Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
4.3 De cultuurpolitiekAls totalitaire partij beschouwde het vnv het als zijn opdracht het culturele terrein te controleren. Cultuur moet hier zeer ruim worden opgevat. Het begrip omvat een breed gamma van geestesactiviteiten. Het is evident dat een partij die zichzelf zag als de emanatie van het Vlaamse volk, er groot belang aan hechtte controle te verwerven over de culturele sector. Ze verzekert zich aldus van een permanente legitimering van haar zelfverklaarde rol in de maatschappij. Het vnv moest tijdens de bezetting zijn ambities ter zake noodgedwongen beperken. Op essentiële domeinen zoals religie en onderwijs had het niet de minste controle. Het had o.m. te maken met het feit dat het vnv voorlopig alleen kon dromen van het politieke monopolie en ook doordat de kerkelijke hiërarchie elke samenwerking met het vnv van de hand wees. ‘Mechelen’ beschouwde het vnv als een bedreiging voor de Belgische eenheid. Meer dan om welke andere reden ook werd de partij hierom bekampt. Het vnv moest deze nauwelijks verholen vijandschap gedogen. Enige steun van het Militaire Bestuur was op dit gebied niet te verwachten. De bezetter vreesde een openlijke confrontatie met de Kerk. Enige reden om een confrontatie aan te gaan had de bezetter overigens niet. De houding van de Belgische Kerk betekende immers een steun voor de zo belangrijke Ruhe und Ordnung in het land. Binnen het collaboratiekamp kon het vnv al evenmin aanspraak maken op een monopolie. Er was in de eerste plaats de DeVlag. Deze organisatie die in het midden van de jaren dertig was ontstaan als een culturele vriendschapsvereniging van Vlaamse en Duitse academici, wist een belangrijke rol te spelen. Enkele Duitse leden van de DeVlag bekleedden immers centrale posten in de bezettingsadministratie die het politiek-culturele gebied bestreek. Bij het Militaire Bestuur was dat het geval voor Kulturreferent Franz Petri. De drijvende kracht achter de vooroorlogse DeVlag, Rolf Wilkening, leidde de rivaliserende afdeling Kultur van de Propaganda-Abteilung. Binnen deze afdeling was DeVlag-lid Lutz Pesch verantwoordelijk voor de vitale afdeling Volkstum. Formeel was de Propaganda-Abteilung ondergeschikt aan het Militaire Bestuur. Doordat ze het instrument was van het Reichsministerium für Propaganda und Aufklärung was er van een ondergeschikte rol de facto geen sprake. Wilkening en Pesch hadden met de DeVlag grote politieke plannenGa naar eind50. Zolang het vnv niet over het politieke monopolie beschikte, kon het slechts moeizaam proberen macht te verwerven in de rijksinstellingen. Dat was in de culturele sector niet anders. De bezetter verkoos de culturele sector slechts geleidelijk op Nieuwe Orde-leest te schoeien. Het Militaire Bestuur zag in dat een abrupte invoering van het strakke Duitse model van cultuurorganisatie weinig kans van slagen had. Het gaf er voorkeur aan de bestaande instellingen te hervormen en er Nieuwe Orde-gezinde figuren op sleutelposities te benoemenGa naar eind51. Het was bovendien een onderdeel van de Flamenpolitik van het Militaire Bestuur. Het vnv kon slechts gedeeltelijk van die strategie profiteren. Vele benoemingen gebeurden nog voor de beslissende ommekeer van november 1940. Het vnv trachtte ook | |
[pagina 440]
| |
