Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
9.2 De geheime buitenlandse politiek van Staf De Clercq9.2.1 De strijd voor een VNV-krantWij hebben gezien hoe De Schelde in 1933 in handen kwam van Herman Van Puymbrouck en hoe hij de krant op korte tijd in vnv-vaarwater loodste. Hij wilde echter zelf kapitein blijven op het Scheldeschip. Daardoor groeiden er conflicten tussen de hoofdredacteur en de partijleiding die de krant wensten te controleren. Van Puymbrouck verschool zich achter de Nederlandse aandeelhouders en probeerde in Duitsland geld te vinden voor het verlieslatende bedrijf. De vnv-leiding weigerde immers met geld over de brug te komen. In de loop van 1936 verslechterde de financiële toestand van De Schelde. De krant verloor abonnees en kopersGa naar eind70. De oorzaak ligt o.m. bij het vnv dat geen propaganda meer maakte. Eind 1936 stond de nv De Schelde op de rand van het failliet. De krant had een openstaande schuld van 45.905,05 frank bij de ‘Vlaamse Deposito- en Leenbank’. Al maanden was daarvan niets afgelost. De bank eiste haar geld op en stelde de krant in gebrekeGa naar eind71. Op 10 november 1936 vond een algemene vergadering plaats van de aandeelhoudersGa naar eind72. Op de agenda stond de ontbinding van de nv of een kapitaalsverlaging ‘tot delging van de maatschappelijke schulden’. Er werd besloten tot een kapitaalsverlaging. De nominale waarde van de aandelen werd van 1.000 frank op 140 frank gebracht maar tegelijk werd het aantal aandelen verdubbeldGa naar eind73. Waarschijnlijk werd ook de naamsverandering van De Schelde in Volk en Staat, die op 15 november 1936 plaatsvond, formeel goedgekeurd. Omstreeks die tijd probeerde Herman Van Puymbrouck geld los te krijgen van de nsb. Verbindingsmannen waren Karel Peeters en de naar Nederland uitgeweken activist Karel Waternaux. Het plan mislukte en het kostte Peeters zijn hoofd als gedelegeerd bestuurderGa naar eind74. Hij werd vervangen door de Antwerpse vnv'er Hendrik Van Hoofstadt, de financiële vertrouwensman van De Clercq. De leider van het vnv kwam een stap dichter bij zijn doel. Van Hoofstadt werd na 15 november 1936 de nieuwe gedelegeerd bestuurder. Hij was ‘de man van De Clercq’ bij Volk en Staat. Waarschijnlijk was de aanstelling van Van Hoofstadt onderdeel van een ruimere overeenkomst. De Staf meldde aan de vnv-leider dat het vnv eind 1937 volledig over Volk en Staat zou kunnen beschikken. Intussen moest de partij het blad wel in leven houden. De Clercq schatte de benodigde som in 1937 op zo'n 300.000 frankGa naar eind75. In de eerste helft van 1937 escaleerden de conflicten tussen Herman Van Puymbrouck en de rest van de vnv-leiding. Ik heb ze hierboven al stuk voor stuk behandeld. Er was de affaire-Van Blankenstein. Staf De Clercq had alle moeite om te voorkomen dat Herman Van Puymbrouck Volk en Staat zou gebruiken om een open conflict met Hendrik Borginon uit te vechten. Er was vooral de houding van de krant inzake de tussentijdse verkiezing Degrelle-Van Zeeland. Volk en Staat wakkerde het wantrouwen van de vnv-militanten aan door Léon Degrelle op de korrel te nemen toen hij in de verkiezingsstrijd August Borms hekelde. Ten slotte was er de kritiekloze houding van de krant tegenover het Nieuwe Duitsland en tegenover de nsb. Vooral de onkritische berichtgeving over de strijd tussen Kerk en Staat in Duitsland verontrustte de katholieke vnv-leiders. Op 27 maart 1937 schreef de vnv-leider een brief aan de hoofdredacteur waarin hij deze drie kwesties te berde bracht. Volk en Staat liet | |||||
[pagina 324]
| |||||
