meer dan drie à vier kaderscholen per arrondissement mochten komen! Elke kaderschool stond onder leiding van een ‘directeur’, aangesteld en afgezet door de dienstleider Vorming en Stijl. VNV-Dienst van september 1941 meldde dat in die maand met de werking van de kaderscholen werd gestart. Alle verantwoordelijke medewerkers beschikten over centraal opgestelde syllabi. Voorlopig bleef het aanbod beperkt tot twee cursussen: Nederlandse uitspraak en economische begrippen. Laatstgenoemde cursus handelde voornamelijk over het nationaal-socialisme. In oktober werd in het Brusselse Dudenpark een vnv-Studiecentrum geopend. Er zou scholing georganiseerd worden voor vnv-kaderleden. Gedurende zestien zondagen werden ze er voorgelicht ‘aangaande de grootse levensvragen van ons volk en van onze tijd’Ga naar eind81. Op 8 augustus 1942 werden de eerste getuigschriften uitgereikt aan 67 geslaagde kandidaten. Delvo was de hoofdredacteur van het vnv-kaderblad VNV-Dienst dat vanaf januari 1941 weer verscheenGa naar eind82. Het blad verscheen maandelijks en werd uitgegeven door het Algemeen Secretariaat van het vnvGa naar eind83. Het bevatte zowel vormende artikelen als organisatorisch nieuws en instructies voor de kaderleden. Toen Edgard Delvo in april 1942 uit de vnv-leiding verdween, werd hij in zijn functie van dienstleider voor Vorming en Stijl ad interim opgevolgd door Hendrik Elias. Later werd Piet Vermeir, die al onder Delvo de tweede in rang was, leider. Vermeir verminderde vaart in een poging de papieren constructies van Delvo operationeel te maken. In VNV-Dienst van oktober 1942 gaf hij toe dat de Dienst Vorming en Stijl tot dan toe veel tijd had geïnvesteerd in | |||||||||
[pagina 479]
| |||||||||
‘het zoeken naar de juiste vorm voor [de] kaderscholing’. Gaf hij daarmee toe dat er praktisch nog niet zoveel was gebeurd? Vermeir stapte af van de opvatting dat er per arrondissement een of meer kaderscholen moesten komen. De kaderscholing moest verzorgd worden door het arrondissementele kader, in de eerste plaats door de arrondissementsleider, bijgestaan door een vormingsleider. Voorts werd in oktober 1942 een ‘voordrachtencyclus “Lodewijk Dosfel”’ in het leven geroepen. Rondreizende voordrachthouders konden worden ingeschakeld in de regionale kaderscholing. De Dienst Inhoud was in feite de ideologische cel van de vnv-leiding. Aanvankelijk stond Reimond Tollenaere aan het hoofd van de Dienst. Na diens vertrek nam Edgard Delvo de functie waar en toen hij uit de vnv-leiding verdween, werd Hendrik Elias het hoofd. Hoewel er geen overdreven belang mag worden gehecht aan de functie, wijzen de respectieve leiders van de Dienst op de zich wijzigende machtsverhoudingen op het hoofdkwartier. Praktisch bestond de Dienst uit een aantal relatief autonoom werkende ‘Commissies’ die later tot ‘Departementen’ werden omgevormd. Uit een niet-gedateerd document van vermoedelijk midden 1941 blijkt dat er toen negen Commissies bestonden: Financiën, Schone Kunsten, Rechtswezen, Onderwijs, Openbare Gezondheid, Openbare Diensten, Landbouw en Voeding (ook Landbouw en Bevoorrading genoemd), Economie en BestuurspolitiekGa naar eind84. In de Commissies hadden vnv'ers of vnv-gezinden zitting die actief waren in de desbetreffende sectoren van het openbaar bestuur. Begin 1942 werden een aantal Commissies tot Departementen omgevormd: Cultuur, Economie, Sociale Aangelegenheden, Bestuurspolitiek en LandbouwGa naar eind85. In de loop van 1942 werden ook nog de Departementen Rechtswezen en Openbare Werken opgericht en er bestonden plannen voor de oprichting van een Departement Buitenlandse Zaken. De omvorming van de Commissies tot Departementen moet worden gezien in het licht van een strakkere partijorganisatie. Waar de Commissies nog relatief los van de partij stonden, was dat voor de Departementen niet meer het geval. De Departementen werden ingeschakeld in de partijhiërarchie. Aan het hoofd ervan stonden partijfunctionarissen. De Commissies en de latere Departementen waren in feite embryonale ministeries. Het vnv maakte aanspraak op de volledige openbare macht. De partij werd in afwachting van die totalitaire machtsgreep uitgebouwd. VNV-Dienst, december 1941, omschreef de taak van de Dienst Inhoud als volgt: ‘de studie en de voorbereiding van alle problemen, die zich voor de beweging en in de Staat stellen, met het oog op de verwezenlijking van de nationaal-socialistische gedachte’. Van de Commissie Schone Kunsten waren Filip De Pillecijn, Arthur De Poortere, Wies Moens en Samuel De Vriendt lid. Arthur De Poortere werd leider van het Departement Cultuur dat de Commissie Schone Kunsten verving. Van de Commissie Bestuurspolitiek waren tal van vnv'ers lid die een functie bekleedden in nationale en provinciale instellingen. ‘Voorzitter’ van de Commissie was Frans Wildiers. De secretaris van de Commissie, Leo Van Belle, werd later de leider van het Departement Bestuurspolitiek. De Commissie Landbouw en Voeding bestond uit een aantal vnv'ers, actief in de nlvc en in de provinciale instellingen. Provinciaal secretaris van de nlvc, L. De Pauw, leidde de Commissie. Hij werd ook leider van het Departement Landbouw maar nam toen ontslag uit de nlvc. In de Commissie Economie treffen we o.m. de algemeen secretaris van het vev, Piet Bessem aan. Voorts nog de directeur van de Textielcentrale, Willem Van Hee, en Frans Strubbe. Het Departement Economie werd geleid door ene Bogaert van wie verdere identificatie ontbreekt. De Commissie Rechtswezen bestond o.m. uit de Leuvense professor Zeger Van Hee, | |||||||||
[pagina 480]
| |||||||||
Andries Van Hauwe en Piet Boeynaems. Het Departement Rechtswezen werd geleid door prof. J. Wilms. In de Financiële Commissie treffen we o.m. Marcel D'Haese en Karel Engelbeen aan, beiden ambtenaar op Economische Zaken. Voorts H. Van Damme, ambtenaar bij de Emmissiebank en Fernand Brieven, bestuurslid van het vev. Een Departement Financiën is er blijkbaar niet meer gekomen. Er was wel een Dienst Financiën, maar het gold hier een partijinstelling, verantwoordelijk voor de financiële huishouding. De Commissie Openbare Werken werd geleid door J. Haesaerts die later overstapte naar de DeVlag. Eind 1942 was er sprake van de oprichting van een Departement Openbare Werken, maar of het zover kwam konden we niet achterhalen. Van de Commissie Openbare Gezondheid waren lid o.m. de Leuvense professor W. Libbrecht, Roger Soenen en Leo Elaut. Een Departement Openbare Gezondheid kwam er niet. Wel werd een Departement Sociale Zaken opgericht onder de leiding van R. Claeys. In de Commissie Onderwijs ten slotte zaten o.m. Herman De Vleeschauwer, Jozef Goossenaerts, Jozef Van Overstraeten en Frans Uytterhoeven. Ik ga niet dieper in op deze Commissies en Departementen. De meeste, net als de overkoepelende Dienst Inhoud, leidden immers maar een papieren bestaan. De enkele Commissies en Departementen die wel werkten, zoals die van Cultuur en Bestuurspolitiek, komen elders ter sprake. De Dienst Organisatie stond in voor de controle op het organisatorische raderwerk van het vnv. Hij werd in oktober 1941 opgericht. De Dienst werd eerst geleid door C. De Meulenaere en vanaf 1943 door ir. Dries Van de Moortel. Op 20 november 1941 schetste de gloednieuwe organisatieleider de taken van zijn DienstGa naar eind86. De eerste taak zou erin bestaan inlichtingen te verzamelen over de toestand van het kader. Voorts moest statistische informatie worden bijeengebracht waarbij de ledenaantallen vergeleken werden met de bevolking per arrondissement. Zo konden de zwakke plekken worden vastgesteld en onderzocht worden of de organisatie er niet faalde. De Meulenaere had toen zelf al enig werk verricht. De resultaten van zijn onderzoek heb ik hierboven belicht waar ik handelde over de verticale uitbouw van het vnv. Om zijn werk accuraat te kunnen voortzetten, moest de organisatieleider kunnen beschikken over precieze informatie. Hij gaf daarom aan alle arrondissementele organisatieleiders het bevel maandelijks een rapport in te sturen over de organisatorische toestand van hun arrondissement. De Meulenaere drukte zijn kaderleden op het hart dat ze de feitelijke toestand moesten rapporteren en geen theoretische constructies. De aangestelde kaders moesten wel degelijk werken en niet alleen een papieren leven leiden. De Meulenaere waarschuwde dat hij onaangekondigd op bezoek zou komen om de toestand te controleren. In mei 1942 reikte de Dienst Organisatie een zg. ‘Leiderskaart’ uit aan elke