zelf, via zijn groeiende machtspositie in de Belgische overheidsdiensten, meer macht te verwerven op het culturele terrein. Meer in de politieke dan in de culturele sfeer richtte het Comité van de secretarissengeneraal onder druk van de bezetter op 28 augustus een Commissie voor Taaltoezicht op. Reeder had erop aangedrongen dat Florimond Grammens er de voorzitter van zou worden, maar het Comité verzette zich daartegen. Uiteindelijk werd als compromis de Gentse hoogleraar en vnv'er Herman De Vleeschauwer benoemd. Grammens werd gewoon lid én de drijvende krachtGa naar eind52. Met de hulp van de bezetter forceerde hij eind 1941 dat de adviserende bevoegdheid van de Commissie werd uitgebreid tot een inspecterend orgaan dat sancties kon voorstellen. Grammens werd er voorzitter van. Voortaan viel de Commissie uitsluitend onder de bevoegdheid van Binnenlandse Zaken, waar sinds april 1941 de vnv'er Gerard Romsee het voor het zeggen hadGa naar eind53. Op 8 oktober 1940 werd door het Comité van de secretarissen-generaal een Commissie voor de herziening van de schoolboeken opgericht. De bezetter had daarop aangedrongen om zo over een instrument te beschikken waarmee legaal alle zg. Duitsvijandige schoolboeken konden worden geweerd. Tot voorzitter van de Commissie werd de Antwerpse waarnemend gouverneur Jan Grauls benoemd. In de Commissie zaren o.m. Jef Van de Wiele en Robert Van Roosbroeck. Geen enkele vnv'er maakte er deel van uit. Jan Grauls was al in de zomer benoemd tot directeur-generaal van het hoger en middelbaar onderwijs. Hij stelde zijn plaats ter beschikking toen hij gouverneur werd. Herman De Vleeschauwer werd dan benoemd tot directeur-generaal voor het hoger onderwijs. In 1941 werd Filip De Pillecijn benoemd tot directeur-generaal voor het middelbaar onderwijs. Met deze twee vnv'ers bezette de partij sleutelposities in het rijksonderwijs. Hoe en in welke mate dit gevolgen heeft gehad voor de benoeming van vnv'ers in het onderwijs is nog niet bestudeerdGa naar eind54. In het katholiek onderwijs was de invloed van het vnv onbestaande. De partij kon hier niet rekenen op de bezetter die conflicten met ‘Mechelen’ uit de weg ging. In augustus en september 1940 hadden besprekingen plaats tussen het Militaire Bestuur en de secretarissen-generaal over de herinrichting van de Cultuurraden. Al in 1938 was een Vlaamse en een Waalse Cultuurraad opgericht, ressorterend onder het ministerie van Onderwijs. Ze hadden een adviserende en informerende rol. De bezetter wenste deze instellingen te gebruiken met het oog op een nieuwe ordening van het cultuurleven en om de culturele banden met Duitsland nauwer aan te halen. Reeder liet de secretaris-generaal van het Openbaar Onderwijs verstaan dat hij een nieuwe oriëntering wenste voor de cultuurraden. Dat ging samen met de benoeming van een aantal nieuwe mensen. Van de vooroorlogse leden van de Vlaamse Cultuurraad vond, behalve Jan Grauls, niemand genade in de ogen van de bezetter. Even rees binnen het Comité de vraag of de benoemingen niet beter door de bezetter konden gebeuren. Het had immers duidelijk met een politieke kwestie te maken. Uiteindelijk zouden de nieuwe leden van de Vlaamse Cultuurraad door de secretarissen-generaal worden benoemd. Aanvankelijk leek het of vnv een flink deel van de koek zou krijgen: Filip De Pillecijn, Herman De Vleeschauwer en Frans Daels werden genoemd als mogelijke nieuwe leden. Toen de Cultuurraad begin november officieel werd geïnstalleerd bleef alleen Filip De Pillecijn over. De andere leden waren Cyriel Verschaeve, die de raad voorzat; Jef Van de Wiele, de secretaris; Robert Van Roosbroeck: nobelprijswinnaar Corneel Heymans, ondervoorzitter, en de Gentse hoogleraar van Duitse afkomst Carl Hentze. Heymans nam al in januari 1941 ontslag en werd vervangen door Antoon Jacob. Door toedoen van Verschaeve, Van de Wiele en Van Roosbroeck zou de invloed van het vnv in de Cultuurrraad zo goed als onbestaande blijven. De inbreng van het vnv in de nieuwe of vernieuwde instellingen was dus bescheiden. Dat de bezetter niet in ruimere mate een beroep deed op vnv'ers had voor een deel te maken met | |