zich in de drie gevallen niet leiden door het belang van het vnv, schreef hijGa naar eind76. Volk en Staat was geen partijkrant en daar moest verandering in komen. Enkele dagen later op de stafvergadering van 31 maart 1937 verzocht De Clercq de vergadering een standpunt in te nemen over de relatie vnv-Volk en StaatGa naar eind77. Het was onhoudbaar, aldus de vnv-leider, dat een krant die algemeen als een vnv-orgaan werd beschouwd, geen rekening hield met de directieven van de vnv-leider. Kwam daarin geen verandering, dan werd het tijd om de financiële inspanningen te concentreren op het weekblad Strijd. De Clercq was niet aanwezig op de vergadering. Hij wou zogenaamd veertien dagen rust nemen. In werkelijkheid reisde De Clercq naar Duitsland om op eigen houtje een poging te ondernemen Volk en Staat onder controle te krijgen. De dag voor zijn vertrek schreef hij een merkwaardige en zeer vertrouwelijke brief aan Hendrik Van HoofstadtGa naar eind78. Hij verklaarde dat hij zou proberen ‘onze vrienden’ te bewegen tot een andere houding inzake Volk en Staat. De regeling die getroffen werd, zinde hem niet omdat ze Van Hoofstadt te veel macht gaf. ‘Ik ben de Leider en heb de verantwoordelijkheid van de strijd onverdeeld te dragen. Ik ben tot de mening gekomen dat er geen twee machten naast mekaar hebben te staan in de strijd. En als de regeling onzer vrienden doorgaat is dat zo. Ik zeg niet dat gij van het blad misbruik zoudt maken, maar gij zoudt het kunnen als gij het wilde. Gij draagt de verantwoordelijkheid niet tegenover de beweging. IK WEL.’ De Clercq verzekerde Van Hoofstadt dat hij hoe dan ook zijn vertrouwensman bleef wat de financiële en commerciële kant van de zaak betrof. Van Hoofstadt was een geschikte tussenfiguur omdat hij als schroothandelaar zaken deed met Duitse bedrijven en zo gemakkelijk financiële transacties kon verrichtenGa naar eind79. Met ‘onze vrienden’ bedoelde De Clercq het te Essen gevestigde en door het Promi geleide bureau van Robert Holthöfer. Blijkbaar klopte hij aan de juiste deur. Op 17 april 1937 ontving hij van Hendrik Van Hoofstadt een geschreven reactie op een brief waarin hij wellicht de resultaten van zijn besprekingen had kenbaar gemaakt. Van Hoofstadt schrijft dat hijzelf, Herman Van Puymbrouck en August Borms bereid zijn ‘dat geld’ te aanvaarden op voorwaarde dat het zou worden beschouwd als een lening aan de krant, totdat het bij een kapitaalsverhoging zou worden omgezet in aandelen. Die kapitaalsverhoging was te verwachten tegen september 1937Ga naar eind80. Misschien was het gevolg van de bereikte regeling dat Volk en Staat voortaan maandelijks 800 RM steun ontving. Dat de krant in de loop van 1937 800 RM steun ontving, blijkt uit de archieven van het Duitse ministerie van Buitenlandse ZakenGa naar eind81. Tot 31 maart 1938 werd het bedrag van 800 RM gesplitst uitbetaald: de ene helft door het bureau-Holthöfer en de andere door het eveneens van het Promi afhangende Auslandpressebüro. Vanaf 1 april 1938 werd het totale bedrag door Robert Holthöfer betaaldGa naar eind82. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat de Duitse subsidiëring al voor april 1937 gebeurde. Er bestond al ‘een regeling’ toen Staf De Clercq in april 1937 naar Essen vertrokGa naar eind83. Etienne Verhoeyen merkt op dat de contacten tussen de Nederlandse eigenaars en de Duitse personen en diensten al bestonden. Het is dan ook zinvol de vraag te stellen of het Nederlandse geld dat in De Schelde werd geïnvesteerd, niet geheel of gedeeltelijk van Duitse origine was zodat ook de Nederlanders de handen niet vrij hadden. Wat heeft De Clercq dan wél bereikt met zijn gesprek in Duitsland, begin april 1937? Dat is lang niet duidelijk. Uit de hiervoor afgedrukte brief van Van Hoofstadt weten we dat August Borms, Herman Van Puymbrouck en hijzelf bereid waren ‘dat geld’ te aanvaarden na het doorvoeren van een kapitaalsverhoging. Dat gebeurde eind 1937. De financiële operatie had tot gevolg dat het vnv zeggenschap kreeg over de meerderheid van de aandelen, d.w.z. dat ze door het vnv gedeponeerd konden worden op de algemene aandeelhoudersvergadering zodat het vnv de macht verwierf inzake het aanstellen van de raad van bestuur. | |||||
