Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
1.2 Het VNV en de ‘wondere zomer van' 40’1.2.1 InleidingDe ‘wondere zomer van' 40’ is in de Belgische historiografie een begrip. Het is de periode waarin het grootste deel van het Belgische establishment en van de bevolking ervan overtuigd was dat Duitsland de oorlog zou winnen en voor lange tijd heer en meester zou zijn over Europa. Het optreden van de Duitse troepen had indruk gemaakt. Niet alleen de militaire superioriteit maar evenzeer het gedisciplineerde optreden was voor velen verrassend en verwarrend. De Duitse propagandamachine had weinig moeite om het beeld van de joviale hulpvaardige Duitse militair te plaatsen tegenover de chaos die de ‘oude regimes’ hadden ‘veroorzaakt’. De bezettende overheid voelde aan dat het klimaat hen niet tegenzat. Spoedig kwam daarin verandering. Tegen het einde van de zomer tekende zich al duidelijk een verkilling af in de relatie tussen de bezetter en de bevolking. De belangrijkste elementen die hierbij een rol speelden waren de groeiende schaarste, o.m. door het mislukken van de ravitaillering en door de massale Duitse aankopen op de Belgische marktGa naar eind23, de eerste Duitse militaire nederlaag bij de slag om Engeland, de voortzetting van de oorlog door Groot-Brittannië, de uitzendingen van de bbc (o.m. ‘Radio België’), de clandestiene pers en de repressieve maatregelen van de bezetterGa naar eind24. Op 11 november 1940 hadden op diverse plaatsen in het land anti-Duitse incidenten plaats die scherpe maatregelen tot gevolg hadden. De ‘wondere zomer’ was definitief voorbij. Een dag eerder, 10 november 1940, had Staf De Clercq het lot van zijn beweging mee in de handen van de bezetter gelegd. Hij loodste het vnv in een collaboratie zonder politieke waarborgen. De kloof tussen het vnv en de bevolking werd alsmaar groter. De vnv'ers ondergingen hetzelfde lot als de activisten tijdens de Eerste Wereldoorlog: ze werden een gehate en belaagde minderheid. Toch had de vnv-top vier dagen na de Duitse inval beslist dat een nieuwe collaboratie uitgesloten was. Tussen mei en november was een lange weg afgelegd. | |
1.2.2 Geen tweede activisme?Op 14 mei 1940 vergaderden de Vlaams-nationale fracties in het parlementsgebouw om zich te beraden over de situatie. Dat niet iedereen er aanwezig was, kan verklaard worden door omstandigheden die de communicatiemogelijkheden fel bemoeilijkten. De belangrijkste personen waren bijna allen present: leider Staf De Clercq, de fractieleiders Gerard Romsee en Edmond Van Dieren, de parlementsleden Hendrik Borginon, Piet Finné, Karel Lambrechts, Ernest Van den Berghe en Hendrik Elias. De laatste drie waren ook lid van de Raad van Leiding. Men kan dus rustig stellen dat, met uitzondering van Jeroom Leuridan en Reimond Tollenaere - niet zonder belang! - de volledige vnv-top op de vergadering aanwezig was. Tollenaere was opgepakt; Leuridan was thuis want zijn vrouw zou bevallenGa naar eind25. Volgens een naoorlogse getuigenis aanvaardden de aanwezigen unaniem en zonder discussie het parool: ‘Geen tweede activisme’. Voorts werd beslist dat Hendrik Borginon en Edmond Van Dieren de regering naar Frankrijk zouden volgen om de belangen van de weggevoerden en van de Vlaamse vluchtelingen te behartigenGa naar eind26. Ook bij Staf De Clercq werd erop aangedrongen dit te doen, maar hij weigerde. De vnv-leider motiveerde zijn weigering met het argument dat hij na zijn aanhouding op 10 mei 1940 geen tweede keer kennis wou | |
[pagina 350]
| |
maken met de gevangenis, wat hem in Frankrijk zeker te wachten stond. Noch Van Dieren noch Borginon geraakte uiteindelijk in Frankrijk. Alleen de vnv'er Adiel Debeuckelaere volgde de regering naar Limoges. Hij zou er op 31 mei 1940 de beruchte motie van de Belgische kamerleden en senatoren waarin de capitulatie werd geschandvlekt, mee ondertekenen. Gerard Romsee beweerde tijdens zijn proces dat hij nog op 15 mei 1940, net voor de aftocht van de regering uit Brussel, een gesprek had met de ministers Paul-Henri Spaak, August De Schryver en Charles d'Aspremont-Lynden. Romsee vroeg hen om richtlijnen betreffende de houding die tijdens de bezetting diende aangenomen te worden. De dag nadien deelde De Schryver hem mee dat de regering vertrouwensmannen had achtergelaten die namens haar richtlijnen zouden geven. Het waren de gouverneur van de Nationale Bank, Aléxandre Galopin, oud-minister Max-Leo Gérard en de voorzitter van de Kredietbank, Fernand Collin. Voor taalaangelegenheden werd Romsee verwezen naar oud-minister Emile Van DievoetGa naar eind27. De naoorlogse getuigenissen van de vnv-top over de gebeurtenissen tijdens de meidagen zijn gelijkluidend: consequent met de officiële politiek van het vnv werd de agressor als de vijand beschouwd. De vnv-leiding stond loyaal achter de regering. Het is zonneklaar dat dit beeld op zijn minst onvolledig is. Alles wijst erop dat Staf De Clercq zijn geheime politiek voortzette. Het spreekt vanzelf dat de politieke collaboratie van het vnv nauw aansluit bij de geheime politiek van Staf De Clercq vóór 10 mei 1940. Een belangrijk element van die geheime politiek is de mo. Mede in verband met de mo had De Clercq na de capitulatie van het Belgische leger een eerste ontmoeting met een Duitse functionaris. Op 31 mei 1940 kwam, volgens het dagboek van Erwin Lahousen, majoor Marwede te Brussel vaststellingen doen i.v.m. de mo-activiteitenGa naar eind28. Het is vrijwel zeker dat De Clercq vroeger al en nog tijdens de achttiendaagse veldtocht, bezoek kreeg van Marwede. Hendrik Elias verklaarde na de oorlog, al op 26 mei in Gent die man op bezoek te hebben gekregen. Hij had hem voor de oorlog al ontmoet, in een andere hoedanigheid en onder een andere naamGa naar eind29. Het zal wellicht een open vraag blijven wat De Clercq met deze officier van de Abwehr heeft besproken. Ging het over de modaliteiten van een tweede activisme? Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat De Clercq ten minste dit onderwerp heeft aangeraakt. Elias werd door Marwede en diens ondergeschikte Frits Scheuermann al op 27 mei in contact gebracht met enkele officieren van de Wehrmacht en met een hoge partijfunctionaris. De Clercq en enkele andere vooraanstaande vnv'ers waren ook op die vergadering aanwezig. De Duitsers schetsten welk karakter de bezetting zou krijgen. Het was de bedoeling zo snel mogelijk de economische activiteiten te hervatten en de Vlaamse aanwezigheid in het economische leven moest daarbij worden bevorderd. Afgesproken werd dat spoedig een vergadering zou worden belegd met enkele Vlaamse ‘leidende figuren’. De vergadering had plaats op 30 mei. Volgens Elias waren, naast hemzelf, aanwezig: Karel Lambrechts, Victor Leemans en Marcel De Ridder van Arbeidsorde en vns, en Piet Bessem, secretaris van het Vlaams Economisch Verbond. Voorts zouden ook De Clercq en Ernest Van den Berghe aanwezig zijn geweest. Marwede voerde er het woord. Hij liet geen twijfel bestaan over het feit dat hij voor de Abwehr werkte en dat hij vertrouwensmensen zocht voor de strijd tegen sabotage. Elias beweert dat de toespraak het effect had van een koude douche. De Vlamingen meenden dat besproken zou worden hoe de Vlaamse aanwezigheid in het economische leven bevorderd kon worden. Nadat Hendrik Elias het misverstand had rechtgezet, werd beleefd afscheid genomenGa naar eind30. Elias' getuigenis wordt tegengesproken door verscheidene vnv-documenten waaruit blijkt dat er wel degelijk samenwerking was van het vns met de Abwehr over het inzetten van vertrouwensmensen in vitale economische sectoren. In een rapport over Arbeidsorde/vns, | |
