Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
4.2 De infiltratie in 's lands bestuur4.2.1 De nationale en provinciale instellingenTijdens het eerste bezettingsjaar werden onder druk van het Militaire Bestuur vnv'ers of vnv-sympathisanten op hoge bestuursposten van het land geplaatst. De benoeming van twee secretarissen-generaal en vier gouverneurs waren daarbij essentieel. Ze legde de basis voor een machtsgreep van het vnv op de lagere bestuursniveaus. De eerste topbenoeming was, begin augustus 1940, die van Victor Leemans tot secretaris-generaal van Economische Zaken. Leemans had zijn carrière als ambtenaar toen al enkele maanden ingezet. In juni 1940 was hij op Volksgezondheid en Voedselvoorziening aange- | |
[pagina 426]
| |
steld als directeur. Begin juli 1940 volgde zijn benoeming tot adjunct-commissaris bij het Commissariaat voor 's Lands Wederopbouw. Deze overheidsdienst werd na aandringen van de bezetter gevoegd bij het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg. Eggert Reeder beschouwde het Commissariaat als een instrument met een impliciete politieke functie, nl. het handhaven van de rust onder de bevolking door de leniging van een aantal materiële behoeften. Hoewel het Commissariaat onder de verantwoordelijkheid viel van de secretaris-generaal van Arbeid en Sociale Voorzorg eiste de chef van het Militaire Bestuur dat de leidende functies in handen kwamen van ‘betrouwbare’ Vlamingen. vnv'er Leemans beantwoordde in de ogen van de bezetter aan dat criteriumGa naar eind1. Op 12 augustus 1940 steeg de ster van Leemans hoger aan het firmament. Op die dag trad hij toe tot het hoogste administratieve orgaan van het land. Hij verving er de afgezette baron Snoy als secretaris-generaal van Economische Zaken. Reeder had het Comité van de secretarissen-generaal laten weten dat hij geen genoegen zou nemen met een andere kandidaat dan Leemans. Onder die druk accepteerden de leden van het Comité Leemans in hun midden als volwaardig lid. Volgens Mark Van den Wijngaert aanvaardden de secretarissen-generaal Leemans omdat ze hoopten daarmee een gunstig psychologisch effect te bereiken bij de Vlaams-nationalistische opinie en omdat ze bovendien meenden dat het Belgische belang ermee gediend werd. Leemans genoot immers veel krediet bij de bezetterGa naar eind2. Leemans zou zich zeer snel opstellen als een vertegenwoordiger van de staat. De partij had bijzonder weinig vat op Leemans. De vnv-leiding had niet de minste inspraak gehad bij zijn benoeming, evenmin als bij de andere benoemingen van Vlaams-nationalisten tijdens de eerste maanden van de bezetting. Toch was de benoeming van Leemans een belangrijke propagandistische overwinning voor het vnv. Ze was vooral belangrijk in het licht van de benoemingspolitiek op lagere echelons. Op het departement Economie kwamen enkele vnv'ers op belangrijke posten. Het was slechts het topje van de ijsberg. In de loop van de bezetting waren zeer veel vnv'ers benoemd in de instellingen die toezicht hielden op de economische sectoren. Het gaf de partijleiding de mogelijkheid vele volgelingen aan een baan te helpen. Het was evenzeer een onderdeel van de machtsgreep van het vnv naar het openbare leven. In dit verband was de benoeming belangrijk van vnv'er Piet Meuwissen tot hoofd van de Nationale Landbouwen Voedingscorporatie (nlvc). Meuwissen was voor de oorlog algemeen secretaris van de door het vnv gesteunde ‘Boerenfront’. Hij bouwde de nlvc uit tot een uitgebreid maar log apparaat dat het economische leven op corporatistische leest moest schoeien. De nlvc had vooral een controlerende taak. In juni 1941 werd in de schoot van de nlvc de Boerenwacht opgericht, een strak hiërarchisch opgebouwde bewakingsdienst voor oogst en veestapel waarvoor vele vnv'ers zich meldden. De wachters werden na verloop van tijd bewapend met jachtgewerenGa naar eind3. De Boerenwacht werd door sommige strategen binnen het vnv beschouwd als een onderdeel van de gewapende macht die de partij te gelegener tijd kon inzettenGa naar eind4. De adjunct van Meuwissen, Franz Schoorens, profileerde zich openlijk als een vnv'er. Het nlvc viel onder de verantwoordelijkheid van Emiel De Winter, secretaris-generaal van Landbouw en Voedselvoorziening. Meuwissen werkte nauw samen met De Winter die zich zeker geen tegenstander toonde van het vnv. Hendrik Elias getuigde over De Winter dat hij, hoewel nooit lid van het vnv, tijdens de eerste jaren van de bezetting door de vnv-leiding vrijwel als een partijlid werd beschouwdGa naar eind5. In De Winters departement werd een Inspectiedienst voor voedselvoorziening en rantsoenering opgericht o.l.v. de vnv'er Woestyn. Hij nam veel partijgenoten in dienst. Voorts werd Paul Beeckman benoemd tot commissaris voor Prijzen en Lonen. Zijn adjunct was Leo Wouters. Beide mannen hadden nog aan de wieg van het vnv gestaan. Het Commissariaat voor Prijzen en Lonen waakte o.m. over de prijs- en loonwetgeving. Beeck- | |
[pagina 427]
| |
man nam, tegen de wil in van de secretarissen-generaal maar gesteund door de bezetter, 1.500 controleurs in dienstGa naar eind6. Ook nu weer kregen heel wat vnv'ers een baan. Ten slotte moet ook nog de benoeming van Frits Hendriks worden vermeld. Hij werd in juli 1940 benoemd tot directeur-generaal van het ministerie voor Arbeid en Sociale Voorzorg en was verantwoordelijk voor de Nationale Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Toezicht, later omgevormd tot het Rijksarbeidsambt. Hendriks werd in augustus 1940 lid van het vnv. Hij trad zeer eigengereid op en veroorzaakte menige crisis in het Comité van de secretarissen-generaal. Hij ondersteunde immers energiek het Duitse tewerkstellingsbeleid. Hendriks bleef zich tot het einde van de bezetting openlijk bekennen tot het vnv, schakelde vnv'ers in in zijn diensten, maar behield bij de uitoefening van zijn functie altijd afstand van de partijGa naar eind7. De nlvc, de Commissie voor Prijzen en Lonen en het Rijksarbeidsambt waren drie diensten opgericht in de schoot van het Comité van de secretarissen-generaal, elk met een vnv'er aan het hoofd. De drie diensten opereerden relatief onafhankelijk van het Comité. Ze werden daarbij gesteund door de bezetter die immers op hun oprichting had aangestuurd, precies om in de vitale sectoren over vlot meewerkende Belgische diensten te kunnen beschikken. Met Leemans, Meuwissen, Beeckman en Hendriks had het vnv een stevige voet in huis ten aanzien van het economische beleid van de staat. De vnv-leiding heeft nauwelijks geprobeerd op dit beleid enige invloed uit te oefenen. Ook al voor de oorlog toonde de partijleiding weinig belangstelling voor de economische aangelegenheden. Ondanks de zware economische problemen, de moeilijkheden inzake ravitaillering en de ingrijpende sociale gevolgen van de tewerkstellingspolitiek van de bezetter, toonde de vnv-leiding tijdens de bezetting al evenmin veel belangstelling voor economische aangelegenheden. De leiding had alleen oog voor het personeelsbeleid. Ze wenste zoveel mogelijk vnv'ers opgenomen te zien in het steeds