[pagina 325]
| |||||
De aandelen bleven wel het bezit van de ‘Stichting’Ga naar eind84. De Clercq schreef zelf in een historische schets dat het vnv het blad onder controle kreeg op 1 oktober 1937Ga naar eind85. Overigens werd dat feit, zij het pas een maand later, ook meegedeeld aan de lezers. Volk en Staat van 4 november 1937 daarover: ‘De leider van het vnv verklaarde voortaan bij machte te zijn volledige controle over Volk en Staat uit te oefenen’. Het valt op dat vanaf april 1937 de conflicten tussen Staf De Clercq en Herman Van Puymbrouck toenamen. De schermutselingen werden meestal uitgelokt door de manier waarop Volk en Staat berichtte over het akkoord-Rex-vnv. Op 18 april 1937 kwam Van Puymbrouck, nadat De Clercq hem had verweten de leiding van het vnv bewust te laten krenken, tot het besluit dat er grote misverstanden heersten en dat ze zich in elkaar hadden vergist. Hij bood zijn ontslag aan als lid van de vnv-leidingGa naar eind86. Staf De Clercq aanvaardde Van Puymbroucks ontslag niet, het zou hem tenslotte geen stap dichter bij een redactionele controle hebben gebracht. De Clercq aanvaardde wel, zonder veel enthousiasme, een door Van Puymbrouck opgestelde regeling over de verhouding tussen krant en partij. De Clercq stelde dat hij zo'n oplossing verkoos boven geen oplossing. De regeling van Van Puymbrouck voorzag o.m. in een wekelijkse bijeenkomst van de redactie met De Clercq, waarop ‘de juiste middenweg’ moet worden gevonden tussen ‘het commerciële belang en het politieke’. De Clercq liet er in zijn brief geen twijfel over bestaan dat hij de hele controle wenste, maar aangezien ‘de eigenaars van Volk en Staat [...] er anders [schijnen] over te denken’, legde de leider van het vnv zich daarbij neer ‘zolang de huidige omstandigheden niet gewijzigd worden’Ga naar eind87. Men vraagt zich af of De Clercq hier al zinspeelt op mogelijke wijzigingen die het gevolg zouden kunnen zijn van zijn reisje naar Duitsland, begin april. Weer rijst dan de vraag wat de relatie was tussen de Nederlandse eigenaars en het bureau-Holthöfer. Herman Van Puymbrouck stelde in mei 1937 een ontwerp van ‘redactioneel richtsnoer’ op, op basis van een mondeling akkoord met De ClercqGa naar eind88. Van Puymbrouck ging uit van de stelling dat Volk en Staat tegemoet moest komen aan de wensen van het vnv in de mate dat de financiële belangen van de ‘nv De Schelde’ er niet door geschaad werden. Wat hij daar precies mee bedoelde, wordt duidelijk als men de opmerking leest dat de krant ‘niet alleen uitgesproken vnv'ers [wil] bereiken, doch ook de talrijken die rond het vnv [...] graviteren’. Van Puymbrouck meende ook dat ‘niet iedere uitdrukking van het dagblad [...] door het vnv [moet] verantwoord worden. [...] Op zijn beurt kan ook het vnv politieke fouten begaan die niet noodzakelijkerwijze door Volk en Staat moeten gedekt worden [...]’. Het is duidelijk dat Van Puymbrouck zijn oude wens om met de krant een rol ‘boven de partijen’ te spelen niet had opgegeven. Van Puymbrouck was wel bereid eenmaal per week een redactievergadering te houden met de vnv-leider. Als tegenprestatie zou het vnv op korte tijd ten minste zes colportagetochten organiseren. De hoofdredacteur gaf in zijn ‘redactioneel richtsnoer’ ook enkele politieke krachtlijnen. Volk en Staat moest ‘baanbrekend’ zijn. Dat was de krant al sinds jaren, meende hij. Als voorbeeld gaf hij de berichtgeving over het Nieuwe Duitsland: ‘Toen wij drie jaar geleden een sfeer begonnen te scheppen die gunstig was voor nationaal-socialistisch Duitsland en voor Hitler, hebben wij velen geschandaliseerd. Op dit ogenblik neemt iedereen aan dat wij gelijk hadden.’ Van Puymbrouck pleitte voor een openlijke en niet-gereserveerde steun aan Duitsland. Volk en Staat moest de hetze tegen Duitsland doorbreken want ‘de hetze tegen Duitsland [...] is de hetze tegen ons, Vlamingen, Germanen. [...] Door Duitsland te verheffen, verheft Vlaanderen zichzelf. Door het Duitse prestige te herstellen verhoogt Vlaanderen zijn eigen prestige. [Wij moeten] ons openlijk tot vrienden van Duitsland bekennen. Ook van het Nieuwe Duitsland’. Over ‘netelige vraagstukken’ diende liefst gezwegen te worden. Kon dit niet, dan moest de lezer objectief worden voorgelicht. In verband met het conflict tussen | |||||
[pagina 326]
| |||||
Kerk en Staat betekende dit volgens Van Puymbrouck dat dit inhield dat ook de Kerk fouten heeft begaan. Een reactie op dit ‘redactioneel richtsnoer’ werd niet teruggevonden. Staf De Clercq ging akkoord om gezamenlijke redactievergaderingen te houdenGa naar eind89. In dit verband moet ook vermeld worden dat het vnv inmiddels twee door de partij betaalde redacteurs in de redactie plaatste. De Limburgse medewerker van Gerard Romsee, Theo Brouns, werkte sinds november 1936 op de redactieGa naar eind90. Antoon Mermans, die na moeilijkheden was opgestapt bij de Aalsterse Spaar- en Leenbank, werd begin 1937 de Brusselse medewerker die o.m. instond voor het parlementaire nieuws. De nieuwe medewerker maakte er vrijwel onmiddellijk zijn beklag over dat hij werd tegengewerkt door Herman Van PuymbrouckGa naar eind91. Van Puymbrouck van zijn kant klaagde over Brouns dat hij allerminst voldeed. Op 18 juni 1937 schreef hij aan de vnv-leider dat Brouns tijdens zijn afwezigheid ‘een hetze-artikel’ tegen Duitsland had opgenomen in de rubriek ‘Uitkijk op de kerkelijke wereld’Ga naar eind92. Het artikel verscheen op 6 juni 1937. Brouns had een brief van de bisschop van Münster geciteerd waarin werd beweerd dat de zg. ‘zedenprocessen’ tegen Duitse priesters een politiek doel huldigden. Van Puymbrouck had als reactie de rubriek geschorst. Sindsdien verschenen in De Standaard artikelen tegen Volk en Staat over de houding van de krant i.v.m. ‘de Kerk in Duitsland’. Van Puymbrouck beschuldigde Brouns ervan de opstoker te zijn. Volk en Staat reageerde tegen de De Standaard zodat zich een polemiek ontwikkelde over dat ene thema waarover de vnv-leiding absoluut geen heisa wensteGa naar eind93. Op 21 juni 1937, drie dagen nadat Van Puymbrouck het ontslag van Brouns had gevraagd, schreef Gerard Romsee een brief aan de vnv-leider waarin hij een standpuntbepaling eiste tegen de hoofdredacteur. De brief van de Limburgse voorman was kort en zakelijk. ‘De polemiek in Volk en Staat rond de verhouding Kerk & Staat in Duitsland kan zich niet verder ontwikkelen zonder het vnv in opspraak te brengen. Het is geweten dat de bestuurder van het blad leider is van de Cultuurcentrale en lid van de leiding. Niemand zal aannemen dat, in de gezagsbeweging die het vnv is, zonder sancties kan gehandeld en geschreven worden zoals dit gebeurt door de bestuurder van Volk en Staat indien zijn standpunt niet goedgekeurd is door de leiding. Ik druk dan ook de wens uit dat deze kwestie hoogdringend bij de leiding worde aanhangig gemaakt.’ Staf De Clercq kende Romsee voldoende om te beseffen dat de grens bereikt was. In een interview met De Standaard verklaarde Romsee dat het vnv niet verantwoordelijk was voor de pro-nationaal-socialistische houding van Volk en Staat en dat hij de houding van de krant ten zeerste betreurde. Volk en Staat dreigde het vnv mee in een crisis te betrekken. Daarom schreef de vnv-leider het fel opgemerkte artikel ‘vnv en het Duits nationaal-socialisme’Ga naar eind94. Ik heb het stuk, ook in brochurevorm verschenen, hierboven al geanalyseerd. Ik heb getracht aan te tonen dat de vnv-leider zo goed mogelijk probeerde de kool en de geit te sparen. Hij verklaarde dat hij er geen bezwaar tegen maakte de nationaal-socialistische politiek tegen de Kerk te veroordelen. Voor de rest was de brochure een afrekening met degenen die het vnv afspiegelden als een nazi-partij. De voorzichtige houding van Staf De Clercq wordt verklaard door zijn geheime politiek die erop gericht was de krant in handen te krijgen. Toen hij begon erin te slagen de Duitse beschermers en wellicht geldschieters van Van Puymbrouck te overtuigen, kon hij zich geen scherp anti-Duits betoog veroorloven. Het artikel werd trouwens in het Duits vertaald zodat de personen in kwestie zich konden vergewissen van de goede trouw van de vnv-leider. Hieronder zal blijken dat De Clercq zich bij voorbaat indekte bij zijn Duitse ‘vrienden’. | |||||
[pagina 327]
| |||||
In dezelfde krant waarin het artikel van De Clercq verscheen, publiceerde Van Puymbrouck ‘Verklaringen welke ook wij ten zeerste betreuren’, een stuk over het interview van Gerard Romsee in De Standaard. Men las er dat Romsee open deuren intrapte want dat Volk en Staat inderdaad niet het officiële orgaan van het vnv is. Nog werd betreurd dat ‘kameraad Romsee’ zijn desolidarisetende verklaring had afgelegd aan een Belgisch partijpolitiek blad. Allicht zal het de vnv-leider nog meer hebben gesterkt in zijn overtuiging dat de hoofdredacteur het zwijgen moest worden opgelegd. Het moest gebeuren zonder de ‘Duitse vrienden’ van Volk en Staat voor het hoofd te stoten. De opvattingen van Staf De Clercq ter zake worden bijzonder goed weergegeven door twee nota's die hij in juni 1937 schreef. In een eerste nota belichtte hij de houding van het vnv ten aanzien van het buitenlandGa naar eind95: ‘Het vnv weet dat het in het buitenland vrienden heeft die de rechtvaardigheid beseffen van de Diets-nationale strijd. Het weet ook dat een aantal van die vrienden niet beter vragen dan de rechtmatige betrachtingen der Vlaams-nationalisten doelmatig te steunen. Het vnv acht zich niet gerechtigd die steun af te wijzen en zal het ook niet doen zolang volgende twee essentiële voorwaarden gewaarborgd zijn.
Aan de grond van onze actie moet liggen de onvoorwaardelijke en onverdachte trouw aan onze Dietse gedachte en aan ons Diets nationaal geweten. Deze gedachte of dat geweten kan zich niet onder voogdij laten stellen. Wie als leider of als kampgenoot er een andere mening zou op na houden, zou als onverantwoordelijke of een misdadiger moeten gebrandmerkt worden. We moeten er fier over zijn niet tot het hout te behoren waaruit men knechten of volksverraders snijdt.’ De nota is een duidelijk bewijs dat De Clercq bereid is geldelijke steun te ontvangen op voorwaarde dat hij niets hoeft te tekenen en dat de steun via hem passeert. Hij is bereid dit te doen omdat de belangen van het vnv gelijklopen met de belangen van Duitsland. Er kan geen sprake van zijn dat het Duitse belang voor De Clercq de voorrang zou hebben op het belang van zijn beweging. Wat had de vnv-leider te bieden? ‘Hoe sterker de vnv-organisatie wordt, hoe meer kan zij hare nationale doelstelling benaderen, doch hoe sterker wordt tezelfdertijd ook een vijand van Frankrijk. Wie dus deze organisatie steunt, steunt ontegensprekelijk een erfelijke vijand van Frankrijk, omdat het vnv uit de aard zelf der Europese contingenties, niet anders kan zijn dan een vijand van Frankrijk. [...] Onze vrienden weten trouwens ook dat het vnv de enige organisatie is die door haar essentie zelf, aangewezen is, om tot ter dood het communisme te bekampen.’Ga naar eind96 Met de redenering ‘hoe sterker het vnv, hoe beter voor Duitsland’, kon de leider van het vnv alle kanten uit. Hij kon zelfs aanvoeren dat kritiek op Duitsland in Volk en Staat in het voordeel uitviel van Duitsland. Een nota van De Clercq, die bij het vorige document werd aangetroffen en ook in juni 1937 is geschreven, is veelzeggendGa naar eind97. Ze is waarschijnlijk bestemd voor de Duitse geldschieters van Volk en Staat en wil het artikel ‘vnv en het Duitse nationaal-socialisme’ rechtvaardigen en tegelijk de schuld voor de kritiek op Duitsland op de rug van Herman Van Puymbrouck en Ward Hermans schuiven. ‘De mantel werpen op wat er volgens ons verkeerd is bij onze vrienden, alzo de kwestie der verhouding tussen K[erk]&St[aat], dat is het beste wat we kunnen doen. | |||||
[pagina 328]
| |||||
Om dat te doen kunnen we: a) totaal zwijgen, wat zeer moeilijk is; b) aan objectieve informatie doen, wanneer het volstrekt noodzakelijk is. Doch nooit zelf polemieken uitlokken!, want het gelovige Vlaanderen kan niet goedkeuren wat er op dat gebied in D[uitsland] gebeurt! Wanneer V[olk]&St[aat] dat wel doet, dan komt het vnv in het gedrang en D[uitsland] wordt er niet bij gediend. [...] Wanneer het vnv daarin V[olk]&St[aat] mocht steunen of na domheden van V[olk]&St[aat] niet mocht terechtwijzend optreden dan komt er scheuring en verzwakking in het vnv, wat in hoogste mate nadelig is voor V[olk]&St[aat] zelf en tevens voor D[uitsland].’ Ten slotte stelde De Clercq zelf de vraag waarom Volk en Staat zo handelde. Dit alles was uitgelokt door de ingesteldheid van twee medewerkers: Herman Van Puymbrouck die de neiging heeft van het ene uiterste in het andere te vervallen en Ward Hermans die handelt uit berekening, een vleier en een querulant is. Vergelijkt men de visie van Herman Van Puymbrouck in zijn ‘redactioneel richtsnoer’ met die van Staf De Clercq in zijn ‘Nota voor wat betreft verhoudingen van het vnv tot het buitenland’, dan komen beide essentieel overeen: Duitsland is de natuurlijke bondgenoot van het vnv. Van Puymbrouck trekt uit die opvatting de conclusies en stelt een open en algehele steun van de Duitse politiek voor. De Clercq daarentegen wil maar steun aanvaarden en geven in zoverre het vnv niet wordt geschaad en de moeizaam opgebouwde eenheid van de organisatie niet in het gedrang komt. Voor de Duitse geïnteresseerden heeft de visie van De Clercq zwaarder gewogen, wellicht doordat ze beseften dat die visie ook voor hen het meest opportuun was. Eind 1937 deed zich inderdaad een belangrijke verschuiving voor ten voordele van het vnv. Tijdens de algemene vergadering van de aandeelhouders van 6 december 1937 werden 788 van 1.106 aandelen neergelegd: 386 door Hendrik Van Hoofstadt, 226 door Staf De Clercq, 101 door Herman Van Puymbrouck, 58 door E.A. van Welij, drie door August Borms, één door W.J.L. van Es en telkens twee door Karel Peeters, Jef Deumens, Amaat Bockaert, Frans Strubbe, Luc Matthys, Edgar Lehembre en Jan Timmermans. 626 van de neergelegde aandelen waren dus in handen van vnv'ers (als we Van Puymbrouck even als niet-vnv'er beschouwen). Ze bleven wel eigendom van de ‘Stichting ter Bevordering van de Nederlandse Beschaving’. Hendrik Van Hoofstadt en Staf De Clercq waren respectievelijk in september en november 1937 lid geworden van de ‘Stichting’Ga naar eind98. In Volk en Staat verscheen op 12 december 1937 het bericht dat Frans Strubbe, Luc Matthys, Edgar Lehembre en Amaat Bockaert tot de raad van bestuur van de ‘nv De Schelde’ waren toegetreden, naast August Borms, Herman Van Puymbrouck en Hendrik Van Hoofstadt. Adelfons Henderickx werd als commissaris vervangen door Jef Deumens. Het vnv had dus de controle over Volk en Staat in handen. Hoe had de machtswisseling zich afgespeeld? Een