[pagina 441]
| |
het feit dat de meeste benoemingen al voor november 1940 waren gebeurd, toen het Militaire Bestuur tot een tactisch bondgenootschap met het vnv besloot. In andere sectoren had het de benoeming van vnv'ers op topposities niet belet. Er was dus meer aan de hand. Het Miltaire Bestuur en vooral de Kulturreferenten Franz Petri en Werner Reese lieten zich leiden door hun persoonlijke voorkeur. Beide mannen hadden al lang nauwe contacten met Vlaanderen. Sommige vrienden van deze Vlaanderen-specialisten maakten een blitzcarrière. Robert Van Roosbroeck bijvoorbeeld was bij zeer vele initatieven betrokken. Hij werd als een van de eersten in Vlaanderen door Perri geconsulteerdGa naar eind55. Jef Van de Wiele dankte zijn positie ongetwijfeld aan het feit dat hij de Vlaamse vleugel van de DeVlag leidde. Het vnv probeerde inmiddels zelf zijn positie op het culturele terrein te verstevigen. In de zomer van 1940 werden diverse culturele initiatieven genomen waarbij vnv'ers een drijvende rol speelden. Of deze initiatieven werkelijk als vnv-initiatieven beschouwd kunnen worden is niet zeker. Het lijkt er eerder op dat de partijleiding maar liet begaan zonder zelf duidelijk te weten hoe de partij het culturele segment zou bezetten. vtb-voorzitter Jozef Van Overstraeten trachtte een Verbond van Vlaamse Verenigingen (vvv) te stichten. Van Overstraeten was lid van het vnv. Het vvv diende zich aan als een koepel voor culturele organisaties in de breedste zin van het woord. Alleen verenigingen die de Vlaamse natie erkenden, konden aansluiten. Uitgesloten waren verenigingen waarin ook Walen actief waren. Vlaams-Nederlandse verenigingen daarentegen waren welkomGa naar eind56. In Antwerpen werd Volk en Kunst gesticht. Volk en Kunst omvatte een aantal verenigingen waarvan vnv'ers of Vlaams-nationalisten aan het roer stonden: het Vlaams Nationaal Zangverbond o.l.v. Karel Peeters en Willem De Meyer; het Verbond van Vlaamse Muziekverenigingen; de Algemene Toneelcentrale o.l.v. Frans Haepers; het Vlaams Instituut voor Volksdans en -Muziek o.l.v. Edgar Wauters en Walter Weyler en de Vereniging voor Beschaafde OmgangstaalGa naar eind57. In Mechelen was atheneumleraar Arthur De Poortere actief. De Poortere werd eind 1941 leider van het Departement Cultuur van het vnvGa naar eind58. Zijn prestaties op het culturele terrein zijn dus precies te volgen. De Poortere stichtte samen met de vnv'ers Filip De Pillecijn en Frans Haepers een Nationaal Cultuurverbond dat in de Mechelse regio actief was. De organisatie had de ambitie een nationale koepel te worden. De samenwerking met het Antwerpse Volk en Kunst kwam er vrijwel onmiddellijk. De samenwerking tussen het vvv en Van Overstraeten was problematischer. Begin september 1940 gaven de drie stichters een manifest uit waaruit bleek dat ze hun taak zeer ruim opvatten. Het manifest verwees ook expliciet naar het vvv. Tussen de plannen van Van Overstraeten en die van het Nationaal Cultuurverbond bestond geen tegenspraak, aldus het manifestGa naar eind59. De Poortere had al op 27 juli 1940 in Volk en Staat een artikel geschreven waarin hij pleitte voor een nieuwe ordening van het cultuurleven. Hij verkondigde de mening dat door de politisering het cultuurleven te versnipperd was en dat een aantal kringen zouden moeren verdwijnen. Andere verenigingen zouden zich dienen te beperken tot een welbepaald terrein. Het Davidsfonds bijv. moest zich strikt op het literaire veld bewegen. Het spreekt voor zichzelf dat het Davidsfondsbestuur niet bijzonder opgetogen was over plannen die zonder inspraak werden gemaakt. Vooral de algemeen secretaris Eduard Amter was