[pagina 351]
| |
bestemd voor het Militaire Bestuur, 18 oktober 1940, staat te lezen dat de leiding van Arbeidsorde op 30 mei 1940 vergaderde met de Abwehrstelle en dat een lijst werd opgesteld ‘van arbeiders [...] die in de nijverheden als vertrouwenslieden zouden kunnen optreden, om sabotage tegen te gaan’Ga naar eind31. Enkele rapporten van leden van Arbeidsorde vermelden hun inzet in mei en juni 1940 als vertrouwensmannen van de Duitse overheid. De Limburgse gouwleider van de Groep Rijkspersoneel van Arbeidsorde schreef dat hij zich al sinds 19 mei 1940 in opdracht van Staf De Clercq ten dienste stelde van de bezetter om het spoorwegverkeer weer vlot te krijgen. In een rapport van zijn Oostvlaamse collega H. Willems leest men dat hij sinds 3 juni in opdracht van de Duitse spoorwegen 700 Vlaams-nationalistische arbeiders op sleutelposities plaatste. ‘In een woord,’ besloot Willems, ‘sinds juni 1940 hebben wij omwille van ons Vlaams Nationaal Socialistisch ideaal als werkelijke soldaten in dienst gestaan van de Duitse overheid.’Ga naar eind32 De vns- en de vnv-leiding beriepen zich later hethaaldelijk op de verdiensten van vnv'ers tijdens de eerste maanden van de bezettingGa naar eind33. In een vnv-document uit 1942 staat te lezen dat Staf De Clercq op 27 mei 1940 met de Abwehr de inzet besprak van honderden betrouwbare krachten als vertrouwenspersonen in de industrie. Die V-Leute werden volgens het stuk toen ook effectief ingezetGa naar eind34. Staf De Clercq zelf beweerde in een stuk van februari 1942 dat op de bewuste vergadering, die volgens hem enkele dagen na de intrede van de Duitsers te Brussel plaatsvond, de leiding van het vnv in contact kwam met de Abwehr. Met deze dienst werd samengewerkt ‘om de veiligheid van het Duitse leger, door het inrichten van verweer tegen sabotage, te verzekeren’Ga naar eind35. Wie de vooroorlogse geheime politiek van Staf De Clercq kent, is niet verwonderd over het feit dat de vnv-leider onmiddellijk zijn diensten aanbood aan de bezetter. Elias, die de geheime politiek van De Clercq ontkent of minimaliseert, moet noodgedwongen vaag blijven over de houding van de vnv-leider in de meidagen. Het valt op hoe hij in zijn naoorlogse getuigenissen nauwelijks rept over de houding of de opinie van de Clercq in deze periode. Ook over de contacten tussen de vnv-leider en het Militaire Bestuur blijft Elias bijzonder vaag. Op 3 juni 1940, d.i. twee dagen na hun aankomst in Brussel, had De Clercq een onderhoud met Militärbefehlshaber Alexander von Falkenhausen en diens Militärverwaltungschef Eggert Reeder. Over dit onderhoud is weinig bekend maar wat men erover weer is uiterst belangrijk. De vnv-leider kreeg te horen dat over de politieke toekomst van Vlaanderen pas na de oorlog, door Hitler, zou worden beslistGa naar eind36. Dat De Clercq ook iets had aan te bieden, blijkt uit een memorandum dat hij waarschijnlijk kort na het onderhoud opstelde en waarin o.m. te lezen staat: ‘Het vnv, dat 30.000 mannelijke leden telt, stelt zich volledig ter beschikking met raad en daad’. En verder: ‘Het vnv heeft trouwens niet de loop der vijandelijkheden afgewacht om volle medewerking aan Duitsland toe te zeggen’Ga naar eind37. Ik zal hierna uitweiden over dit memorandum. Voorlopig noteer ik dat drie belangrijke elementen al onmiddellijk naar voren komen: 1. De Clercq bood zijn partij aan als potentiële collaboratiekracht; 2. hij kreeg geen politieke garanties voor de toekomst van Vlaanderen; 3. hij aarzelde niet het mo-engagement uit te buiten en aldus het risico te lopen alle schepen achter zich te verbranden. Een maand na de bewuste vergadering van 14 mei in het parlement zette de vnv-leider met zijn memorandum onbetwistbaar een belangrijke stap in de richting van een tweede activisme. Hoe is zoiets te verklaren? Er zijn maar twee verklaringen mogelijk: De Clercq gaf op 14 mei niet zijn werkelijke opinie weer, m.a.w. hij zette zijn politieke medestanders voor schut, of hij veranderde de volgende weken van mening. Jef Van Dingenen legt in een reeks artikelen over deze kwestie er sterk de nadruk op dat de afspraak van 14 mei al vlug door de feiten werd achterhaaldGa naar eind38. De Clercq zou eind mei 1940, meer bepaald van 25 mei af toen duidelijk werd dat het Belgische leger zou capituleren, een tweede activisme voor mogelijk | |
[pagina 352]
| |
hebben gehouden. Van Dingenen wijst er bovendien op dat De Clercq met de mo al bewezen had er niet voor terug te schrikken ter zake volledig zijn eigen weg te kiezen. Als dat juist is, houdt dit in dat De Clercq op 14 mei, toen nog alles mogelijk was, nooit een bepaalde optie heeft willen uitsluitenGa naar eind39. Welke wijzigingen waren er opgetreden tussen 14 mei, de dag van de vergadering in het parlement, en de eerste ontmoeting op 3 juni 1940 van De Clercq met de nieuwe machthebbers? Et is eerst de totale ineenstorting van het Belgische leger en dan de bekende koninklijke proclamatie van 25 mei 1940. De capitulatie en de aanwezigheid van Leopold iii in het bezette land waren voor De Clercq nieuwe feiten. Hij zal wel onwetend zijn geweest over de ware toedracht van de drukke politieke activiteit in de omgeving van de vorst. Dat de aanwezigheid van de koning de Belgienpolitik van Hitler zou beïnvloeden, kon hij wel vermoedenGa naar eind40. De breuk tussen de regering en het staatshoofd was hem uiteraard niet onbekend. De Franse pers had het conflict breed uitgesmeerd en in België beroerde het hevig de publieke opinie. Vooral de veroordeling van de koning in Limoges door de Belgische parlementsleden veroorzaakte hevige ontstemming bij het publiek. Dat de publieke opinie zich tegen de