merkwaardige versie van de gebeurtenissen treft men aan in de al vroeger geciteerde brief van Herman Van Puymbrouck aan W.J.L. van EsGa naar eind99. Van Puymbrouck verweet Van Es dat hij eind 1937 met Robert Holthöfer en Staf De Clercq was overeengekomen deze laatste te laten beschikken over de meerderheid van de aandelen. Van Puymbrouck beweerde voorts in september 1937 van Hendrik Van Hoofstadt te hebben vernomen dat Robert Holthöfer door het Kriegsministerium onder druk was gezet om de eisen van Staf De Clercq in te willigen. We hebben hierboven al gezien dat de vnv-leider in 1940 zou beweren dat zijn eerste contacten met de van de legerleiding afhangende Abwehr dateren van 1934Ga naar eind100 en dat tijdens een vergadering, februari 1935, i.v.m. de Duitse financiële steun aan de ‘wirtschaftlichen Unternehmungen des vnv’, de vertegenwoordiger van de Abwehr ten gunste van die steun pleitte. Kon de leider van het vnv rekenen op steun van de Abwehr? Werd vanuit die hoek druk uitgeoefend op het Promi om De Clercqs eisen inzake Volk en Staat in te willigen? Het blijven voorlopig open vragen, ook al omdat | |||||
[pagina 329]
| |||||
geen enkel bewijs voorhanden is over eventuele contacten in die periode tussen De Clercq en de Abwehr. Er zijn wel nog fragmentaire elementen die in die richting wijzen. Paul Vrijdaghs, oud-activist en Duits agent, schreef in een van zijn rapporten aan de sd in Aken dat ‘de heer De Clercq in zekere Duitse kringen groot resultaat [schijnt] te bereiken, met te bogen op de verzekering, dat Vlaanderen zijn bloed niet meer zal geven, dat Vlaanderen tegen Duitsland niet meer zal vechten’. Vrijdaghs vroeg zich af hoe het mogelijk was dat ‘verantwoordelijke beamten en officieren’ dergelijke onzin ernstig konden opnemenGa naar eind101. Het staat in ieder geval vast dat het okw, waarvan de Abwehr afhing, begin 1939 een duidelijke voorkeur gaf aan het vnv. De sd was ervan overtuigd dat er inzake de Vlaamse aangelegenheden een zeer nauwe samenwerking bestond tussen het okw en het PromiGa naar eind102. De regeling die begin 1937 werd getroffen tussen de eigenaars van Volk en Staat en het vnv voorzag erin dat het vnv de krant financieel zou steunen. Uit financiële staten blijkt dat Staf De Clercq er in 1937 in slaagde bijna een half miljoen frank in de krant te investeren. In 1938 en 1939 werd telkens meer dan 400.000 frank ingebracht zodat het vnv in drie jaar tijd 1.287.304 frank besteedde aan Volk en StaatGa naar eind103. Op grond van het vele geld dat De Clercq kon ophalen ter ondersteuning van de krant, vraagt men zich af waarom hij niet eenvoudig de aandelen van de Nederlandse eigenaars afkocht, samen goed voor een bedrag van maar 87.640 frank. Weer rijst de vraag of de Nederlanders nog wel over de aandelen beschikten. Het is ook niet zonder belang na te gaan hoeveel van het door het vnv ingebrachte geld afkomstig is uit Duitsland. Rekening houdend met de maandelijkse subsidie van 800 RM die al van voor december 1937 werd uitbetaald, overwegend dat dit bedrag in januari 1939 werd vervijfvoudigd en dat de subsidiëring stopte door de ‘antisubsidiewet’ van juni 1939, komt Etienne Verhoeyen tot een bedrag van minimum ca. een half miljoen fr. Dit is meer dan een derde van de door het vnv ingebrachte som. Over de weg waarlangs het Duitse geld bij Volk en Staat kwam, bestaat geen zekerheid. Boven zagen we al dat aanvankelijk Van Hoofstadt hierin een rol speelde. Volgens de boekhouding van Volk en Staat in 1937 liepen de zg. ‘giften aan Volk en Staat’ grotendeels via Van Hoofstadt. In 1938 gebeurden de betalingen voor meer dan de helft via Staf De Clercq zelf; Van Hoofstadt was toen nog maar voor iets meer dan een tiende van de som betrokken bij de betaling. In 1939 komt de Antwerpse