ervan overtuigd dat het Davidsfonds zijn positie moest veiligstellen door actief deel te nemen aan de herordening van het culturele leven. Hij voerde o.m. onderhandelingen met het vnv. Lode Wils behandelt deze kwestie in zijn boek over de katholieke cultuurverenigingGa naar eind60. Binnen het Davidsfonds gingen al vlug stemmen op om de binding met het vnv nauwer aan te halen. De vereniging had zich steeds opgesteld tussen Vlaams-nationalisten en katholieken. In de toenmalige conjunctuur scheen een overeenkomst met het vnv noodzakelijk. Het Davidsfondsbestuur wilde het koste wat het wil voortwerken, ook als daarvoor | |
[pagina 442]
| |
een toenadering tot het vnv noodzakelijk was. Het bestuur wilde daarmee in de eerste plaats het voortbestaan van het Davidsfonds veilig stellen. Voor het vnv was een overeenkomst met het Davidsfonds een aanlokkelijke zaak. De cultuurvereniging telde in 1940 65.000 leden. Vanuit zijn totalitaire opvattingen zou het vnv geen eigengereid Davidsfonds dulden. De partij wenste vat te krijgen op de organisatie, hetgeen indruiste tegen de doelstellingen van het Davidsfonds-bestuur. Op 16 augustus 1940 had een gesprek plaats tussen Eduard Amter en vtb-voorzitter Jozef Van Overstraeten. Van Overstraeten drong erop aan dat het Davidsfonds zou aansluiten bij het vvv. Dat Van Overstraeten de vnv-leiding betrok, blijkt wel uit het feir dat bij dit gesprek ook Ernest Van den Berghe aanwezig was. Het contact vond plaats op het moment dat de campagne voor de Volksbeweging haar hoogtepunt bereikte. Amter ging recht op het doel af. Hij vroeg Van den Berghe wat het Davidsfonds te verwachten had van de politieke machtsgreep van het vnv en of het Davidsfonds verplicht zou worden aan te sluiten bij het vnv. Volgens Van Overstraeten was dat niet het geval. Het Davidsfonds moest blijven wat het was: een vereniging buiten de partijpolitiek. Natuurlijk zou het Davidsfonds moeten aansluiten bij de Nieuwe Orde. Van den Berghe was voorzichtiger. Hij zei dat alles zou afhangen van de houding van het Davidsfonds zelf. Als het op strikt cultureel terrein zou blijven dan had het niets te vrezen. Amter van zijn kant wees op initiatieven van vnv'ers die zelf een culturele concentratie tot stand wilden brengen. Hij noemde expliciet de initiatieven in Mechelen. Volgens het verslag dat Amter over de bespreking maakte, zou Van den Berghe gerepliceerd hebben dat ‘De Pillecijn [...] niet de persona grata [is] die hij meent’ te zijn. De algemeen secretaris van het vnv leek te willen zeggen dat de initiatieven in Mechelen niet per se het fiat van de partijleiding hadden. Als besluit van het gesprek verklaarde Amter zich bereid het manifest van de Volksbeweging te ondertekenen. Hij stelde een aansluiting van het Davidsfonds bij het vvv in het vooruitzicht. Amter besefte wel dat de Volksbeweging een zuivere vnv-aangelegenheid was en het vvv een mantelorganisatie van het vnv. Blijkbaar was de ambitie om van het Davidsfonds de spil te maken van een potentiële culturele eenheidsorganisatie - zo had Van Overstraeten het voorgesteld - sterker. Amter trok echter vrijwel onmiddellijk zijn handtekening onder de Volksbeweging terug. Hij werd daartoe aangemaand door leden van het bestuur, aan wie hij tenslotte verantwoording was verschuldigd. Het Davidsfondsbestuur kon moeilijk voorbijgaan aan de duidelijk afwijzende houding van de bisschoppen tegenover het vnv. De verwarring aan de basis steeg en de vraag naar duidelijke richtlijnen klonk steeds luider. Sommigen wensten een ondubbelzinnige verklaring ten gunste van het vnv, anderen eisten het tegenovergestelde. Het bestuur voelde bovendien de hete adem van het vnv in de nek. In Volk en Staat