maar aanzwellende leger van controleurs en ambtenaren, een gevolg van de dirigistische economie en van het ravitailleringsstelsel. De partij vergrootte daarmee niet alleen haar greep op het openbare bestuur, ze kon ook partijgenoten behoeden voor opeising. Aan de andere kant werd het vnv mee verantwoordelijk geacht voor de onpopulaire maatregelen van de controlediensten. De controleurs-vnv'ers werden dubbel geviseerd, als vnv'er én als controleur. Ze betaalden de prijs voor de participatie in de macht van hun partij. vnv'ers werden massaal ingezet bij het beheren van een staat die steeds moeilijker te beheren viel en waarvan de burgers zich steeds meer afkeerden. De staat liet zich hoofdzakelijk kennen als een controleur van de illegale handel. De zwarte markt was niet alleen een lucratieve zaak voor een minderheid van de Belgen, hij was voor de meerderheid van de bevolking een noodzakelijke aanvulling van het magere oorlogsrantsoen. Het vnv probeerde ook te infiltreren in de semi-officiële instellingen. Veel succes werd daarbij niet geboekt. VNV-Dienst van oktober 1942 schreef dat de vnv-leiding vruchteloos poogde plaatsen te bezetten bij het Gemeentekrediet, de Buurtspoorwegen en de maatschappijen voor drinkwatervoorziening. Het partijblad bekloeg zich erover dat het oude regime van ‘democratische mandatarissen’ zich kon handhaven. ‘Het is onlogisch dat zij omwille van het zg. economisch karakter [van deze instellingen] hier niet de pas afgesneden worden, waar zij elke aktuele handhaving nog aanzien als een politieke overwinning op de Nieuwe Orde.’ Meteen wordt duidelijk waarom het vnv deze instellingen zo moeilijk kon infiltreren: de bezetter was niet bereid een machtsgreep te steunen ten aanzien van instellingen die een groot economisch belang hadden. Elke rimpeling op dit terrein kon de Ruhe und Ordnung verstoren. De machtsgreep van het vnv was het meest geslaagd in de provinciale besturen. Onmiddellijk na de inval had de bezetter de provincieraden geschorst. Gouverneurs en arrondissementscommissarissen zagen daardoor hun bevoegdheden sterk uitgebreid. Van cruciaal | |
[pagina 428]
| |
belang was de aanstelling op 18 augustus 1940 van vier nieuwe provinciegouverneurs, onder wie twee vnv'ers en twee vnv-sympathisanten. De laatste twee waren Jan Grauls in Antwerpen en Jozef Devos in Oost-Vlaanderen. In West-Vlaanderen werd bestendig afgevaardigde Michiel Bulckaert aangesteld tot waarnemend gouverneur en in Limburg Gerard Romsee. Romsee startte zijn ambtsuitoefening op 16 september 1940 toen hij terugkwam van zijn missie in Frankrijk in verband met de repatriëring van gevluchte Belgen. Romsee had na zijn ambtsaanvaarding geen zitting meer in de Raad van Leiding van het vnv. Hij bleef er nominatim wel lid van. Toen hij op 4 april 1941 werd aangesteld tot secretaris-generaal werd hij als gouverneur opgevolgd door vnv'er Jef Lysens. Lysens werd in 1939 provinciaal senator. Toen Jan Grauls in september 1942 benoemd werd tot burgemeester van Groot-Brussel, werd hij als gouverneur opgevolgd door vnv'er en bestendig afgevaardigde Frans Wildiers. Wildiers zou in 1943 ook tijdelijk het gouverneurschap van Brabant waarnemen. In 1943 stapte Jozef Devos op en hij werd vervangen door vnv'er Achiel Verstraete. De vier Vlaamse gouverneutsposten waren van toen af in handen van het vnv. Tijdens de eerste bezettingsjaren leverde het vnv nog zeven arrondissementscommissarissen: A. Bockaert (Gent), L. Buytaert (Aalst), A. Rathé (Oudenaarde), J. Van Haelst (Sint-Niklaas), F. Quintens (Roeselare), W. Boonen (Ieper) en M. Verkindere (Kortrijk). Het vnv had bestendig afgevaardigden in alle provincies: R. Enckels, R. Fransman, W. Vanbeuren en L. Van Roey in Limburg; T. Debacker, A. Heylen en F. Wildiers in Antwerpen; H. Deckmijn, O. Sabbe, B. Vermeulen en O. Vermeersch in West-Vlaanderen; M. De Ridder, G. De Paep, J. Seghers en J. Goedertier in Oost-Vlaanderen. De greep van het vnv op de provinciebesturen was dus groot. Dit had vanzelfsprekend gevolgen voor de benoemingen in de gemeentebesturen. De vat op het provinciale bestuursniveau maakte een machtsgreep op het lagere echelon mogelijk. In dit verband is vooral de benoeming van Gerard Romsee tot secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken van het allergrootste belang. Het was onbetwistbaar de gewichtigste bestuurspost die het vnv tijdens de bezetting in handen kon krijgen. Gerard Romsee werd aanvankelijk door het vnv en de bezetter naar voren geschoven als kandidaat voor het ambt van secretaris-generaal van Justitie. Dat gebeurde begin 1941 toen het tussen het Militaire Bestuur en het Comité van de secretarissen-generaal tot een ernstig conflict kwam n.a.v. het ambtsverbod voor Ernst de Bunswyck, de secretaris-generaal voor Justitie. Met de vervanging van de Bunswyck wilde de bezetter een begin maken met het aan banden leggen van de Belgische Justitie. De chef van het Militaire Bestuur Eggert Reeder drong aan op de benoeming van Gerard Romsee. Binnen het vnv was het vooral Hendrik Borginon die sterk aandrong op het bezetten van die post. Borginon had zich al van in het begin van de bezetting actief ingezet om de Belgische magistratuur te hervormen en vooral om vlaamsgezinden te laten benoemen. De aanstelling van een nieuwe secretaris-generaal op het departement Justitie was daar een onderdeel van. Borginon werd binnen het vnv beschouwd als de man die benoemingen in de magistratuur kon forcerenGa naar eind8. Borginon probeerde secretaris-generaal de Bunswyck wel onder druk te zetten maar boekte daarbij geen succes. Vandaar dat er binnen het vnv al vlug werd aangedrongen op het ontslag van de secretaris-generaal. Op 31 december 1940 kreeg de Bunswyck van de bezetter te horen dat hij niet langer zijn functie mocht uitoefenen. Hij kreeg de bons omdat hij hardnekkig weigerde de door het Militaire Bestuuur gewenste hervormingen uit te voeren. De bezetter stelde Gerard Romsee als opvolger voor. Veel weerstand tegen dit voorstel werd niet verwacht aangezien ten minste twee secretarissen-generaal bereid waren het te steunen. Op 7 februari 1941 droeg inderdaad Emiel De Winter de kandidatuur van Romsee voor. Zijn voorstel kreeg steun van Victor Leemans en C. Verwilghen, secretaris-generaal van Arbeid en Sociale Voorzorg. Ondanks | |
[pagina 429]
| |