vnv-leider die ten minste zes maanden in functie was en die zijn opdrachten perfect uitvoerde. De leiderskaart was een ‘eretitel’ die verworven moest worden. Een vnv-leider voerde zijn taak voor 100% uit als hij: regelmatig colporteerde op de data die werden vastgelegd door de propagandaleider, beschikte over een volledig werkend kader en over een volgens de regels uitgebouwde organisatie, regelmatig zijn maandrapporten instuurde, stipt de contributies afrekende, werkte aan de expansie van het vnvGa naar eind87. De Dienst Financies en Administratie werd geleid door Jozef De Keersmaecker. De Keersmaecker was vóór de oorlog afdelingsleider in Ninove. Het werk van zijn dienst wordt verderop behandeld bij de bespreking van de vnv-financiën. De Documentatiedienst of D-Dienst was opgericht in augustus 1941, met als dienstleider Joris Dedullen. Dedullen was ook arrondissementeel commandant van de dm/zb in Ieper en hij behoorde tot de Stafraad van de militie. In een document, 13 augustus 1941, van de vnv- | |||||||||
[pagina 481]
| |||||||||
leiding werd de taak van de D-Dienst omschreven. Het document ging onder de titel ‘Inlichtingsdienst’, hoewel er toen al van D-Dienst werd gesprokenGa naar eind88. Vrijwel altijd werd de afkorting gebruikt. De D-Dienst had vier opdrachten:
De D-Dienst richtte zich dus op de politieke tegenstrevers, op de staat en op de eigen partij. De inlichtingendienst bestond uit een net van agenten. De centrale figuur was de arrondissementele agent. Het was iemand die werd aangesteld door de arrondissementsleider die hem als enige kende. Beiden werkten intens samen. De arrondissementele agent moest in zijn ambtsgebied zoveel mogelijk plaatselijke agenten zoeken die voor elkaar onbekend moesten blijven. Het waren betrouwbare vnv'ers, bij voorkeur werkzaam in gemeentehuizen, telefoon-, telegraaf- en elektriciteitscentrales, politiediensten of fabrieken. Elke plaatselijke agent kreeg een nummer en ondertekende zijn rapporten met dit nummer en met de lettercode van zijn arrondissement. Alleen de centrale leiding kende de volledige lijst van de plaatselijke agenten. De agenten zonden hun getypte rapporten rechtstreeks aan de arrondissementele agenten. Deze laatsten stelden op basis van de rapporten weer andere rapporten op die aan het vnv-hoofdkwartier werden bezorgd ten name van Harwig Vanderburght. Men mag aannemen dat dit een schuilnaam was. Tot zover de theorie. Hoe functioneerde de D-Dienst in de praktijk? Daarover is jammer genoeg nauwelijks iets terug te vinden. Enkele rapporten van agenten bewijzen dat de D-Dienst wel degelijk heeft gefunctioneerd. Zo ontvingen de arrondissementsleiders in juli 1941 de opdracht vertrouwensmannen voor de D-Dienst te zoeken in een aantal economische sectorenGa naar eind89. Voorts zijn er rapporten over de DeVlag bewaard geblevenGa naar eind90. Uit één ervan blijkt dat een agent inlichtingen verzamelde door telefoongesprekken af te luisteren zodat er een aanwijzing bestaat dat het vnv inderdaad agenten had in vitale sectoren. Het vnv zelf was ook geïnfiltreerd door vijandige agenten. Voor zover ik heb kunnen nagaan hadden verzetsgroepen of anti-Duitse inlichtingendiensten geen agenten op het vnv-hoofdkwartier. De kloof tussen de milieus waar het vnv zijn aanhang had en het milieu waar het verzet rekruteerde was te groot. Dat was niet het geval met de vijand in de politieke collaboratie. De DeVlag/ss had het niet zo moeilijk om vertrouwensmensen te rekruteren. Ene P. Behets slaagde erin zich te laten aanwerven voor de vnv-persdienst en kreeg zo de kans op het vnv-hoofdkwartier te komen. Behets was een agent van de ss. Hij zond regelmatig rapporten over de vnv-werking aan een SS-Untersturmführer in Duitsland. Hij kreeg daartoe instructies van de Vlaamse ss'er Wim LauwaertGa naar eind91. De Dienst Verweer, ook wel ‘vnv-Verweercommando’ genoemd stond onder de leiding van de Belgische legerofficier Herman Verreydt. Verreydt was de vnv-pion bij de Vlaamse Wacht. Als leider van de Luitenant De Winde-Kring onderhield hij contacten met vnv-gezinde legerofficieren die ingeschakeld waren in diverse paramilitaire formaties en in het Belgische politiële apparaat. De Dienst Verweer won aan belang toen naar het eind van de bezetting toe het vnv meer en meer het doelwit werd van het gewapende verzet. Er werden toen plannen gemaakt voor een eventueel gewapende confrontatie tussen het vnv en het verzet. Ik zal er over uitweiden waar ik de politiek van leider Hendrik Elias bespreek. | |||||||||