verschenen artikelen waarin de afwachtende houding van het Davidsfonds werd aangeklaagd en waarin expliciet werd gesteld dat het vnv de cultuurpolitiek zelf in handen moest nemenGa naar eind61. In die omstandigheden publiceerde het hoofdbestuur van het Davidsfonds op 1 september 1940 een manifest met de veelzeggende titel ‘Het Davidsfonds voor de nieuwe orde’Ga naar eind62. De tekst werd opgesteld door Amter die al eind augustus het artikel ‘Het Davidsfonds voor de Nieuwe Orde’ liet verschijnen. Het hoofdbestuur keurde dus in feite de houding van Amter goed. Na lange discussies keurde het hoofdbestuur ook de toetreding tot het vvv toe. In het manifest drukte het hoofdbestuur de hoop uit ‘dat er uiteindelijk zal in geslaagd worden de volkseenheid ook op politiek gebied te verwezenlijken’. Het verklaarde zich verder bereid om ‘op het plan der cultuuractie, uit volle kracht mee te werken aan de uitbouw van de nieuwe volksordening’. Het Davidsfonds werd ‘de enige cultuurvereniging’ genoemd waarvan het werkprogramma zodanig alle middelen omvatte, dat ze op zichzelf een ‘cultureel concentratie-organisme is’. In een begeleidend commentaar schreef Amter dat | |
[pagina 443]
| |
het Davidsfonds één grote wens had: ‘dat ons volk vóór de beslissende daad één van wil zij en van betrachten, veréénd zij tot een Vlaams-nationaal Blok. [...] Daaraan doet het Davidsfonds mee. Eén volk, één tucht, één orde [...].’ Het Davidsfonds was wel bereid tot samenwerking met het vnv maar het stelde zijn condities. Het was niet bereid zijn autonomie op te geven en op het culturele terrein eiste het Davidsfonds de leiding op. De afdelingen werden eraan herinnerd dat ze niet mochten toetreden tot een andere organisatie. Het manifest van het Davidsfonds betekende dus allerminst een overwinning voor het vnv. Arthur Depoortere begreep het zo. Hij schreef op 6 september een brief aan Amter waarin hij uiting gaf van zijn ontgoocheling. Hij zag in het manifest ‘slechts een hermetische geslotenheid’. ‘Het Davidsfonds beroept zich op - en handelt naar de “macht” die het bezit’, besloot hijGa naar eind63. Het vnv kon dan wel de macht op het culturele terrein opeisen, op het terrein zelf was zijn aanwezigheid beperkt. Bovendien bleek algauw dat niet alle vnv'ers dezelfde lijn trokken. De onderhandelingen van het vvv met de groep rondom De Poortere, De Pillecijn en Haepers vlotten niet. In feite ging het om een machtsstrijd die in het voordeel van de laatstgenoemden werd beslist. Begin oktober 1940 werd aan het vvv door de Duitse overheid een werkingsverbod opgelegd. Volgens Van Overstraeten lag De Pillecijn aan de basis van het verbod. Hij zou Kulturreferent Werner Reese tegen het vvv hebben opgezet om zijn eigen ambities waar te makenGa naar eind64. Hierboven zagen we al dat De Pillecijn de enige vnv'er was in de in november geïnstalleerde Cultuurraad. De Pillecijn was samen met De Poortere en Haepers lid van de eind november 1940 opgerichte commissie ter voorbereiding van het Nationaal Cultuurverbond waar voorts nog Jef van de Wiele deel van uit maakte. Het Nationaal Cultuurverbond zou in nauwe samenwerking met de Cultuurrraad het cultuurleven in Vlaanderen ordenen. Het Nationaal Cultuurverbond omvatte als geleding o.m. Volk en Kunst, de al bestaande organisatie van De Pillecijn, De Poortere en Haepers. Volk en Kunst zou alle organisaties groeperen die kunst verspreidden. Het was, naast Volk en Wetenschap, een van de pijlers van het Nationaal Cultuurverbond. Op die manier verwierf Volk en Kunst een machtspositie. Wat dit mogelijk kon betekenen, lieten De Pillecijn, De Poortere en Haepers verstaan in een gezamenlijk artikel in Volk en Staat. Degenen die afzijdig