het verzet van drie collega's werd verkregen dat Romsee zou worden gepolst. De tegenstanders van Romsee brachten een tegenkandidaat in stelling die het op 10 februari haalde met zes stemmen tegen vier. Het Militaire Bestuur verzette zich echter tegen het voorstel. Reeder sprak nogmaals duidelijk zijn voorkeur uit voor Romsee. Toen het op 17 februari opnieuw tot een stemming kwam spraken vijf leden zich uit ten gunste van Romsee, tegen vier bij één onthouding. Romsee werd door het Comité uitgenodigd voor een onderhoud. Bij die gelegenheid zou hij zich voorstander hebben verklaard van de nationale eenheid. Hij liet bovendien zijn trouw aan de dynastie blijken. Hij ging de strikte verbintenis aan zich te onthouden van elke politieke activiteit. Hij zag evenwel niet de noodzaak in van een ontslag uit de Raad van Leiding van het vnv aangezien hij de vergaderingen niet meer bijwoonde sinds hij gouverneur was. Op 6 maart werd opnieuw gestemd over de kandidatuur van Romsee. Het kwam tot een staking van stemmen. Voor het Militaire Bestuur was de maar blijkbaar vol. De volgende weken veroorzaakte het een echte crisis in de schoot van het Comité. Met de zg. ‘ouderdomsverordening’ van 6 maart 1941 kregen de drie oudste secretarissen-generaal die de kern van het verzet tegen Romsee vormden, ambtsverbod opgelegd. Inmiddels was ook de hoogste post op Binnenlandse Zaken vrijgekomen doordat secretaris-generaal Jean Vossen door de bezetter aan de dijk was gezet. Vossen bleef zich immers verzetten tegen de benoeming van Hendrik Elias als burgemeester van GentGa naar eind9. Voor de bezetter en ook voor het vnv was het van het grootste belang beweging te krijgen in het dossier van de door de bezetter gewraakte burgemeesters die in mei '40 hun post hadden verlaten. Het was in hun beider belang dat deze burgemeesters officieel vervangen konden worden. Vossen had dit steeds geweigerd. Alle door het Comité voorstelde kandidaat-opvolgers van Vossen werden door het Militaire Bestuur geweigerd omdat ze inzake de burgemeestersbenoemingen het standpunt van Vossen deelden. De hoge ambtenaren van het departement werden één na één weggezuiverd. Nadat ook de oudere secretarissen-generaal waren uitgeschakeld kwam het tot een doorbraak. De overblijvende secretarissen-generaal stelden Romsee voor voor de post van Binnenlandse Zaken en vroegen als compensatie dat hun kandidaten voor de overige opengevallen plaatsen aanvaard zouden worden. Voor Justitie stelde het Comité Gaston Schuind voor. Schuind was de kandidaat van de hoge magistratuur. Het Militaire Bestuur aanvaardde de regeling. Op 4 april 1941 werden de nieuwe secretarissen-generaal benoemd. Reeder trok uit de hele benoemingscarrousel de les dat de secretarissen-generaal tot zeer veel toegevingen bereid waren om hun regime te kunnen bestendigen. Het vnv had met de benoeming van Romsee een zeer belangrijke slag thuis gehaald. Er is inzake de benoeming van Romsee, niet zoveel bekend over het interne overleg in het vnv noch over de contacten tussen de vnv-leiding en de bezetter. Hendrik Elias beweerde in een naoorlogse getuigenis dat hij alle moeite had gehad om Romsee te overtuigen de post te aanvaarden. Hij kon Romsee overhalen door hem te doen inzien dat zijn benoeming een fundament legde voor de verovering van de macht door het vnvGa naar eind10. Niet iedereen in het vnv was onverdeeld gelukkig. Hendrik Borginon meende dat het departement van Binnenlandse Zaken niet opwoog tegen dat van Justitie. Hij meende dat de massale benoeming van vnv'ers als burgemeester veeleer nadelen dan voordelen zou meebrengen. De gemiste kans om benoemingen in de magistratuur te controleren was onherstelbaarGa naar eind11. Borginon wenste in deze omstandigheden niet langer zijn invloed aan te wenden om benoemingen in de magistratuur te forceren. Elias merkte hierbij op dat Borginon, hoewel hijzelf de post zelf niet ambieerde, met de benoeming van Schuind de kans voorbij zag gaan om een doorslaggevende rol te spelen bij de benoemingen in de magistratuurGa naar eind12. In het vnv werd Jan Timmermans officieus belast met de benoemingsdossiers in de magistratuur. In de schoot van de leiding werd een Dienst Rechtswezen gesticht o.l.v. prof. Wilms. Deze dienst legde o.m. lijsten aan van vnv'ers en sympathisanten die in aanmerking | |
[pagina 430]
| |
kwamen voor een benoeming in de magistratuurGa naar eind13. Het bleef een terrein waarop het vnv nauwelijks kon doordringen, hoewel hiertoe nog pogingen werden ondernomenGa naar eind14. De benoeming van Gerard Romsee als secretaris-generaal voor Binnenlandse Zakern was onbetwistbaar een essentiële stap voor de greep naar de macht van het vnv. Romsee heeft die machtsgreep gestimuleerd waar hij kon. Hij deed het op zo'n manier dat er na de oorlog enige twijfel kon rijzen over zijn drijfveren. Was Romsees prioritaire bekommernis de machtsgreep van zijn partij of het behoud van het Belgische koninkrijk, zoals hij zelf staande hield? Deze kwestie wordt verderop behandeld waar ik de strategie van Hendrik Elias onder de loep neem. Elias heeft na de oorlog beweerd dat hij zijn politiek in nauw overleg met Romsee bepaalde en dat belangrijke maatregelen van Romsee, bijv. op het terrein van de ordehandhaving, in het verlengde lagen van de doelstellingen van het vnv. Hierna komt eerst het probleem van de burgemeester- en schepenbenoemingen tijdens de bezetting ter sprake. Hier immers had de benoeming van Romsee voor het vnv de verstrekkendste gevolgen. | |
4.2.2 De gemeentenDe machtsgreep van het vnv in de lokale besturen was ongetwijfeld de zichtbaarste vrucht van de regimewisseling ingevolge de Duitse bezettingGa naar eind15. De partij slaagde erin om in zowat de helft van de Vlaamse gemeenten het bestuur geheel of ten dele in handen te nemen. Dit werd mogelijk gemaakt door een serie Duitse verordeningen en begeleidende besluiten van het Comité van de secretarissen-generaal en door een succesvol infiltreren van de hogere bestuurlijke niveaus. De eerste maatregel die een massale uitzuivering van het oude bestel mogelijk maakte was de schorsing van de ‘postverlaters’. Hiermee speelde de bezetter handig in op de publieke opinie tijdens de zomer van 1940. Het kostte weinig moeite dit plan gedeeltelijk te laten uitvoeren door de secretarissen-generaal. Ondanks de uitdrukkelijke bepaling van het ‘Burgerlijk Mobilisatieboekje’ dat de burgemeesters en schepenen op hun post moesten blijven, waren velen in de chaos van de meidagen gevlucht. Secretaris-generaal Jean Vossen stelde op 12 juli 1940 een ‘Commissie van advies’ aan die de postverlatingen zou onderzoeken en eventueel sancties voorstellen. Het Militaire Bestuur vaardigde parallel hiermee op 18 juli 1940 een reeks verordeningen uit die het mogelijk maakte het politiek personeel te zuiverenGa naar eind16. Zij die gevlucht waren mochten alleen met de uitdrukkelijke toelating van de bezetter hun post opnieuw innemen. ‘Der Militärbefehlshaber hat sich die endgültige Wiedereinsetzung der [...] Beamten ungeachtet des Spruches der Jury vorbehalten’, schreef Reeder in zijn activiteitsverslagenGa naar eind17. ‘Damit’ - zo merkte hij elders nog op - ‘ist der Militärverwaltung die Möglichkeit gegeben, ungeeignete und politisch nicht zuverlässige Persönlichkeiten in dem notwendige Umfange auszumerzen’Ga naar eind18. Naast dit Genehmigungsrecht - in feite een vetorecht - ging de verordening nog verder: de bezetter behield zich het recht voor diegenen die hun post níét hadden verlaten, het uitoefenen van een openbare functie te verbieden. Dit Amtsverbot stelde de bezetter in staat eigenmachtig alle politiek onbetrouwbare ambtenaren te eliminerenGa naar eind19. Tijdens de eerste maanden greep de bezetter nog niet zo vaak in. Hij liet de Belgische administratie haar zuiveringswerk verrichten. Het algemene klimaat bood bovendien voldoende garanties dat de lokale besturen tot medewerking bereid waren. Het vnv daarentegen was zeer ongeduldig. Vele vnv'ers stonden klaar om in de gemeenten het heft in handen te nemen. De oude bestuurders moesten zo snel mogelijk verdwijnen. In een memorandum voor de bezetter, al opgesteld in de eerste helft van juni 1940, suggereerde Staf De Clercq dat alle gevluchte burgemeesters moesten worden afgezetGa naar eind20. Toen dat niet snel genoeg gebeurde en er bovendien gevluchte bestuurders hun functie weer opnamen, groeide de frustratie. Talrijke vnv'ers meenden dat de leiding niet doortastend genoeg optrad. Zij | |