regering keerde, was evenzeer een nieuw element voor De ClercqGa naar eind41. Het fenomeen dat, zoals de bekende kroniekschrijver Paul Struye schreef, drie vierde van de Belgen tijdens de eerste maanden gewonnen leek voor de Nieuwe Orde of er tenminste in scheen te berusten, is genoegzaam bekendGa naar eind42. Zonder twijfel was dat alles voor de leider van het vnv een verrassend gegeven. Ten slotte was er op 2 juni 1940, de dag voor de ontmoeting tussen De Clercq en de nieuwe machthebbers, de rede van kardinaal Van Roey waarin de volledige steun werd toegezegd aan ‘de zaak van de koning’. Dit alles ging wellicht door het hoofd van De Clercq toen hij aan de bezetter de diensten van het vnv ging aanbieden. Meende hij dat het uur geslagen had, of vreesde hij dat anders het gras voor zijn voeten zou worden weggemaaid? Dat De Clercq er de nadruk op legde dat het vnv ‘niet de loop der vijandelijkheden [had] afgewacht om volle medewerking aan Duitsland toe te zeggen’, doet vermoeden dat hij kapers op de kust vreesde. Hoopte De Clercq dat de mo hét argument zou worden waarmee hij potentiële politieke concurrenten kon overtroeven? Latere ontwikkelingen wijzen in die richting. Maar er is meer. De Clercq moet beseft hebben dat het politiek uitbuiten van de mo een eventuele inschakeling van het vnv in een Belgische collaboratiebeweging onmogelijk zou maken. Het is de vraag of De Clercq niet van in den beginne een soortgelijke ontwikkeling heeft willen beletten. Probeerde hij daardoor niet de ambities te fnuiken van een aantal van zijn topmensen die misschien wel in die richting dachten? De Clercq verkoos Jeroom Leuridan als mergezel voor zijn bezoek aan het Militaire BestuurGa naar eind43. Ook dat is een teken aan de wand. Dat hij geen beroep deed op Gerard Romsee, Hendrik Elias of Hendrik Borginon, die bij moeilijke onderhandelingen veel handiger waren dan de onstuimige Groot-Nederlander, valt misschien te verklaren door het feit dat De Clercq ándere plannen koesterde dan zij. Het is ook mogelijk dat De Clercq ze er buiten liet omdat hij kon vermoeden dat ze zouden vasthouden aan het parool van 14 mei. Hendrik Elias geruigt dat hij begin juni de Gentse vnv-leden samenriep om hen in te lichten over wat de leiding op 14 mei had beslist. De ontstemming was groot. Limburgse vnv'ers meldden dat ze met steun van de bezetter al volop bestuursposten hadden overgenomen. Sommigen, zoals Jef Deumens in Hasselt, deden dat al vóór 14 mei 1940Ga naar eind44. Elias beweerde dat de druk van de basis om snel te collaboreren, zeer sterk was. ‘Voor de meeste vnv-leden [werd] de collaboratie als een [...] natuurlijk feit aanvaard. [...]’ Volgens Elias werd dat in grote mate verklaard door de vooroorlogse anti-vnv-campagne van de andere partijen. De vijanden van het vnv suggereerden a.h.w. bij voorbaat een samenwerking van het vnv met de bezetter. De verpletterende Duitse overwinning, de desertie van de Belgische | |
[pagina 353]
| |
gezagdragers en de wegvoeringen zorgden ervoor dat de suggestie aanstekelijk werkte. Elias erkende daarbij dat de ideologie van het vnv ‘de geesten ontvankelijk heeft gemaakt voor een samenwerking met het nationaal-socialistisch Duitsland’Ga naar eind45. De basis holde de leiding voorbij. Zo stelde althans Elias het voor na de oorlog. Elias' getuigenis spreekt dus niet over een aarzeling om te collaboreren. Zowel de leider als de basis van het vnv waren daar van het begin af toe bereidGa naar eind46. Enkele topfiguren, die vroeger al herhaaldelijk hadden moeten ondervinden dat ze hun impact op de partij en op de leider ervan schromelijk overschatten, constateerden tot hun verbazing dat de organisatie die ze mee hadden ontworpen een dynamiek ontwikkelde waar ze geen vat meer op hadden. Elias moest de ‘zeer persoonlijke politiek’ van zijn leider vaststellenGa naar eind47. | |
1.2.3 Het herverschijnen van ‘Volk en Staat’.Staf De Clercqs demarches sorteerden voorlopig weinig effect. Het vnv vertoonde in juni 1940 naar buiten geen politieke activiteiten. Eggert Reeder wachtte voorlopig af om na te gaan in welke mate het vnv dienstig kon zijn voor de Duitse bezettingspolitiek en voor het Militaire BestuurGa naar eind48. Het Militaire Bestuur liet wel Volk en Staat verschijnen zodat het vnv vanaf 12 juni weer over een dagelijkse spreekbuis beschikte. De krant was sedert 11 mei 1940, toen de hoofdredacteur en de beheerder-directeur werden aangehouden, niet meer verschenen. De Antwerpse advocaat Jan Brans lag, samen met twee confraters, Lode Claes en Frans Dillen, aan de basis van het weer verschijnen van de krant. Brans heeft altijd beweerd dat hij daarvoor persoonlijk werd aangesproken door De Clercq die hem, samen met Filip De Pillecijn en twee Duitse persspecialisten, begin juni 1940 in Antwerpen kwam opzoekenGa naar eind49. Kort daarna kreeg Brans nog het bezoek van Victor Leemans die in naam van de leiding het verschijnen van de vnv-krant wou laten uitstellen, wat Brans weigerdeGa naar eind50. De nieuwe hoofdredacteur nam met steun van de bezetter de drukkerij van Volksgazet in beslag en op 12 juni verscheen Volk en Staat weer. Hendrik Elias beweerde tijdens zijn proces, ook later nog, dat Volk en Staat verscheen zonder medeweten van De Clercq en tegen de uitdrukkelijke wens in van de leiding. Brans werd naar Brussel ter verantwoording geroepen waar de zaken, aldus Elias, uiteindelijk in der minne werden geschikt. Brans bleef hoofdredacteur van de B-editie. Antoon Mermans zou, na zijn terugkeer uit Frankrijk eind juli, hoofdredacteur blijven van de A-editieGa naar eind51. In zijn laatste geschriften erkende Elias de rol van Staf De Clercq. Hij kwam nu tot de conclusie dat de heruitgave van Volk en Staat moest worden beschouwd als ‘het begin [...] van een nieuwe politiek van Staf De Clercq en van een totale ommekeer in de leiding van het vnv’. Elias bedoelde dat de vnv-leider een ‘zeer persoonlijke politiek’ begon te voeren die ontsnapte aan de controle van de gematigde leden van de staf. Het zal inmiddels duidelijk zijn dat het onjuist is te veronderstellen dat De Clercq pas sindsdien een persoonlijke politiek voerde. Men kan zich afvragen hoe het komt dat het initiatief van De Clercq al niet aan het licht kwam toen Jan Brans ter verantwoording werd geroepen voor de vnv-leiding. Jan Brans verklaarde hierover dat hij tijdens zijn onderhoud in Brussel de rol van De Clercq verzweeg. Staf De Clercq zou zich hierdoor zeer verplicht hebben gevoeldGa naar eind52. Heeft De Clercq niet willen beletten dat zijn stafleden mee zeggenschap zouden krijgen over het vnv-orgaan? Wilde hij van de krant de spreekbuis maken van zijn eigen Grootnederlandse overtuiging? Een en ander wijst in die richting. Het feit dat hij tijdens zijn reis naar Antwerpen werd vergezeld door Filip De Pillecijn, ex-journalist van De Standaard, wijst erop dat hij een adviseur wenste buiten zijn eigen kring van raadgevers. Dat er ook twee Duitse persspecialisten bij waren, toont aan dat De Clercq niet improviseerde. Van Dinge- | |