bleven, aldus de auteurs, liepen het risico in de toekomst ‘over het hoofd gezien te worden’. Het was een waarschuwing aan het adres van het Davidsfonds. De plannen m.b.t. de cultuurvereniging waren niet gewijzigd. In een toespraak voor de Cultuurrraad, begin december, lichtte Frans Haepers de werking van Volk en Kunst toe. Er zou een afdeling ‘Volkse Lectuur’ worden opgericht waarin het Davidsfonds en het Willemsfonds konden fuseren. De gealarmeerde Amter begon onmiddellijk te lobbyen. Hij wenste het Davidsfonds wel te integreren in het Cultuurverbond, maar dan als een aparte pijlet naast Volk en Kunst en Volk en Wetenschap. Het bestuur van het Davidsfonds wenste zich niet verder te engageren. Het veranderende klimaat en de steeds scherper wordende tegenstelling tussen de katholieke Kerk en het vnv waren daar debet aan. Het is bijzonder moeilijk in deze aangelegenheid de houding van de vnv-leiding vast te stellen. De bronnen zijn schaars, zo niet onbestaande. De Commissie die de leiding van het Nationaal Cultuurverbond had, bestond grotendeels uit vnv'ers. Men mag aannemen dat de vnv-leiding de oprichting van het Nationaal Cultuurverbond steunde. Steunde ze ook de uitschakeling van het vvv? Niets wijst erop dat de vnv-leiding gepoogd heeft Jozef Van Overstraeten te steunen. Het lijkt erop dat ze de ambitieuze Antwerps-Mechelse groep haar gang liet gaan, in de hoop daardoor succesvol te infiltreren in de culturele sector. Mogelijk hing dat samen met het feit dat eind 1940 in de schoot van de vnv-leiding de radicalen de overhand haalden. De ambitieuze plannen van de Antwerps-Mechelse groep zullen wel in betere aarde gevallen zijn dan die van de gematigde Van Overstraeten. De houding van de | |
[pagina 444]
| |
beide groepen tegenover het Davidsfonds illustreert hoe Van Overstraeten opteerde voor een samenwerking terwijl de Antwerps-Mechelse groep wilde overheersen. Deze totalitaire houding sloot goed aan bij de opvattingen van de vnv-leiding. Daarbij kwam nog dat Filip De Pillecijn het vertrouwen genoot van Staf De Clercq. Zo betrok De Clercq De Pillecijn bij de heruitgave van Volk en Staat. Arthur De Poortere genoot ook veel vertrouwen. Hij maakte, amper 27 jaar oud, een steile carrière. Eind 1941 werd hij leider van het Departement Cultuur van het vnv-hoofdkwartier en datzelfde jaar schepen van Mechelen. Naarmate de kloof tussen het vnv en de ss groter werd, groeide bij het vnv de frustratie over het feit dat de Cultuurrraad gecontroleerd werd door politieke tegenstrevers. In de vnv-leiding probeerde vooral Frans Daels meer invloed te verwerven in de Cultuurraad. Daels probeerde de bezetter te bewegen vijf nieuwe leden te benoemen in de Cultuurrraad. Zichzelf zag hij als ondervoorzitter, een functie die vacant was gekomen door het ontslag van Heymans begin 1941. Verschaeve kon best een erefunctie krijgen. Hij overtuigde Jozef Goossenaerts de functie van secretaris te aanvaardenGa naar eind65. Daarvoor moest dan wel Jef Van de Wiele geëlimineerd worden. Daels en Goossenaerts hadden hierover gesprekken met Petri en ReeseGa naar eind66. De Kulturreferenten wilden of konden niet ingaan op de suggesties van Daels. Cyriel Verschaeve was uiterst verbolgen over de pogingen van Daels die hij als een politieke maneuver beschouwdeGa naar eind67. De vnv-leiding koos een andere tactiek om vat te krijgen op de organisatie van het cultuurleven. De partij wendde haar macht in de provinciale instellingen aan. Eind 1941 werden in de vier Vlaamse provincies Provinciale Cultuurdiensten opgericht. Ze werden alle vier door vnv'ers geleid. In Limburg was gouverneur Jef Lysens voorzitter, in Antwerpen bestendig afgevaardigde Thomas Debacker, in