[pagina 431]
| |
verweten de vnv-leiding haar al te lakse houding en wachtten niet op instructies van de leiding om de bezetter in te schakelen bij de uitschakeling van hun tegenstandersGa naar eind21. Op 9 oktober 1940 zag de vnv-leiding zich genoodzaakt te waarschuwen voor overdreven verwachtingen. In een circulaire voor de arrondissementsleiders gaf ze de opdracht de geruchten te bestrijden dat het vnv zomaar te kust en te keur kon benoemenGa naar eind22. Enkele weken later gaf de leiding de opdracht om dossiers samen te stellen over ‘wantoestanden’ - bedoeld werd de benoeming en handhaving van politieke tegenstrevers - en ze aan de bezetter te signalerenGa naar eind23. De vnv-leiding wist toen al af van het voornemen van de bezetter om de gemeenteraden te schorsen. Ze beval de lokale vnv-functionarissen bij de Ortskommandanten het principe van de burgemeester-commissaris te bepleiten. Het vnv stond in de gemeenteraden te zwak om zelf de burgemeesters opzij te kunnen zetten. De ‘liberaal, individualistisch-egoïstische’ burgemeesters waren ‘partijcreaturen’, onbekwaam om de nieuwe ordening gestalte te geven. Aan de hand van ‘praktische voorbeelden’ moest dit de bezettende overheid duidelijk gemaakt worden. De circulaire vermeldde dat de leiding al talrijke rapporten had ontvangen. Er zou te gepasten tijde gebruik van worden gemaakt. De instructies tonen aan dat het vnv al voor de belangrijke 10-november-rede van Staf De Clercq bewust aanstuurde om met hulp van de bezetter een greep naar de macht te doen in de lokale besturen. Na 10 november 1940 zou het hierin volop worden gesteund door het Militaire Bestuur. Een belangrijk feit eind 1940 was de benoeming van Hendrik Elias tot burgemeestercommissaris van Gent. De vooroorlogse burgemeester en liberale senator Alfons Vander Stegen werd in de zomer van 1940 geschorst wegens postverlating. Zijn functie werd sindsdien waargenomen door de katholieke schepen Julius Storme. De bezetter wilde Storme algauw vervangen zien door iemand die de Nieuwe Orde genegen was. Hendrik Elias werd gepolst of hij een benoeming door de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken zou aanvaarden. Elias wees dit van de hand. Hij stelde vos-voorzitter Germain Lefever voor. Deze kandidatuur werd zowel door de bezetter als door secretaris-generaal Jean Vossen geweigerd. Elias getuigde dat hij persoonlijk bij Vossen ging pleiten om Lefever te benoemen. Vossen was niet meer bereid een ‘Nieuwe Orde-figuur’ te benoemen. Inmiddels dook een nieuwe kandidaat op die de steun scheen te genieten van de bezetter: de dinaso Walter Lampaert. De vnv-leiding wilde onder geen beding zich de kans laten ontgaan om een vnv-kandidaat benoemd te krijgen. Eind 1940 was de vrees voor de concurrentie van het Verdinaso nog zeer levendig. Elias werd door de leiding onder druk gezet om de post te aanvaarden. In die omstandigheden liet Elias aan de Oberfeldkommandant van Gent weten dat hij beschikbaar was. Zo vertelde Elias het verhaal van zijn benoeming na de oorlogGa naar eind24. We weten inmiddels dat de benoeming van Elias en zijn weggaan daardoor uit het vnv-hoofdkwartier evenzeer te maken had met politieke verschuivingen binnen de partij. De kandidatuur van Elias vond geen genade bij Vossen. Het Militaire Bestuur zag zich verplicht zelf op te treden en stelde Elias een benoeming als burgemeester-commissaris voor. Elias aanvaardde en op 30 december 1940 oefende hij zijn nieuwe functie uit. De benoeming van Hendrik Elias was een signaal van grote betekenis zowel binnen als buiten het vnv. De partij bleek bereid buiten de Belgische wettelijkheid een greep naar de macht te doen. Het voorbeeld van Elias zal allicht vele van zijn partijgenoten in hun overtuiging hebben gesterkt dat ze desnoods louter op gezag van de bezetter een post konden aanvaarden. De benoeming van Elias en het feit dat de bezetter Jean Vossen onder druk bleef zetten om hem toch nog te benoemen en zo zijn toestand te normaliseren, leidde uiteindelijk tot het ontslag van de secretaris-generaal en drie hoge ambtenaren van het departement. Deze ontslagen maakten de weg vrij voor de benoeming, 4 april 1941, van Gerard Romsee tot | |
[pagina 432]
| |
secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Het aantreden van Romsee zette de poort wagenwijd open voor de massale benoeming van vnv'ers in de lokale besturen. Romsee kon honderden nieuwe burgemeesters en schepenen benoemen doordat de bezetter op 7 maart 1941 de zg. ‘ouderdomsverordening’ had uitgevaardigd. Die verordening bepaalde dat alle bestuurders, ouder dan 60 jaar, van hun ambt werden onthevenGa naar eind25. Deze maatregel was verantwoordelijk voor de uitzuivering van een groot deel van de vooroorlogse burgemeesters en schepenenGa naar eind26. Romsee dankte Reeder voor deze maatregel op een, voor zijn doen, zeer onthullende manier: ‘Aan uw gewettigde bezorgdheid [om een degelijk, regelmatig en goedgezind bestuursapparaat tot stand te brengen], danken we o.m. de verordening van 7 maart 1941 die een zeer grote vernieuwing en daardoor versteviging en betrouwbaarheid van de provinciale en gemeentelijke administratie heeft mogelijk gemaakt. De uitvoering van deze verordening door de aanstelling van bestuurlijk-bekwame en politiek meearbeidende krachten heeft de naleving en de doorvoering mogelijk gemaakt van al de maatregelen die op het gebied van de bevoorrading, leveringen, zowel als voor de verzekering der orde nuttig en noodzakelijk werden geacht.’Ga naar eind27 Meteen kent men ook de belangrijkste legitimering die Romsee tijdens en na de oorlog voor zijn benoemingspolitiek aanvoerde: een meewerkende administratie was noodzakelijk om de ravitaillering te verzekeren. Waar het tijdens de oorlog en tegenover Reeder heette dat hiervoor een beroep moest worden gedaan op kringen van ‘Duitslands vrienden’, noemde Romsee na de oorlog zijn houding er een van ‘het minste kwaad’. Tijdens zijn proces heeft Romsee zichzelf voorgesteld als een loyaal Belgisch ambtenaar, die volgens de wet en de geplogenheden burgemeesters en schepenen aanstelde. Toch is het duidelijk dat hij een centrale rol speelde in de ‘greep naar de macht’ van het vnv. De cijfers spreken duidelijke taal: van de 649 burgemeesters die Romsee in Vlaanderen benoemde was 70% lid van het vnv. Op het eind van de bezetting werden iets minder dan 500 gemeenten op een totaal