[pagina 354]
| |
nen werpt nog een andere vraag op: waarom stelde De Clercq voor het uitgeven van de krant zijn vertrouwen in drie advocaten die geen vnv'ers waren? Wou De Clercq snel handelen omdat hij wist dat er in Antwerpen ultra's actief waren die hij terecht vreesde als potentiële kapers? Een van die Groot-Duitsers was immers Herman Van Puymbrouck. Hij had niet één maar veel appeltjes te schillen met de vnv-leider. De Clercq was trouwens van in den beginne het middelpunt van een hetzeGa naar eind53. Dat neemt niet weg dat men de indruk krijgt dat De Clercq toen poogde de gematigde vleugel van zijn partij onder controle te houden. In Volk en Staat werd van meet af aan een Grootnederlands betoog gevoerd. De krant diende zich aanvankelijk níét aan als een vnv-krant. Er werd met geen woord gesproken over de partij. vnv-leiders als Tollenaere ondertekenden hun artikels zonder opgave van hun functie. Het vnv had nog niet de toelating om als politieke groepering te opereren. De krant verscheen onder het wakende oog van de censuur. Ze moest zwijgen over het vnv. Bovendien bleek dat Frans Dillen en Lode Claes heel eigen plannen koesterden en geen aanmoediging nodig hadden om over het vnv te zwijgen. Pas eind juli 1940, toen het vnv van de bezetter een kans kreeg om als politieke groep naar buiten te komen, toonde Volk en Staat zich opnieuw een partijkrant. Op 31 juli verschenen voor het eerst berichten over vnv-vergaderingen. Claes en Dillen verdwenen uit de redactie. Dillen stapte vrijwillig op. Hij zou mee aan de wieg komen te staan van de Vlaamse ss. Claes werd op 15 augustus ontslagen na een conflict met Jan BransGa naar eind54. | |
1.2.4 Groot-Nederland en ‘Lebensraum’: de grootse plannen van Staf De ClercqIn de eerste helft van juni 1940 stelde Staf De Clercq een ‘memorandum’ en een bijbehorende ‘aanvullende nota over het Vlaams Nationaal Verbond’ op. Deze documenten geven een goed beeld van de grote verwachtingen die de vnv-leider koesterdeGa naar eind55. Hij tekende de krachtlijnen van zijn politiek. Wij mogen aannemen dat De Clercq in de overtuiging leefde dat hij met de hulp van de bezetter zijn programma zou kunnen realiseren. De leider van het vnv liep zeer hard van stapel. Ik weet niet of hij het stuk alleen opstelde, noch wie zijn eventuele politieke raadgevers waren. Het politieke programma dat De Clercq erin ontvouwde bewijst onweerlegbaar dat hij een ultra-nationalisme huldigde dat even ambitieus als onwezenlijk was. Hij stelde dat er in afwachting van een Grootnederlandse staat, een zelfstandig Vlaanderen, met inbegrip van Brussel en Frans-Vlaanderen, moest tot stand komen. Voor Wallonië waren er verschillende mogelijkheden, o.m. een volksverhuizing van de Walen naar Frankrijk OF een kolonisatie door Vlaanderen. Voorts moest de staatkundige eenheid der Nederlanden worden voorbereid, met alvast een eenheidspartij in beide delen. Men merkt het: De Clercq zag het groot. Hij wilde de politieke eenheid van de gebieden die hij beschouwde als behorend tot de Nederlanden. Het lijdt geen twijfel dat hij droomde van een machtige onafhankelijke staat. Hoe weinig inzicht hij had in de werkelijke mechanismen van de macht blijkt uit de laconieke mededeling dat Vlaanderen en Noord-Nederland ingeschakeld moesten worden in de economie van Duitsland. Terloops kan ook worden opgemerkt dat De Clercq een vereniging van gebieden wenste, niet van mensen: de Walen werden namelijk met deportatie bedreigd. De Clercq vroeg voorts de inschakeling van betrouwbare Vlamingen in 's lands bestuur. Op dit gebied besefte hij wél waar de vitale domeinen lagen. Hij vroeg een zuivering van het nir, van de lokale besturen en van de politiële diensten. Betrouwbare Vlamingen zouden er de dienst uitmaken. Dat kon gemakkelijk gebeuren binnen de bestaande wetgeving, schreef hij. Zo stelde De Clercq maatregelen voor tegen degenen die in mei 1940 hun post | |
[pagina 355]
| |
hadden verlaten. De vnv-leider bepleitte de aanstelling van vlaamsgezinden maar in feite droomde hij al van een greep naar de macht in de Belgische instellingen. Dat wordt wel duidelijk als men zijn voorstellen i.v.m. de rijkswacht leest. Hij oordeelde dat betrouwbare Vlamingen de touwtjes in handen moesten krijgen. Daarom stelde hij voor mo'ers in te schakelen. Zo hoopte hij vat te krijgen op het repressie-apparaat. In verband met de mo zinspeelde hij op de rol van die organisatie tijdens de meidagen. In de loop van juni 1940 verzamelde De Clercq de bekende mo-rapporten en hij zond in die periode zijn beruchte mo-rapport aan Keitel, chef van het okwGa naar eind56. Daaruit moest de algehele samenwerking van het vnv met de Abwehr blijken, en dit al sinds 1934. Het is duidelijk dat De Clercq veel verwachtte van het onthullen van de mo-activiteiten en dat hij een groot vertrouwen stelde in zijn contactpersonen bij de Abwehr. Hij speculeerde er blijkbaar op dat ze het, op zijn zachtst gesteld, overtrokken rapport zouden bevestigen. Hoe groot was de invloed van de Abwehr op De Clercqs handelingen bij het begin van de bezetting? Wat hebben mensen als Scheuermann en Marwede de leider van het vnv voorgehouden? Het blijven open vragen. In een aanvullende nota signaleert De Clercq ten slotte dat hijzelf en leden van zijn staf (Hendrik Elias, Gerard Romsee en Ernest Van den Berghe) in nauw contact stonden met de bezetter. Werd het memorandum opgesteld na overleg met deze leden van de staf? Hendrik Elias getuigt dat hij vage herinneringen heeft aan gesprekken in de leiding over een memorandum dat zou worden geredigeerd met het oog op contacten met de bezetter. Hijzelf stelde hierover een nota op. Maar het is, aldus Elias, uitgesloten dat het stuk verband houdt met zijn nota en al evenmin dat over zijn stuk in de staf zou zijn gediscussieerd. Hij beweert dat een deportatie van de Walen en een aanhechting van Frans-Vlaanderen nooit in overweging zijn genomen. Elias komt tot de conclusie dat het stuk buiten de staf om tot stand kwamGa naar eind57. Toen Staf De Clercq het plan opvatte op 11 juli 1940 een manifest te publiceren gericht aan de vnv-leden en de Vlamingen, ging hij weer te rade buiten de kring van zijn directe medestanders. Het was Wies Moens die de tekst opstelde. De aanleiding om een manifest