[pagina 482]
| |||||||||
Ten slotte moet de uitbouw van een disciplinair apparaat in het vnv worden vermeld. Parallel met de organisatorische overorganisatie die het vnv vanaf 1941 kenmerkte, tekende zich een formalisering af van het interne tuchtreglement. VNV-Dienst van juli 1942 publiceerde een zg. ‘Tuchtrechtbesluit’. Het tuchtrecht in het vnv werd uitgeoefend door de leider, of in zijn naam door de arrondissementsleiders. De arrondissementsleider kon alle zaken in behandeling nemen die hem gewenst leken. Hij moest alle zaken behandelen die door gezagdragers van het vnv, vanaf de rang van afdelingsleider, aanhangig werden gemaakt. Een vnv-lid kon schriftelijk een klacht indienen bij de afdelingsleider met het verzoek de klacht door te sturen naar de arrondissementsleider. Hij mocht een afschrift van de klacht rechtstreeks aan de arrondissementsleider bezorgen. Klachten tegen gezagdragers van de beweging vanaf de rang van arrondissementsleider, tegen vnv'ers met een bestuursfunctie vanaf de rang van burgemeester in de arrondissementshoofdplaatsen en van schepen in de provinciehoofdplaatsen, tegen hogere ambtenaren van wie het werkterrein minstens een arrondissement bestreek, werden bij de leider aanhangig gemaakt en door hem behandeld. De arrondissementsleider werd bijgestaan door een door de leider aangestelde aanklager. Deze onderzocht de bij de arrondissementsleider aanhangig gemaakte zaken, bracht er verslag over uit en stelde een sanctie voor. De aanklager moest zorgen voor eenvormigheid in de rechtspraak. Voorts was er een arrondissementele Tuchtraad samengesteld uit een districts- of gewestleider, een afdelingsleider en een gewoon lid. Allen werden aangesteld door de arrondissemenstleider. De Tuchtraad moest advies uitbrengen bij zware sancties. De voorziene straffen: 1) de vermaning (kon worden uitgesproken door de afdelingsleider); 2) de blaam (kon worden uitgesproken door gewest- en districtsleiders); 3) de schorsing als functionaris; de schorsing als lid; 4) de ontzetting uit een functie en de uitsluiting uit de beweging (konden worden uitgesproken door de arrondissementsleider). In de laatste twee gevallen moest het advies worden ingewonnen van de Tuchtraad. De uitsluiting kon pas worden uitgesproken na goedkeuring van de leider. De beklaagde had het recht gehoord te worden. Aanvaardde de betrokkene de straf dan was de uitspraak definitief. Ging hij niet akkoord met een sanctie, dan kon hij beroep aantekenen bij de leider. De leider werd bijgestaan door een hoofdaanklager en een Hogere Tuchtraad bestaande uit een lid van de Raad van Leiding, een gezagdrager uit het vnv en een gewoon lid. De leider kon te allen tijde sancties schorsen en beslissingen wijzigen. Hij oefende het recht van genadeverlening uit. In een toelichting bij deze reglementen werd gestipuleerd dat bij de rechtspraak in het vnv ‘het belang der gemeenschap’ uitgangspunt en doel moest zijn. ‘Wat voor de nationaal-socialistische Eenheidsbeweging schadelijk is, dient bekampt en uitgeroeid te worden.’ Er moest wel worden gestreefd naar rechtvaardigheid en objectiviteit zodat ‘elke partijgenoot, die naar best vermogen zijn plicht vervult, het gevoel van rechtszekerheid [kon] hebben’. Dat zowel de reglementen als de toelichting nogal summier uitvielen was geen bezwaar aangezien bij ‘de bewuste dragers der Beweging, op basis van [het] nationaal-socialisme, een zulkdanige eenheid van opvatting en inzicht heerst, dat wezenlijk uiteenlopende interpretatie en toepassing niet te vrezen is’. In uitvoering van dit tuchtrechtbesluit werden in oktober 1942 arrondissementele aanklagers aangesteld en Tuchtraden opgericht. Een hoofdaanklager en een Hogere Tuchtraad werden eveneens aangewezenGa naar eind92. Hoofdaanklager was Joris Dedullen, allicht niet toevallig de leider van de D-Dienst. De leden van de Hogere Tuchtraad waren gouwleider en lid van de Raad van Leiding Jan Timmermans, organisatieleider C. De Meulenaere en Leo Wouters. |
|