van 1.079 bestuurd door een vnv-burgemeesterGa naar eind28. Ook bij de benoemingen als schepen kregen systematisch vnv'ers de voorkeur. Tegenover Reeder verklaarde Romsee in 1942: ‘De in het Vlaamse land meer dan 1.500 nieuwe mandatarissen en functionarissen werden gekozen uit de brede kring der nationaalgeoriënteerde Vlaamsgezinden, die lang voor 10 mei 1940, velen sedert 25 jaar, tot de beste, tot de beproefdste, tot de enige van Duitslands vrienden ten lande kunnen worden geteld. Ze behoren tot de ruime kring van het Vlaams Nationaal Verbond, van de Vlaamse Oud-Strijders, van de Vlaamse Toeristenbond, van de Vlaamse Cultuurverenigingen, tot dezen en tot de enigen die in de Belgische politiek twintig jaar lang ongevraagd voor het recht en de eer van Duitsland en van het Duitse volk hebben getuigd.’Ga naar eind29 Het spreekt vanzelf dat Romsee om deze benoemingen te kunnen doorvoeren zich niet kon beperken tot de benoeming van raadsleden. Het grootste deel werd dan ook benoemd buiten de raad. Romsee benoemde voor heel België 759 burgemeesters buiten de raad, tegenover 442 binnen de gemeenteraad. Art. 2 van de Gemeentewet liet dergelijke benoemingen toe, mits eenstemmig advies van de Bestendige Deputatie. Op 31 december 1940 werd de bepaling i.v.m. het eenstemmig advies gewijzigd. Voortaan moest alleen de Bestendige Deputatie nog maar gehoord worden. Romsee heeft tijdens zijn proces volgehouden dat hij inzake de benoeming van burgemeesters zich steeds had laten leiden door de adviezen van de gouverneurs. Formeel werd het spel volgens de Belgische wet gespeeld. De constatering dat het vnv, dat maar een kleine minderheid van de bevolking vertegenwoordigde, alle Vlaamse gouverneurs en een groot aantal arrondissementscommissarissen leverde, maakt de benoemingspolitiek tot een karikatuur van de vooroorlogse situatie. Bovendien kon het vnv via het Genehmigungsrecht van de bezetter, eventuele ongunstige voordrachten torpederen. Dit gebeurde op grote schaal. | |
[pagina 433]
| |
Plaatselijke vnv-leiders kregen trouwens formeel de opdracht contact te houden met de lokale bezettende overheid. In november 1941 schreef het vnv-kaderblad Leiding: ‘Wij vestigen er uw aandacht op dat het uw taak is en blijft bestendig contact te houden met de “Orts- en Feldkommandanturen” en deze te helpen en in te lichten in hun moeilijke en kiese taak. [...] Het is o.m. van belang dat de Duitse overheden een objectieve en juiste kijk hebben over verhoudingen en politieke feiten.’ Het is onbegonnen werk een overzicht te geven van de manipulaties van het vnv bij benoemingen op gemeentelijk vlak. De partijleiding liet systematisch haar volgelingen benoemen en tegenstanders afzetten. Ze deed daarvoor een beroep op de bezetter en op haar leden in de rijksadministratie. Zo blijkt uit de correspondentie tussen gouverneur Michiel Bulckaert en de Westvlaamse partijleiding dat voortdurend overleg werd gepleegd over het aan- en afstellen van burgemeesters en schepenen en van het gemeentepersoneel. In bepaalde gevallen kan men gerust stellen dat Bulckaert bevelen ontving van de partijleiding. Bulckaert probeerde binnen de grenzen van zijn functie zo goed mogelijk rekening te houden met de wensen van de partijleiding. Tot op welk niveau de partij soms ingreep in benoemingskwesties moge blijken uit een brief van arrondissementsleider Joris Vansteenland aan Bulckaert. Hij verzocht de gouverneur een brief te richten aan het schepencollege van Keiem om aan te dringen op de aanstelling van een hulpveldwachter. Er zou in de gemeente immers veel wild verblijvenGa naar eind30. Het schepencollege had vroeger al geantwoord dat er helemaal niet zoveel wild was in de gemeente en dat het de noodzaak van een hulpveldwachter niet inzag. Vansteenland vroeg niettemin door te drijven zodat de vnv-burgemeester van Keiem zonder argwaan te wekken de plaatselijke vnv-afdelingsleider kon benoemen. Dat was van het grootste belang voor de partij aangezien de afdelingsleider anders zou kandideren voor de rijkswacht waardoor de afdeling Keiem haar afdelingsleider zou verliezen. Voor het afstellen van tegenstanders deed Bulckaert zeer geregeld een beroep op de bezettende overheid. Hij vroeg het vnv dossiers samen te stellen met zakelijke informatie waarmee hij de bezetter kon benaderen. Die informatie handelde over ‘bestuurlijke sabotage’, ‘duitsvijandige propaganda’, ‘woeker’, ‘weigeren van medewerking met Winterhulp’ of ‘tekortkoming inzake ravitaillering’Ga naar eind31. Soms waren er communicatiestoornissen tussen Bulckaert en de Westvlaamse vnv-leiding. Het had veelal te maken met het ongeduld van gouwleider Jeroom Leuridan en arrondissementsleider Joris Vansteenland voor wie het allemaal niet vlug genoeg kon gaan. Ze zetten Bulckaert aan tot spoed en kaartten dossiers aan waarin hij volgens hen te laks optrad. Bulckaert verweerde zich met de opmerking dat hij de administratieve geplogenheden in acht moest nemen. Van zijn kant verweet hij de vnv-leiding inconsequent gedrag. Soms eiste ze het ontslag van een functionaris van wie ze vroeger de aanstelling had goedgekeurd. Vaak was het dossier tegen politieke tegenstanders slecht gestoffeerd. Zo klaagde Bulckaert dat hij moeilijk een schepen de laan kon uitsturen louter en alleen om het vergrijp van het vertonen van een ‘reactionaire houding’Ga naar eind32. Een ander moeilijk punt was dat de vnv-leiding er niet altijd in slaagde geschikte kandidaten te vinden. Bulckaert zag zich soms verplicht de gouwleiding een ultimatum te stellen. Hij dreigde bepaalde benoemingen te doen ‘buiten [...] toedoen’ van de vnv-leidingGa naar eind33. Het zegt veel over de ‘normale’ gang van zaken. In dit verband kan nog een kras voorbeeld worden aangehaald dat illustreert hoe aanmatigend de vnv-leiding soms optrad. De vnv-arrondissementsleider van Oostende kon voor de gemeente Roksem geen ‘geschikte’ kandidaat-burgemeester vinden. Er werd Bulckaert dan maar gevraagd de gemeente te verdelen over de aanpalende gemeentenGa naar eind34. Uit het hierboven geciteerde voorbeeld van de Keiemse hulpveldwachter is al gebleken dat de vnv-infiltratie op gemeentelijk vlak zich niet beperkte tot de ambten van burgemeesters | |
[pagina 434]
| |