op te stellen is niet ver te zoeken. Elias getuigt dat De Clercq op het idee kwam na het verschijnen van het bekende manifest (28 juni 1940) van Hendrik De Man aan de leden van de bwpGa naar eind58. De maneuver van De Man was niet bij alle vnv-leiders in goede aarde gevallen. Reeder schreef in zijn activiteitsverslagen dat de verspreiding van het manifest werd verboden omdat het ‘de Vlamingen’ ergerdeGa naar eind59. De Man had het in zijn manifest over het ‘Belgische volk’. Volk en Staat schreef dat het noodzakelijk was ‘de volkse belangen veilig te stellen alvorens over een zogezegd Belgisch volk kan gesproken worden’. Het lijdt geen twijfel dat Staf De Clercq niet bepaald gelukkig was met het manifest van De Man. De Clercqs 11-juli-boodschap kan beschouwd worden als een tegenzet. Het stuk had een integraal Grootnederlandse strekkingGa naar eind60. ‘Het moment is gekomen voor de Dietse Nederlanden om opnieuw hun eenheid te bevestigen. Vlaanderen, heel Vlaanderen, en Noord-Nederland horen bij mekaar. Het hangt van ons daarbij niet af het lot van Wallonië te bepalen: dat is de taak van het Waalse volk zelf.’ Een samenwerking met de Walen was maar mogelijk, zo schreef hij, als ze geen hindernis vormden voor de hereniging der Nederlanden en als de staatsorde op zo'n wijze zou worden geregeld dat het Franstalig-Waalse element nooit meer een gevaar zou vormen voor Groot-Nederland. Over Frans-Vlaanderen had hij het niet expliciet, maar het is duidelijk dat de notie ‘heel Vlaanderen’ daaraan refereerde. De vnv-leider had op nationaal gebied zijn aspiraties al iets gematigd. Hij beschouwde Wallonië niet meer als Lebensraum voor de Vlamingen. Hij moest wel ervaren dat hij voor de bezetter veel te ver ging. Het Militaire Bestuur verbood de publikatie van het manifest in | |
[pagina 356]
| |
Volk en StaatGa naar eind61. Elias beweert dat het stuk in eerste instantie werd gewijzigd omdat Adolf Hitler er niet in voorkwam en in tweede instantie omdat er een uitspraak werd gedaan over de toekomst van België en NederlandGa naar eind62. Hieronder zullen we zien dat het Militaire Bestuur het vnv pas als gesprekspartner accepteerde nadat het zijn Grootnederlandse plannen in de koelkast stopte. Na enig tegenstribbelen was het vnv daartoe bereid. Het verlangen naar de macht was groter dan de heilige principes. De 11-juli-boodschap onthulde al zeer duidelijk het streven naar de totalitaire macht in Vlaanderen. ‘Wijzelf’, verklaarde De Clercq, ‘hebben meer dan wie ook recht van spreken.’ Het oude regime heeft definitief afgedaan. ‘Het parlementaire systeem en de partijenpolitiek zijn dood.’ Het vnv is nooit een partij geweest, het was ‘de kampformatie van de Vlaamse volkswil’. Het land moet geleid worden door een ‘autoritaire regering [...] die in haar volksverbondenheid de grond en de rechtvaardiging van haar bestaan vindt’. In een sociaaleconomisch deel had de vnv-leider het over het ‘nationaal-solidarisme’ dat de partijorganisaties (vakbonden, ziekenfondsen...) zou vervangen in een corporatistische staatsordening. Het vnv wou de weg wijzen naar dit alles. Staf De Clercq liet zijn gewraakte 11-juli-rede schrijven door Wies Moens, die tot dan toe zich afzijdig had gehouden van het vnv. Elias getuigt dat de tekst lang bediscussieerd werd door de vnv-leiding en dat de inhoud sterk overeenstemde met zijn eigen opvattingenGa naar eind63. Houdt dit in dat de 11-juli-rede beschouwd kan worden als een tekst waar de hele staf achter stond? Hoe dan ook, op 28 juli 1940 spraken Hendrik Elias en Ernest Van den Berghe in Hasselt op een vnv-vergadering nagenoeg dezelfde taalGa naar eind64. Elias zei er dat ‘het Vlaamse volk [...] door de mond van het vnv [zal spreken]’. Uit hoofde van de ervaring met de 11-juli-rede verklaarde hij dat niet het vnv de toekomstige landsgrenzen zou bepalen. Niettemin had hij het over het toekomstige Groot-Nederland waartoe de Walen niet behoorden. Mochten de Vlamingen door een ‘hogere macht’ worden gedwongen de Walen te ‘dulden’, dan mochten de laatstgenoemden in geen geval een hinderpaal zijn voor de Grootnederlandse staat. Ernest Van den Berghe hield een redevoering met als thema ‘Dietsland en ordel’, niet toevallig de leuze van het Verdinaso. Het vnv probeerde als zelfverklaarde emanatie van het Vlaamse volk, zoveel mogelijk groepen en personen aan zich te binden. Op 29 juli 1940 sprak Reimond Tollenaere in Gent. Hij verklaarde dat een ‘nieuw activisme’ nodig wasGa naar eind65. Niemand sprak hem tegen. Het verzet tegen een tweede activisme, zo dat er al ooit geweest is, verdween in de loop van juni en juli als sneeuw voor de zon. Op het eerste gezicht was de vnv-leiding het ook eens over de doelstellingen en de modaliteiten van een tweede activisme. Bekijkt men de zaken van dichterbij, dan constateert men dat er bij de leiding wel fundamentele meningsverschillen bestonden. | |
1.2.5 Op twee sporen naar de collaboratieBinnen het vnv waren er twee strekkingen, elk met een eigen visie ten aanzien van de houding van het vnv tegenover de collaboratie. Niet het collaboreren zelf stond ter dicussie wel de manier waarop. Een oude scheidingslijn werd weer zichtbaar. Enerzijds de radicale vleugel met Staf De Clercq, gesteund door een brede basis, die een snelle greep naar de macht op het oog had en meende dat, met de hulp van de Duitse bezetter, het uur naderde waarin de revolutie de hereniging van de Dietse Nederlanden zou bewerkstelligen. Aan de andere kant was er de gematigde vleugel die, na enige aarzeling, zich de gunstige conjunctuur ten nutte wilde maken om eindelijk door te stoten tot de traditionele machtscentra van de Belgische staat. Tijdens de eerste maanden van de bezetting zette Staf De Clercq de gematigde vleugel | |
[pagina 357]
| |