Oost-Vlaanderen bestendig afgevaardigde Gerard De Paep en in West-Vlaanderen gouverneur Michiel Bulckaert. In juni 1942 werd de Interprovinciale Cultuurdienst gesticht, een koepel voor de Provinciale Cultuurdiensten en voor de Cultuurcommissie van Brabant waar pas in 1944 een Cultuurraad werd opgericht. Jef Lysens werd de voorzitter. Zo bouwde het vnv een structuur op die de Vlaamse Cultuurraad kon schaduwen. Bij de Interprovinciale Cultuurdienst sloten nog een aantal nationale organisaties aan: Volk en Kunst o.l.v. Frans Haepers, De Kunstenaarsgilde o.l.v. Emiel Hullebroeck, Volk en Wetenschap o.l.v. Jozef Van Overstraeten, de Vereniging voor Wetenschap o.l.v. Jozef Goossenaerts en het Departement Cultuur van het vnv o.l.v. Arthur De PoortereGa naar eind68. Het vnv-stempel is overduidelijk. Via deze overheidsinstelling kon de partij pogen te interveniëren in het cultuurleven aan de basis. Het is niet onwaarschijnlijk dat de directe aanleiding voor de verhoogde activiteit van het vnv in de culturele sector te maken had met de plannen vanwege de ss om, eind '41, een Cultuurcentrale op te richten. Herman Van Puymbrouck liep met een project de Duitse diensten af. Toen hij constateerde dat het vnv hem het gras voor de voeten wegmaaide, schreef hij aan DeVlag-leider Jef Van de Wiele dat zijn ontwerp werd doorgespeeld aan het vnvGa naar eind69. Het is een feit dat de Dienst Cultuur van het vnv in die periode vorm kreeg. In De Nationaalsocialist van 25 oktober 1941 schreef departementstleider Arthur De Poortere dat het vnv op het culturele veld niet langer afwezig kon blijven. Bij een bezoek van Staf De Clercq aan Mechelen kreeg de jonge dienstleider en schepen van cultuur een pluim. Mechelen gaf het vooorbeeld, aldus de vnv-leider. Zoals in Mechelen moest het vnv op gemeentelijk niveau op het culturele veld aanwezig zijn. Een belangrijke taak van de Interprovinciale Cultuurdienst bestond erin gemeentelijke cultuurdiensten steun te verlenen waarin vnv-schepenen de dienst uitmaaktenGa naar eind70. Op de vnv-studiedag voor burgemeesters en schepenen hield Arthur De Poortere een redevoering over de ‘culturele taak der grote en kleine gemeenten’Ga naar eind71. De vnv-cultuurleider betoogde dat de partij de plicht had het culturele leven op nationaal-socialistische leest te schoeien | |
[pagina 445]
| |
‘“langsom” de verschillende overheidsposten die het door zijn mensen vermocht te bezetten’. Hij drukte erop dat het door de parijleiding strikt werd verboden culturele kringen te stichten buiten de bestaande structuren. De Poortere beoogde de totale Gleichschaltung van het culturele leven. Gemakkelijk zou dat niet gaan. ‘Laten wij echter desnoods het doorvoeren van deze inzichten beschouwen als een kwestie van macht. En dan zijn wij de sterksten, vermits wij de macht hebben, niet alleen op onze gemeenten en in onze stad, maar ook in Vlaanderen’, aldus een optimistische De Poortere. Het weinige onderzoek dat tot nog toe ter zake werd verricht, maakt het niet mogelijk de uitspraak van De Poortere te evalueren. Men kan wel vraagtekens plaatsen. In een stad als Antwerpen bijv. functioneerden tal van culturele organisaties buiten de officiële instellingen om. Dat kon doordat de bezetter een aansluiting bij de officiële culturele instellingen niet verplicht stelde. Natuurlijk mocht geen enkel openbaar initiatief buiten de smalle nationaal-socialistische normen vallen waardoor het cultuurleven zichtbaar verschraalde. De kloof tussen de officiële cultuuractiviteiten en wat werkelijk leefde bij de bevolking werd steeds groter naarmate de oorlog duurdeGa naar eind72. In gemeenten waar het vnv de macht in handen had, probeerde het op eigen houtje