en schepenen. Het vnv probeerde in zowat alle gemeentelijke functies zijn leden of sympathisanten binnen te loodsen. Speciaal werd aandacht besteed aan politieagenten en -commissarissen en aan veldwachters. Dit houdt verband met de vnv-strategie die erop gericht was zoveel mogelijk instrumenten voor ordehandhaving onder vnv-controle te brengen. Ik blijf ten slotte nog even stilstaan bij de benoeming van vnv-burgemeesters in de grote steden Gent, Brussel en Antwerpen. Het geeft meteen de gelegenheid na te gaan of achter de oprichting van de ‘grote agglomeraties’, de samenvoeging van enkele grote steden met hun randgemeenten, geen politieke belangen schuilgingen. In december 1940 was Hendrik Elias door de bezetter aangesteld als burgemeester-commissaris van Gent. Toen Gerard Romsee secretaris-generaal werd, wou hij de toestand van Elias normaliseren. Elias werd op 21 augustus 1941 benoemd tot burgemeester, o.m. om de oprichting van Groot-Gent wettelijk mogelijk te maken. Op 15 mei 1942 werd Groot-Gent opgericht. Toen Elias leider werd van het vnv volgde Germain Lefever hem op als burgemeester. In Brussel was de aanhouding van burgemeester Joseph Van de Meulebroeck op 30 juni 1941 het spectaculaire begin van een politieke machtswisselling. Van de Meulebroeck werd geconfronteerd met de eis tot ontslag van enkele van zijn schepenen, in het raam van de ouderdomsverordening van de bezetter. Hijzelf kon nog blijven tot de vorming van Groot-Brussel. Van de Meulebroeck koos voor de aanval. Hij liet een affiche aanplakken waarmee hij de Brusselse bevolking liet weten dat hij de enige wettige burgemeester van Brussel was en dat hij dat zou blijven. Hij werd prompt gearresteerd en opgesloten. Daardoor kwam zijn sjerp vacant. De vnv-leiding nam initiatieven om Brussel een vnv-burgemeester te bezorgen. Hendrik Borginon werd beschouwd als een geschikte kandidaat. Gerard Romsee liet de naam van Borginon vallen in het Comité van de secretarissen-generaal. Het Comité had op 30 juni 1941 nog unaniem bij het Militaire Bestuur gepleit voor de handhaving van Van de Meulebroeck. Romsee desolidariseerde zich enkele dagen later van dit initiatief. Men kan zich afvragen of hij hiermee geen partijdirectieven opvolgde. In ieder geval was Romsee bereid een conflict te riskeren om Borginon door te drukken. Nadat hij op. 12 september 1941 Borginon had voorgesteld, kreeg hij tegenwind van een aantal collega's. Het Comité besloot uit te kijken naar een niet-politieke figuur en Romsee werd verzocht deze beslissing te respecteren. Romsee repliceerde dat de benoeming uitsluitend onder zijn bevoegdheid viel. Het kwam in het Comité tot hooglopende discussies, waarbij Romsee op een bepaald moment de vergadering verliet. Gaston Schuind trachtte van de gelegenheid gebruik te maken om een wig te drijven tussen het Comité en Romsee. Hij stelde voor dat het Comité aan Reeder zou laten weten dat het niet meer met Romsee zou samenwerken als hij de benoeming van Borginon aan het Militaire Bestuur zou voorleggen. Victor Leemans verzette zich hiertegen. Hij meende dat Borginon wel degelijk een valabele kandidaat wasGa naar eind35. De twee vnv'ers in het Comité verdedigden in dit geval duidelijk de partijbelangen. Wat Romsee betreft, gebeurde het zelfs op een hardnekkige manier. Het was Borginon zelf die de impasse doorbrak door te bedanken voor het burgemeesterschap. Borginon was al maanden voor het incident met Van de Meulebroeck gepolst om burgemeester van Brussel te worden. Al op 4 april 1941 schreef hij een brief aan Staf De Clercq waarin hij zijn ongenoegen uitte over de benoeming van een Franstalige secretaris-generaal van Justitie. In die omstandigheden dacht hij er niet aan burgemeester van Brussel te wordenGa naar eind36. Hij verzocht Staf De Clercq naar een andere kandidaat uit te kijken. Hieruit blijkt dat de vnv-leiding Borginon toen al had gevraagd en dat Borginon de benoeming niet a priori had afgewezen. Pas toen Schuind en niet Romsee op Jusitite werd benoemd, was het voor Borginon uitgesloten ‘welkdanig ambt’ ook te aanvaarden. Toch probeerde Romsee na de verwijdering van Van de Meulebroeck opnieuw Borginon over te halen burgemeester te worden. Borginon verklaarde tij- | |
[pagina 435]
| |
dens zijn proces dat Romsee en anderen zware druk op hem uitoefendenGa naar eind37. Borginon aanvaardde ten slotte, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan zou worden. Hij formuleerde zijn eisen in een brief aan Romsee, 2 september 1941. Borginon stelde politieke eisen aan het adres van het vnv en vroeg garanties inzake de ravitaillering en in verband met het benoemingsbeleid. Borginon vroeg noch min noch meer een politieke ommekeer van de vnv-politiek. Het ligt helemaal in de lijn van wat men van Borginon kon verwachten. Borginon somde alle beslissingen van de vnv-leiding op die hij fundamenteel verkeerd vond. Dat waren de nationaal-socialistische geloofsbelijdenis en het uitspelen van het vnv-hoogverraad tijdens de meidagen, het voorstel tot de oprichting van een kustwachteenheid, de wervingsactie voor de Waffen-ss, de oprichting van het Vlaams Legioen en de koers van de vnv-pers die volgens Borginon blijk gaf van een ‘ontzettende stupiditeit’. Al die beslissingen hadden het vnv op een totaal verkeerde weg gebracht die een totale mislukking was gebleken. Borginon eiste waarborgen ‘tegen het verder doorhollen op [deze] weg’. Wat Borginon concreet wilde, zegde hij niet. Maar men kan vermoeden dat hij aanstuurde op een politieke machtspositie in het vnv, iets wat hij al sinds 1933 trachtte te verwerven. Hij schreef namelijk dat al de vergissingen voorkomen hadden kunnen worden mits een ‘behoorlijk overleg tussen leidende elementen’Ga naar eind38. Tijdens zijn proces beweerde Borginon dat zijn eisen zo hoog waren gesteld dat hij een weigering verwachtte. Toen dat inderdaad het geval bleek, weigerde hij opnieuw burgemeester te worden. Toch zou Borginon spoedig via een omweg opnieuw betrokken geraken bij de politieke regimewisselling in Brussel. Hij aanvaardde namelijk op 17 oktober 1941 een benoeming tot rijkscommissaris van de grote agglomeraties. Hij zou in die functie o.m. Groot-Brussel tot stand brengen. De dossiers van het burgemeesterschap en van Groot-Brussel waren van meet af aan aan elkaar gekoppeld. Tijdens zijn proces verklaarde Borginon dat Romsee hem na zijn weigering vroeg de functie van rijkscommissaris te aanvaarden. Romsee argumenteerde dat hij op die manier het dossier van de Brusselse burgemeester voor zich uit kon schuiven. Hij zou de bezetter voorhouden dat het niet meer zinvol was een burgemeester voor Brussel te benoemen met Groot-Brussel in het verschiet. Het Rijkscommissariaat voor de grote agglomeraties was al sinds 1 september 1941 opgericht, maar Romsee had nog geen geschikte titularis gevonden. Borginon aanvaardde, zo verklaarde hij tijdens zijn proces, omdat hij Romsee tegemoet wilde komen en omdat hij meende dat zijn opdracht beperkt van duur zou zijn. Hij zag ook geen enkel wettelijk bezwaar. Aan Elias verklaarde Romsee dat hij stomverbaasd was dat Borginon de post aanvaardde. Hij had een categorische weigering verwacht. Elias getuigde ook nog dat Romsee en Borginon samen hebben gepoogd hem te overtuigen burgemeester van Brussel te worden. Elias stelde de voor Romsee onaanvaardbare eis aangesteld te worden als commissaris-burgemeesterGa naar eind39. Het besluit tot oprichting van Groot-Brussel verscheen op 24 september 1942. Romsee en Borginon hebben steeds beweerd dat de kwestie van de grote agglomeraties een gedepolitiseerd dossier was. Dat is wellicht juist wat de technische kant van de zaak betrof. De oprichting van de grote agglomeraties ging toch gepaard met politieke verschuivingen in de desbetreffende steden. Voor de vnv-leiding was het een gelegenheid om in de grote steden, waar het vnv quantité négligeable was, haar macht te vergroten. In verband met de oprichting van Groot-Brussel stelde de vnv-leiding een nota op ten gerieve van Borginon, met haar visie over de kwestieGa naar eind40. Ze eiste een Vlaamse meerderheid in het schepencollege. De Vlaamse schepenen moesten bevoegdheden krijgen om zoveel mogelijk invloed te kunnen uitoefenen op de personeelspolitiek, het openbare leven en de stedelijke inrichtingen. Elke schepen moest een kabinetschef en een secretaris toegewezen krijgen die niet uit het vaste personeel kwamen. Zo konden buitenstaanders sleutelposities innemen. De Vlaamse kandidaten moesten in blok optreden en daarom akkoord gaan met een mini- | |