van de vnv-leiding herhaaldelijk buiten spel. Hendrik Elias getuigt dat de gebeurtenissen de stem van de gematigden deden verstommenGa naar eind66: ‘Staf De Clercq, de man van het evenwicht, sloeg [...] over naar de natuurlijke neiging van zijn karakter en ontsnapte meer en meer aan de kritische invloed van zijn oudere medewerkers. De jongeren, de dynamischen kwamen aan het woord, gans natuurlijk meegedragen door de stroom van dit nationaal-socialisme dat zegevierde en waar men instinkt en intuïtie, georiënteerd naar de durvende daad, hoger stelde dan twijfelend afwachten.’ Een van die jongeren was Reimond Tollenaere. Hij kwam duitsgezinder dan ooit terug uit de Franse gevangenis. In Volk en Staat schreef hij dat de ‘Dietse revolutie’ nakende wasGa naar eind67. Boven zagen we al dat de krant van meet af aan een uitgesproken Grootnederlands betoog voerde. Men moet rekening houden met de toenmalige atmosfeer in Vlaams-nationalistische kringen. Er werd hardop gedroomd en zeer velen achtten de vorming mogelijk van een Grootnederlandse staat. Het had ook te maken met een oncontroleerbare geruchtenstroom. In het bezette land was de informatie gebrekkig en gemakkelijk manipuleerbaar, want moeilijk te controleren. Uit Nederland kwamen berichten dat de Grootnederlandse gedachte in de leidende kringen opgang maakte. Op 18 juni verscheen in Volk en Staat een interview met Flor Grammens. Hij had pas Nederland bezocht. Grammens verklaarde dat de Grootnederlandse gedachte bij vele vooraanstaande Nederlanders was doorgedrongen. Elias getuigt hoe Leo Picard eind juni of begin juli 1940 uit Nederland kwam en dit verhaal vertelde aan wie het horen konGa naar eind68. Een van degenen die Picard bezochten was Frans Daels. Daels ontpopte zich als een radicale Groot-Nederlander. Hij stelde een manifest op dat hetzelfde lot onderging als het 11-juli-manifest van Staf De Clercq. In het manifest pleitte Daels voor de ‘politieke hereniging der Nederlanden’Ga naar eind69. Een Lagebericht van 9 juli 1940 van de Gentse Oberfeldkommandant meldt dat Daels ter gelegenheid van een bezoek aan de Oberfeldkommandantur had verklaard dat hij ‘zusammen mit einer Reihe manhafter Flamen’ een oproep zou lanceren tot samenwerking van verscheidene ‘politischen und unpolitischen Gruppen [...] zwecks gemeinsames Vorgehens hinsichtlich der Gestaltung des Politischen Schicksals des Flamentums’. Dat lot was ‘die Vereinigung des gesamten flämischen Volkes in einem neuen flämisch-niederländischen Staat [...], der die flämischen Gebiete Belgiens und Nordfrankreichs und die Niederlande umfasse und an Großdeutschland angelehnt sein müsse’Ga naar eind70. Daels lukte erin op de in beperkte kring gehouden IJzerbedevaart van 18 augustus 1940 een Nederlander aan het woord te laten. Het was Arnold Meyer, de leider van het uit het ‘Zwart Front’ voortgekomen ‘Nationaal Front’. Meyer verklaarde er dat de Grootnederlandse gedachte in Nederland opgang maakte. In Vlaanderen circuleerde toen een Grootnederlandse motie, verspreid door de redactiesecretaris van Nieuw Vlaanderen, Jef Van de Wiele. Hij organiseerde bijeenkomsten waarop vooraanstaande Vlamingen zich achter een beginselverklaring schaarden die een staatkundige hereniging van de Nederlanden als voorwaarde stelde voor de opbouw van een ‘nieuwe sociale volksorde’Ga naar eind71. Het stuk werd o.m. ondertekend door Frans Daels, Jozef Goossenaerts, Filip De Pillecijn, Germain Lefever, Piet Meuwissen, Eugène De Lille, Leo Elaut e.a., allen vlaamsgezinden die zich voor de oorlog zeker niet als Groot-Nederlanders hadden geprofileerd. Dat ook Jeroom Leuridan en Michiel Bulckaert tot de ondertekenaars behoren, zal niemand verbazen. Bij degenen die nog aangezocht zouden worden, treft men o.m. de namen aan van Hendrik Elias en Staf De Clercq. Het was niet de enige motie die circuleerde. Op 16 juni had er al een bijeenkomst plaatsgehad waar vlaamsgezinden van uiteenlopende strekking aan deelnamen: vnv'ers (o.m. Hendrik Elias) naast vlaamsgezinden uit diverse sociaal-culturele organisaties (Filip De Pillecijn, Jozef Clottens, Eduard Amter, Jozef Muls, Julien Lefever e.a.). Ze keurden een motie goed die stelde dat de eenheid van het Nederland- | |
[pagina 358]
| |
se volk in het nieuw geordende Europa gewaarborgd moest worden door de politieke hereniging van de Nederlanden. Er werd aan toegevoegd dat ze, als een hereniging voorlopig onmogelijk bleek, alleen een nieuwe ordening zouden aanvaarden waarin het Vlaamse volk zelfbeschikking zou verwerven. Brussel beschouwden ze als ‘Nederlandse grond’. Door anderen werden pogingen ondernomen om een Grootnederlandse organisatie te vormen tégen het vnv. Het Verdinaso vormde de ernstigste bedreiging. Toen de Dinaso-leiders Paul Persijn, Emiel Thiers en Frantz Van Dorpe op 23 juni 1940 in Brussel een vergadering samenriepen, trof men tussen de aanwezigen Bert D'Haese aan. Hij had al voor de oorlog toenadering gezocht tot het Verdinaso. Minder ernstig was de oprichting van de Nationaal Socialistische Beweging in Vlaanderen (nsbiv), een beweging die pretendeerde de Vlaamse vleugel te zijn van de beweging van Anton Mussert. Het lijdt geen twijfel dat Staf De Clercq zich opgezweept voelde door de Grootnederlandse stortvloed. Aan de ene kant zal het hem hebben gesterkt in zijn overtuiging, aan de andere kant zou hij ondervinden dat hij niet de enige was om op te roepen tot een eensgezind Grootnederlands standpunt. Frans Daels wierp zich duidelijk op als een nieuwe leider. De Clercq zal zich niet ten onrechte hebben afgevraagd welke plaats het vnv kreeg in de plannen van de nieuwbakken politici. In ieder geval werd hij in deze kringen niet zo vanzelfsprekend als dé leider van de Vlamingen beschouwd. De Clercq werd bovendien geconfronteerd met de eigenzinnige politiek van de gematigde vleugel van de vnv-leiding. Drie actoren speelden daarbij een belangrijke rol: Hendrik Borginon, Hendrik Elias en Gerard Romsee. Ze legden contacten met het Belgische establishment. De vnv-leider zag bezorgd toe hoe het establishment plannen maakte voor een nieuw België en hoe zijn eigen topmensen erbij betrokken waren. Hendrik Borginon behoorde weliswaar niet tot de leiding maar hij probeerde sinds het ontstaan van de partij een richtinggevende invloed uit te oefenen. Dat was in de zomer van 1940 niet anders. Boven zagen we al hoe hij tijdens zijn verblijf in Frankrijk in contact kwam met vele Belgische politici en gezagdragers. Hij kwam er onder de indruk van de egards die tegenover hem in acht werden genomen. Het was hem duidelijk geworden dat het Vlaamsnationalisme in het nieuwe België een cruciale rol zou spelen. Al begin juni had Borginon contacten met Maurice Lippens, oud-minister en gewezen gouverneur van de Kongo. Lippens was toen druk in de weer om een regering te vormen rondom de figuur van Leopold iii. Hij was beslist niet de enige Belgische politicus om initiatieven in die richting te nemen, wel de actiefsteGa naar eind72. Lippens had al op 31 mei een onderhoud met Edmond Van Dieren die net als Borginon steeds aan de rand van het vnv was blijven staan. Hij was geen lid van de partij maar genoot als fractieleider in de Senaat aanzien, zowel binnen als buiten het vnv. Van Dieren verklaarde zich volledig akkoord met de visie van Lippens. Iedereen moest zich rondom de koning scharen en er was geen tijd te verliezen. Van Dieren verklaarde zich bereid een ontmoeting met Borginon te organiseren. Lippens, Borginon en Van Dieren ontmoetten elkaar op 6 juni 1940. De notulen van de secretaris van Lippens en een door Borginon opgestelde corrigerende nota bij dit verslag zijn bewaard geblevenGa naar eind73. Lippens liet doorschemeren dat hij met goedkeuring van de koning het terrein aftastte om te komen tot een regering rondom het staatshoofd. Borginon meende dat het vnv bereid was mee te werken aan een verzameling rond de figuur van de koning. Het vnv stond op het standpunt, aldus Borginon, dat tijdens de bezetting elke bemoeienis van de bezetter vermeden diende te worden. Een opleving van de taalstrijd was daarom te vermijden. Het vnv was vastbesloten geen tweede activisme te patroneren. Van Dieren voegde eraan toe dat het vnv niet de intentie had met de bezetter in contact te treden met het oog op een voorkeursbehandeling voor de Vlamingen. Borginon waarschuwde er evenwel voor de Vlamingen niet voor het hoofd te stoten. Het ogenblik was gekomen om Vlaam- | |