initiatieven die buiten de controle van de partij vielen, te verbieden. Verenigingen zoals het Davidsfonds die nog een relatieve bewegingsvrijheid genoten, werden daardoor soms op lokaal niveau lamgelegd. Lokale vertegenwoordigers van het Davidsfonds meldden aan het hoofdbestuur dat hun activiteiten verboden werden door vnv'ers in het bestuur van de gemeente. Eduard Amter kon soms succesvol tussenbeide komen omdat hij steun kreeg van de Propaganda-Abteilung die het vnv de voet dwars wilde zettenGa naar eind73. Het aantal gemeenten waar het vnv werkelijk een actieve culturele organisatie kon opzetten bleef beperkt. Op 11 augustus schreef Arthur De Poortere in een vertrouwelijk rapport voor Staf De Clercq dat in 18 steden en gemeenten cultuurcommissies waren opgericht, in 35 was een cultuurverbond gesticht en op 43 plaatsen waren de onderhandelingen aan de gangGa naar eind74. De Poortere beklemtoonde dat de werking alleen op gang kwam in gemeenten waar het vnv in het college de meerderheid had. Hij gaf een overzicht van de belangrijkste plaatsen waar dat het geval was. Oostende vond hij een geslaagd voorbeeld: ‘De stedelijke cultuurorganisatie is te Oostende volledig uitgebouwd. Alle hefbomen zijn in handen van vnv'ers. In de bestuurscommissies van conservatorium, vakscholen, bibliotheken e.d. zetelen alleen vnv'ers. Organisaties niet aangesloten bij het geordende cultuurleven mogen geen gebruik meer maken van de stedelijke gebouwen.’ Uit het rapport van De Poortere blijkt duidelijk de totalitaire doelstelling: geordend cultuurleven was cultuurleven in handen van het vnv. Andere initiatieven moest het werken onmogelijk worden gemaakt. Dát was ongetwijfeld de belangrijkste reden achter de poging van het vnv om de culturele sector te monopoliseren. Een andere belangrijke reden om via de Provinciale Cultuurdiensten de culturele werking naar zich toe te trekken, was het gegeven dat de DeVlag vanaf midden 1941 steeds duidelijker afweek van haar culturele opdracht en een politieke rol ging spelen met een project dat volkomen afweek van dat van het vnv. Op 2 juni 1941, net na de stichting van de Eenheidsbeweging-vnv, hield Staf De Clercq te Oudenaarde een rede over het ‘Culturele vraagstuk’Ga naar eind75. Hij stelde dat het vnv vanuit zijn nationaal-socialistische overtuiging niet onverschillig kon blijven voor wat zich op het culturele terrein afspeelde. De culturele orde moest in dienst staan van de opbouw van een volkse orde. De culturele organisatie moest er rekening mee houden dat ‘wij een volk zijn met eigen geaardheid en eigen tradities en als zodanig duidelijk te onderscheiden van andere volkeren, het is te zeggen in het geheel der Germaanse volkerenfamilie zijn wij Nederlanders en geen Duitsers, met het gevolg dat wij bij de uitbouw der nationaal-socialistische orde in Dietsland voor zeer vele zaken volgens andere methodes zullen moeten te werk gaan | |
[pagina 446]
| |
[...]’. Over de concrete culturele ordening zei De Clercq niet veel. Hij dankte de Duitse overheid voor de oprichting van de Vlaamse Cultuurrraad, maar even later waarschuwde hij dat ‘cultuur [...] niet het werk [kan] zijn van groepjes en kliekjes [...]’. Men vraagt zich af of het geen verborgen waarschuwing betrof. Enkele maanden later, 14 augustus 1941, wond Hendrik Elias in een toespraak op de door de DeVlag georganiseerde Duits-Vlaamse Cultuurdagen er geen doekjes om. Als de DeVlag ‘de Germaanse rijksgedachte [zou] willen uitbouwen tot de opslorping der Nederlanden in een kunstmatig Duits Rijk’, dan zou het het vnv op zijn weg vindenGa naar eind76. De penetratie van de DeVlag in de politiek werd vanaf 1942 de voornaamste zorg van de vnv-leiding. |
|