[pagina 436]
| |
mumprogramma dat binnen vijf jaar zou worden uitgevoerd. Een lijst met 25 mogelijke namen voor de schepenmandaten was eraan toegevoegd. Een voorstel voor de invulling van de mandaten was ook al klaar. Piet Finné kwam in aanmerking voor het schepenambt van Onderwijs. De vnv-leiding beschouwde dit ambt na dat van de burgemeester als het belangrijkste. De motivatie ervoor staat in schril contrast met de eis die het vnv telkens weer naar voren schoof, nl. dat openbare functies alleen voor de bekwaamsten waren. Finné moest onderwijs krijgen omdat hij voor andere functies ongeschikt was, of geen tijd had. Voor Schone Kunsten werd Maurits Liesenborghs naar voren geschoven. Hij had in augustus 1940 de oproep van de Volksbeweging ondertekend. Op Volksgezondheid wilde de vnv-leiding de arts J. Timmermans en op Sociale Zaken graaf de Jonghe d'Ardoye. Beiden waren vlaamsgezind maar geen vnv'ers. Voor de opname van de laatste werd wel een zeer merkwaardige reden opgegeven. Het feit dat de man ‘naar afkomst Frans georiënteerd’ was kon een ‘te scherpe en te sterk uitgesproken Vlaamse meerderheid [...] verdoezelen’. Voor Openbare Werken gaf het vnv de voorkeur aan ir. De Meyer, de latere secretaris-generaal van Openbare Werken. De leiding was bovendien van mening dat er best een doctor in de rechten zou worden toegevoegd aan het schepencollege. Lode Claes of de vnv'er Frans Van Waeg kwamen daarvoor in aanmerking. Als kabinetschef van de burgemeester wenste men de vnv'er A. Rathé. De vnv-leiding organiseerde zelf al een informatieronde bij de kandidaten. Op 21 augustus 1942 meldde Ernest Van den Berghe dat Lode Claes bereid was schepen te worden. Borginon kon maar gedeeltelijk ingaan op het voorstel van de vnv-leiding. In een brief aan Ernest Van den Berghe schreef hij dat hij rekening diende te houden met de opdracht die hij van de secretarissen-generaal had gekregen. Hij moest een college vormen dat evenwichtig was samengesteld uit Nederlands- en Franstaligen enerzijds en katholieken en vrijzinnigen anderzijdsGa naar eind41. Naast vnv'ers en rexisten moest hij medewerking krijgen van ‘personen die uit de vroegere katholieke, liberale en socialistische middens afkomstig zijn’. Borginon ging akkoord met de vnv-kandidaten Piet Finné, Maurits Liesenborghs en Lode Claes. Hij kon het niet eens zijn met het voorstel om enkele kandidaten te vervangen door anderen. De vnv-leiding drong aan op de vervanging van Fernand Brieven die in 1939 nog op een vnv-lijst had gestaan. Het vnv gaf de voorkeur aan vnv-lid Willem Reinhard als schepen. Borginon schreef dat als de leiding op dit punt haar zin wilde doordrijven, ze zich maar rechtstreeks tot Gerard Romsee moest wenden. Het vnv wenste nog andere wijzigingen. Borginon waarschuwde Romsee dat als hij zich door het vnv op sleeptouw zou laten nemen, het risico van een totale mislukking reëel was. Toen het schepencollege was samengesteld bleek dat vier van de zes Vlaamse schepenen vnv-kandidaten waren: Piet Finné (onderwijs), Maurits Liesenborghs (cultuur), Lode Claes (‘betwiste zaken’) en Willem Reinhard (haven). Burgemeester werd Jan Grauls die tot dan toe gouverneur a.i. van Antwerpen was. Het vnv heeft tegen de kandidatuur van Grauls nooit bezwaren gemaakt. De andere twee Vlaamse schepenen waren de katholiek Jan Delmartino en de oud-bwp'er en privésecretaris van Hendrik De Man, Michel Tommelein. Bij de Franstalige schepenen treft men drie rexisten aan en twee zg. partijlozen. Bij de Franstaligen treft men ook Jan De Man aan, de zoon van Hendrik. Het vnv zag zijn doelstellingen grotendeels gerealiseerd. Het was ruim bedeeld bij de verdeling van de bevoegdheden. De burgemeester en de helft - in feite de helft plus één - van de schepenen waren Vlamingen. Ook de vorming van Groot-Antwerpen leverde het vnv politiek voordeel op. De vorming van Groot-Antwerpen was al volop bezig toen Hendrik Borginon tot rijkscommissaris werd benoemd. Het oprichtingsbesluit kwam er al op 15 september 1941. Het initiatief werd genomen door de Duitse Stadtkommissar Delius. Borginon werd geconfronteerd met de politieke machtsstrijd die met de oprichting van Groot-Antwerpen gepaard ging. De Antwerpse vnv'ers onder leiding van Jan Timmermans waren uit op macht. Toen Timmermans ver- | |
[pagina 437]
| |
nam dat er plannen waren om in het nieuwe schepencollege maar drie vnv'ers op te nemen spuwde hij vuur. Op 2 december 1941 schreef hij aan Borginon dat hij dit absoluut onvoldoende vondGa naar eind42. Hij verwees naar de andere steden. In Gent waren er naar verhouding zeker niet meer vnv'ers dan in Antwerpen, en toch had Gent een vnv-burgemeester en twee vnv-schepenen. In Oostende, Brugge en Mechelen waren er Vlaams-nationale meerderheden. Timmermans vroeg Borginon niet toe te geven aan de katholieke burgemeester Leo Delwaide. Hij gaf te kennen slechts in ‘eervolle voorwaarden’ een post als schepen te ambiëren. Dat hield voor Timmermans in dat het college zou zijn samengesteld uit een meerderheid van ‘nieuwe elementen’. Als het college een samenraapsel bleef van ‘oude gemeentepolitiekers’, dan bedankte hij voor de eer en alle andere vnv'ers zouden ook zo reageren, aldus Timmermans. Borginon antwoordde dat hij de indruk had dat er niet meer dan drie vnv-schepenen inzaten en dat het ‘niet wijs zou wezen overdreven appetijt aan de dag te leggen’. Uiteindelijk moest het vnv vrede nemen met vijf ‘nieuwe’ schepenen, waarvan slechts drie vnv'ers, naast acht ‘oude’. Behalve Timmermans zelf kwamen de gewezen rexist en lid van de Raad van Leiding Odiel Daem, de vnv'er P. Boeynaems, de Vlaamse ss'er Robert Van Roosbroeck en A. Vallaeys, die zonder tot een partij te behoren als ‘Nieuwe Orde-gezind’ werd beschouwd, in het college. Het vnv zou er pas in 1944 in slagen - nadat Leo Delwaide en een aantal schepenen ontslag hadden genomen - in het Antwerpse college de meerderheid te verwerven. De aanleiding was een incident dat escaleerde. Eind 1943 werd het huis van Delwaide door enkele verbolgen oostfronters kort en klein geslagen. Hij had geweigerd ze te ontvangen toen ze een cheque kwamen overhandigen voor de slachtoffers van het bombardement op Mortsel. Delwaide nam ontslag maar trok het weer in. Toen in januari 1944 op het Antwerpse stadhuis een afscheidsplechtigheid voor oostfrontvrijwilligers werd gehouden, stapten Delwaide en de overgebleven ‘oude’ schepenen definitief opGa naar eind43. Het