[pagina 359]
| |
se organisaties (bijv. het Vlaams Economisch Verbond) en Vlaamse prominenten (bijv. Victor Leemans) te betrekken bij het sociale en economische beleid. Ook in de magistratuur - een domein dat Borginon nauw aan het hart lag - moest een nieuwe wind waaien. Een verstandig beleid zou elke aanleiding tot een tweede activisme voorkomen. Lippens antwoordde dat hij graag in contact zou treden met ‘des élements flamands intéressant. [...] Il peut être utile d'avoir des échanges de vues pour diriger dans une même direction ceux qui ont confiance en nous et surtout éviter que des pêcheurs en eau trouble n'interviennent, alors que nous serons pas de trop pour reconstituer notre pays pendant les années qui vont suivre cette épouvantable tourmente’Ga naar eind74. Borginon ontmoette Lippens later opnieuw, o.m. op 10 juni, samen met Max-Léo Gérard en secretaris-generaal Jean VossenGa naar eind75. Mogelijk heeft de toenadering van Lippens een demarche van Staf De Clercq in de richting van de koning uitgelokt. Op 3 juni 1940 - de dag dat hij voor het eerst de nieuwe Duitse machthebbers ontmoette - schreef de vnv-leider een brief aan Leopold iii waarin hij om een onderhoud vroeg. De Clercq wou de vorst spreken over ‘de nieuwe toestand geschapen door de opgave van het Belgische leger’ en over de gedeporteerde Vlaams-nationalisten. Op 10 juni kreeg hij antwoord van de secretaris van de koning, Robert Capelle. De koning kon wegens omstandigheden geen audiëntie verlenen maar Capelle was bereid De Clercq te ontvangen. De Clercq liet weten dat hij in dat geval afzag van een gesprekGa naar eind76. Het blijft dus een open vraag wat De Clercq aan het Belgische staatshoofd had willen zeggen. Men kan vermoeden dat hij in ieder geval elke medewerking van het vnv aan een ‘belgicistische collaboratie’ bij voorbaat wilde uitsluiten. Het is echter niet onmogelijk dat De Clercq Leopold iii wou polsen of hij het koningschap over een Grootnederlandse staat zou aanvaarden. In zijn memorandum van begin juni 1940 voor het Militaire Bestuur stelde de vnv-leider de vraag wat er zou gebeuren met het Belgische en het Nederlandse koningshuisGa naar eind77. In tegenstelling tot Leopold iii, had koningin Wilhelmina wel het land verlaten en de wijk genomen naar Groot-Brittannië. Vanuit hofkringen werd contact opgenomen met gematigde vnv'ers. Op 8 juli vond een onderhoud plaats met Borginon, Van Dieren, Romsee en Louis Frédéricq, de kabinetschef van de koning, die midden juni zelf Borginon om een onderhoud had verzochtGa naar eind78. Borginon heeft voor zijn vertrek naar Frankrijk op 21 juli nog met tal van andere prominenten gesprekken gevoerd, ook met de secretarissen-generaal. Dat blijkt uit een nota, begin juli 1940Ga naar eind79 door hem opgesteld. Hij liet niets onverlet om eenieder die hij kon bereiken ervan te overtuigen dat een federatieve omvorming van de Staat noodzakelijk was om de Vlaamse zelfstandigheidswil om te vormen tot ‘de machtigste factor voor het behoud [...] van de staat’. De secretarissen-generaal had hij in Vlaams opzicht al afgeschreven. Borginon zag Leopold iii als de enige waarborg voor de toekomst. Zijn leiding zou met vertrouwen worden aanvaard zodra ze beantwoordde aan de ‘fundamentele richtlijnen van het Vlaamse streven’. Wat het Vlaams-nationalisme betrof, verklaarde Borginon dat bewezen zal worden dat de leuze ‘onverfranst-onverduitst’ geen ‘ijdel woordengekraam’ was. Eens te meer wordt duidelijk dat Borginon helemaal geen vat had op Staf De Clercq, die toen zijn diensten aan de bezetter al had aangeboden. Hierboven zagen we dat de vnv-leider samen met Jeroom Leuridan al op 3 juni 1940 von Falkenhausen en Reeder ontmoette. De nota van Borginon ontlokte niet veel reacties. Maar één reactie is bekend. Ze is veelbetekenend voor de toenmalige atmosfeer. De liberale oud-minister Albert Devèze schreef dat hij steeds unitarist was geweest maar dat hij besefte dat de tijd van het unitarisme voorbij was en dat hij niet zou aarzelen ‘à envisager la restauration de la Belgique sur la base du fédéralisme tel que vous le définissez’Ga naar eind80. Naast Borginon sprak ook Hendrik Elias met Maurice Lippens, zij het pas in augustus 1940. Lippens had inmiddels het ‘Studiecentrum voor de hervorming van de Staat’ heropge- | |
[pagina 360]
| |
richtGa naar eind81. In de schoot van het Studiecentrum werd op 20 augustus beslist dat o.m. de vnv'ers Victor Leemans en Hendrik Elias zouden worden aangezocht toe te treden opdat vertegenwoordigers van alle delen van de publieke opinie vertegenwoordigd zouden zijnGa naar eind82. Leemans trad eind augustus toe tot het uitvoerend bureau van het Studiecentrum. Elias getuigde na de oorlog dat hij nooit werd aangezocht. Hij bevestigde wel dat hij omstreeks die tijd een gesprek had met Lippens. Elias beweerde dat hij van De Clercq de opdracht had gekregen het Grootnederlandse standpunt te verdedigen. Tegen zijn zin sneed Elias het onderwerp aan. Lippens zou hem hebben geantwoord dat hij er voor de verdere toekomst in principe niets op tegen had, maar dat hij het voorlopig wilde houden bij het Belgische kader. Wat er voorts precies werd besproken, signaleerde Elias niet. Uit het gesprek begreep hij wel dat de kringen rondom Lippens aanstuurden op een coalitieregering waarbij het vnv betrokken zou worden. Elias werd ook uitgenodigd voor een ontmoeting met Robert Capelle op 17 september 1940. Elias accepteerde omdat hij Capelle beschouwde als de woordvoerder van de koningGa naar eind83. Hij hoopte, zo schreef hij na de oorlog, ‘een aanknopingspunt [te vinden] voor een politiek’. Een verslag van het gesprek Elias-Capelle is te vinden in de memoires van deze laatsteGa naar eind84. Elias noemt het verslag dermate onvolledig dat het een totaal vals beeld geeft. Nochtans zijn Cappelles memoires een getrouwe weergave van de nota's die hij onmiddellijk na het gesprek optekendeGa naar eind85. Het enige wat Capelle onvermeld liet was Elias' uitlating over de regeringsgetrouwe parlementsleden - ‘de limogeards’ - die in ‘concentratiekampen’ moesten worden opgesloten. Jammer genoeg is Elias' versie van het gesprek niet teruggevonden. Volgens Capelle zou Elias het Grootnederlandse programma van het vnv hebben onderschreven als een ideaal, met de bedenking dat het onzeker was of dat ideaal wel gerealiseerd kon worden. Mocht het vnv gedwongen worden de Belgische grenzen te respecteren, dan zou de Belgische staat aanvaard worden als ‘pis-aller’. In dat geval zou het vnv aansturen op een hervorming van de staat in federale zin. Een eenpartijregime moest worden ingesteld met aan het hoofd een regering met een vijftal ministers. Ten aanzien van de koning nam het vnv een neutrale houding aan: ‘ni approbation, ni désapprobation’. Begin september 1940 ontmoette Elias Hendrik De Man. Het is genoegzaam bekend dat De Man, zeker na de publikatie van het Manifest van 28 juni 1940, door velen werd beschouwd als een potentiële regeringsleider. Voor velen was hij ook ‘de man van Laken’. De publikatie van het Manifest van 28 juni viel niet bij alle Vlaams-nationalisten in goede aarde. Het is van belang te weten dat De Man nog voor hij zijn manifest opstelde, overleg pleegde met enkele vooraanstaande Vlaams-nationalisten. Op 19 juni 1940 sprak hij met Germain Lefever en Karel De Feyter, resp. voorzitter en secretaris van vos. Volgens het verslag van De Feyter sprak De Man hen uitdrukkelijk over de vorming van een regering o.l.v. de koningGa naar eind86. Dat De Man in eerste instantie met leden van vos en niet met vnv'ers contact zocht, kan te maken hebben met het feit dat hij contacten wou met het Vlaams-nationalisme, buiten het vnv om. vos had zich de jaren voor de oorlog steeds koningsgezinder getoond. Op 30 mei 1940 zond De Feyter namens het hoofdbestuur een brief aan Leopold iii waarin de koning loyauteit werd toegezegdGa naar eind87. De Man die zich tijdens de achttiendaagse veldtocht uitdrukkelijk als officier had opgesteld, vond in vos een klankbord bij oud-militairen. De Man beschouwde het vnv trouwens als een verderfelijke en separatistische partijGa naar eind88. Hendrik Elias hield die indruk over toen hij begin september 1940, samen met Ernest Van den Berghe, De Man op diens bureau ontmoette. ‘Ik geloof’, zo getuigde Elias na de oorlog, ‘dat hij in ons slechts vijanden zag en ons misprees.’Ga naar eind89 Elias nam ook deel aan vergaderingen van kvv'ers. Hij herinnerde zich een bijeenkomst in Brussel waarop hij samen met Hendrik Borginon overleg pleegde met o.m. Leo Delwaide, Alfons Verbist en Edgar de Bruyne. De vergadering werd voorgezeten door Ernest Claes. De | |
[pagina 361]
| |
katholieke onderhandelaars maakten bezwaren tegen het Grootnederlandse standpunt van het vnv en eisten garanties voor het katholiek onderwijs. De gesprekken verliepen constructief, aldus Elias, totdat Delwaide de deur dichtsloeg met de bedenking dat ze niets wilden of konden ondernemen zonder toestemming van de bisschoppenGa naar eind90. Enig concreet gevolg heeft het gesprek niet opgeleverd. Over contacten met de vroegere bondgenoot Rex is weinig bekend. Elias had er alvast geen herinneringen aan, hoewel hij besprekingen voerde met Pierre Daye en, samen met Edmond Van Dieren en Gerard Romsee, met de rexistische senator Xavier de GrunneGa naar eind91. Elias noemt Gerard Romsee als de spilfiguur tussen het vnv en het Belgische establishment. Hij was betrokken bij de meeste contacten en gaf daarbij de schijn meer te weten over de houding en de opinie van de koning. Ten aanzien van het vnv scheen Romsee een strategie uit te werken. Romsee was de eerste belangrijke vnv'er die tijdens de bezetting werd aangesteld tot een officiële functie. Van 15 juli tot 15 september 1940 was hij samen met de stafhouder van de Brusselse balie H. Bodson, de prins van Merode, generaal G. Hannecart en de Nobelprijswinnaar prof. Corneel Heymans commissaris-generaal voor de repatriëring van de BelgenGa naar eind92. Het is bijzonder moeilijk het precieze belang te schatten van al deze ontmoetingen. Het is nog moeilijker af te wegen welke invloed ze hadden op de verschillende medespelers. In het wat chaotische beeld van de acties van de vnv-leiding in de zomer van 1940 komen duidelijk twee stromingen naar voren. Aan de ene kant was er leider Staf De Clercq en enkele radicale medestanders die snel tot een ruime samenwerking met de bezetter wilden komen. Ze leefden immers in de overtuiging dat hun Grootnederlandse doelstelling en hun totalitaire machtsstreven nu een kans maakten. Aan de andere kant was er de gematigde vleugel. Het is duidelijk dat een aantal prominente Vlaams-nationalisten erop rekenden betrokken te worden bij het bestuur van het nieuwe België. Zij wilden participeren in de macht via een Belgische coalitieregering rondom de koning om zo een hervorming van de staat tot stand te brengen. De beweging in wier naam ze meenden te kunnen spreken, schilderden ze af als gematigd en bereid tot het voeren van een gereserveerde politiek die de strategie van de koning niet in gevaar zou brengen. Het vnv bood in hun ogen garanties voor de toekomst van een (hervormd) België. Hieronder zullen we zien hoe Staf De Clercq zijn gematigde vleugel buitenspel zette. Een van de gevolgen, maar misschien ook mede de oorzaak waarom De Clercq zijn strategie opdrong, is de overgang van heel wat vooraanstaande vnv'ers uit de gematigde vleugel naar het Belgische bestuur. Eind juni was de leider van Arbeidsorde al benoemd tot topambtenaar bij het toen opgerichte commissariaat-generaal voor 's lands wederopbouw. Begin augustus 1940 trad hij als secretaris-generaal voor Economische Zaken in het hoogste bestuurscollege van het land. De bestendig afgevaardigde van West-Vlaanderen Michiel Bulckaert werd op 17 augustus 1940 aangesteld als gouverneur a.i. Bulckaert behoorde weliswaar tot de groep rondom Jeroom Leuridan, maar hij kan niet worden gerekend tot de radicale vleugel van de partij. Paul Beeckman, die voor 10 mei in het vnv evolueerde tot een pleitbezorger van de Vlaamse Concentratie, werd op 20 augustus commissaris-generaal van Prijzen en Lonen. Gerard Romsee werd op 17 augustus aangesteld tot gouverneur a.i. voor de provincie Limburg. Toen op het einde van het jaar ook Hendrik Elias een benoeming aanvaardde, waren de twee boegbeelden van de gematigde politiek uit de leiding van het vnv verdwenen. |
|