is de vraag of het vnv niet aan de basis lag van de escalatie van het incident met de oostfronters. Dat was althans de mening van Delwaide en hij kon blijkbaar ook Gerard Romsee daarvan overtuigen. De secretaris-generaal verweet Timmermans zo niet de crisis te hebben uitgelokt dan toch niets te hebben gedaan om ze te vermijdenGa naar eind44. Romsee was in deze niet bereid de vnv-kaart te spelen. Hij liet Timmermans begin maart 1944 weten dat hij het ontslag van Delwaide en zijn ploeg niet zou aanvaarden, dat Delwaide zich had bedacht en dat de oude toestand kon worden hersteld. Hierop dreigde Timmermans samen met de andere schepenen die waren aangebleven, ontslag te nemen. Timmermans had overleg gepleegd met Hendrik Elias, toen leider van het vnv, die zijn houding steundeGa naar eind45. Romsee bleek niet bereid het vnv-maneuver te aanvaarden. Hij probeerde diverse personen buiten het vnv te bewegen het burgemeestersambt te aanvaarden, o.m. Carlo Gevaert en de voorzitter van de Handelsrechtbank van Antwerpen. Deze laatste was bereid de post te aanvaarden. Volgens Romsee moest het burgemeestersambt van Antwerpen in handen komen van iemand uit ‘handelskringen’. Timmermans dreigde er opnieuw mee ontslag te nemen. Uiteindelijk was Romsee maar bereid Timmermans a.i. aan te stellen. Timmermans noemde dit ‘vernederend’ voor hemzelf en voor het vnvGa naar eind46. Uiteindelijk werd Timmermans pas op 20 juli 1944 tot burgemeester benoemd. Uit de hele affaire blijkt dat Romsee in dit geval andere dan vnv-belangen had verdedigd. Het valt op dat er tussen hem en vnv-leider Hendrik Elias op geen enkel moment overleg werd gepleegd, althans als men steunt op de rapporten van Timmermans. Elias bewaarde in zijn naoorlogse geschriften een merkwaardig stilzwijgen over de benoeming van Timmermans en over het conflict daarover met Romsee. Paste de houding van Romsee niet in het beeld dat Elias van de secretaris-generaal voor ogen had? De benoeming van Jan Timmermans was de laatste belangrijke benoeming van het vnv tijdens de bezetting. Op het eind van de bezetting werden alle grote Vlaamse steden en de meeste middelgrote steden door vnv'ers bestuurd. Ze hadden in Brussel een stevige vinger | |
[pagina 438]
| |
in de pap. In zowat de helft van de Vlaamse gemeenten was er een vnv-gezind bestuur. De greep naar de macht was op het gemeentelijk bestuursniveau geslaagd. De machtsgreep was natuurlijk relatief als men er rekening mee houdt dat de bevolking steeds meer de legitimiteit van de ‘nieuwe’ gemeentebestuurders ter discussie stelde zoals ze dat trouwens ook deed met de controlediensten. In zijn artikel over de gemeentebesturen tijdens de bezetting merkt Wim Meyers terecht op dat de Nieuwe Orde-gezinde gemeentebesturen meer en meer een afzonderlijk bestaan leidden, los van het werkelijk landGa naar eind47. De houding van Gerard Romsee in de kwestie van de benoeming van Jan Timmermans illustreert een aspect dat typisch is voor samenlevingen waarin één partij de staatsmacht in handen heeft. Waren vnv'ers in bestuurlijke dienst bij de uitoefening van hun openbare functie, verplicht bevelen uit te voeren die hen via de vnv-hiërarchie werden gegeven? Geredeneerd vanuit het vnv-standpunt wel. Het vnv wierp zich op als een totalitaire partij die de volledige staatsmacht in handen wilde krijgen. vnv'ers in openbare dienst hadden als taak deze machtsgreep te bevorderen. Sommige betrokkenen identificeerden zich al te zeer met hun openbare functie zodat ze algauw gekneld zaten tussen partij en staat. Een aantal van hen vervreemdde daardoor van de partij en ontpopte zich als objectieve tegenstanders. Anderen probeerden de kerk in het midden te houden door aan beide kanten wat te geven en te nemen. Nog anderen gedroegen zich formeel als vertegenwoordigers van een neutrale overheid, terwijl ze in werkelijkheid de belangen van de partij behartigden. Tegenover de bedenking dat een kleine minderheid het gros van de openbare functies had gekregen, staat de realiteit dat het moeilijk was om voldoende bekwame krachten te vinden. En toch werd de benoeming van vnv'ers precies gelegitimeerd met het argument dat men onder moeilijke omstandigheden bekwame mensen nodig had. In de vnv-brochure met de veelzeggende titel De greep naar de macht leest men: ‘Het nieuwe stelsel der benoemingen laat toe de bestuurlijke macht in Vlaanderen, die niet langer verkozen wordt door een wisselvallige partijmeerderheid, in handen te geven van dezen die ter wille van hun verantwoordelijkheidsgevoel en leidersgaven, door hun werkkracht en toewijding, door hun zin voor orde en tucht, hier het best voor in aanmerking komen.’ Aan het woord was Frans Wildiers, ‘voorzitter’ van de ‘Commissie voor Bestuurspolitiek’, in juni 1941 opgericht door het vnv. In deze Commissie hadden vnv'ers zitting die hogere bestuursfuncties hadden. In elk arrondissement werden ‘leiders voor bestuurspolitiek’ aangesteld. De partij achtte het nodig de vele vnv'ers met lagere bestuursfuncties te begeleiden. Er deden zich immers problemen voor met vnv'ers die niet opgewassen waren tegen hun taak. Het was het gevolg van een benoemingspolitiek die, vooral op het niveau van de gemeenten, de aanhankelijkheid aan de partij de voorrang gaf. De ‘Commissie voor Bestuurspolitiek’ had ook als taak politiek toezicht te houden op vnv'ers in bestuursdienst. Op een vergadering van de Commissie stelde secretaris Leo Van Belle dat de opdracht in de eerste plaats politiek was: ‘Het politieke primeert: de eerste opdracht van een beweging blijft nog steeds de politieke macht veroveren door posities in te nemen en ze uit te bouwen door een aangepaste bestuurspolitiek.’Ga naar eind48 De ‘Commissie’ moest dit begeleiden. Ze gaf Bestuurstijdingen uit, een publikatie die, volgens Van Belle, een ‘politisch [sic] vademecum’ was. Het blad richtte zich tot de vnv'ers in de openbare diensten, vooral tot de burgemeesters en schepenen. De artikelen handelden vooral over de twee belangrijkste problemen waarmee deze bestuurders te kampen kregen: de openbare veiligheid en de voedselvoorziening. Voorts werden alle besluiten van de secretarissen-generaal en de Duitse Verordeningen die van belang waren, gepubliceerd en becommentarieerd. De ‘Commissie voor Bestuurspolitiek’ organiseerde lokale en geweste- | |
[pagina 439]
| |
lijke vergaderingen voor vnv-burgemeesters en -schepenen en voor vnv-gemeentesecretarissen. De agenda van die vergaderingen werd bepaald door de ‘Commissie’ zelf en bij hoogdringendheid door de vnv-leiding. Lokale problemen konden evenzeer aan bod komen. Korte rapporten moesten worden doorgestuurd. Op 21 december 1941 hield de ‘Commissie’ in Brussel een studiedag voor vnv-burgemeesters en -schepenen. De bovengenoemde brochure De greep naar de macht was er de neerslag van. Op 14 juni 1942 organiseerde de inmiddels tot ‘Departement Bestuurspolitiek’ omgevormde organisatie een nationale kaderdag waarop 1.013 vnv'ers in gemeentelijke bestuursdienst werden uitgenodigd. Volgens Van Belle kwamen er een 800-tal opdagenGa naar eind49. |
|