zakenman niet meer voor in de boekhoudingGa naar eind104. De rol van Van Hoofstadt was uitgespeeld. Begin 1938 werd hij trouwens door Antoon Mermans vervangen als gedelegeerd bestuurder. Het belangrijkste gevolg van de nieuwe regeling was de uitschakeling van hoofdredacteur Herman Van Puymbrouck. Antoon Mermans verving hem begin 1938Ga naar eind105. Zijn macht werd al eind 1937 gebroken. Dat blijkt duidelijk uit de inhoud van de krant. Vanaf 4 november 1937, de dag waarop het bericht verscheen dat Staf De Clercq voortaan de volledige controle uitoefende over Volk en Staat, deed zich een duidelijke kentering voor. Het opvallendst is het terugdringen van de buitenlandse berichtgeving ten voordele van de binnenlandse berichtgeving. Vooral de artikelen over Duitsland liepen sterk terug. De parlementaire activiteiten van de Vlaams-nationalisten kregen meer aandacht. Opvallend is ook dat vele hoofdartikelen werden geschreven door leidinggevende vnv'ers, vooral dan door Reimond Tollenaere. De rubriek ‘Uitkijk over de kerkelijke wereld’ repte vrijwel nooit over de toestanden in Duitsland. De krant zweeg nu over dat delicate thema waarover zoveel te doen was geweest. De partijcontrole over Volk en Staat betekende op inhoudelijk gebied in genen dele een breuk. Hendrik Borginon bleef klagen over de lijn van de krant. In augustus 1938 vroeg hij aan Staf De Clercq hoelang nog hij het nationaal-socialistische proza moest blijven slikken. Vooral de artikelen van Tollenaere zaten hem dwars. ‘Onze vriend Reimond’, fulmineerde Borginon, ‘[is] een zuivere nazi, gelijk de gewezen leider van de Cultuurcentrale Van Puymbrouck een nazi was, en al te veel geschrijf in Volk en Staat is door dezelfde geest doordrongen.’Ga naar eind106 | |||||
[pagina 330]
| |||||
Aan de propaganda was het evenzeer te merken dat Volk en Staat nu als een vnv-dagblad kon worden beschouwd. Aan de ene kant maakte Volk en Staat propaganda voor de vnv-weekbladpers, wat voordien vrijwel nooit gebeurdeGa naar eind107. Aan de andere kant verscheen op 10 oktober 1937 in Strijd een ‘boodschap van de leider’. Het was ‘een gebiedende plicht voor ieder vnv'er op de meest doelmatige wijze Volk en Staat te steunen’. Voor het eerst sinds lang werd weer propaganda gemaakt voor de krant. Vanaf december publiceerde Strijd voortdurend reclame voor Volk en Staat. Het vnv was er dus eind 1937 in geslaagd Volk en Staat volledig onder controle te krijgen. Toch slaagde de partij er pas op 24 augustus 1939 in de aandelen van de ‘nv De Schelde’ effectief te verwerven. Dat de Nederlandse eigenaars bereid waren (of aanwijzingen kregen) hun aandelen af te staan, was zonder twijfel een gevolg van de gewijzigde Belgische wetgeving. Op 7 juni 1939 diende minister van Justitie Janson een wetsontwerp in dat het ontvangen van elke buitenlandse gift, geschenk of lening die geheel of gedeeltelijk werd besteed aan politieke bedrijvigheid of propaganda in België, strafbaar steldeGa naar eind108. In de memorie van toelichting verwees Janson expliciet naar steun aan kranten. Het is hoogst waarschijnlijk dat de wet een gevolg was van een proces dat Firmin Parasie in april 1939 aanspande tegen Volk en Staat. Op dit proces komen we nog terug: De Nederlandse eigenaars deden op een vergadering van de ‘Stichting’ hun aandelen van de hand voor 6.820 gulden (ca. 107.074 frank). De enige bieder was Staf De ClercqGa naar eind109. Over de aankoop van de aandelen legde Hendrik Elias na de oorlog een merkwaardig getuigenis af. Hij zou ‘op een bepaald ogenblik’ van Staf De Clercq opdracht hebben gekregen naar Berlijn te vliegen om daar de aandelen van de krant te kopen van het Promi. Daar bleek evenwel dat de stukken nog altijd in het bezit waren van de Nederlandse eigenaars. Met hen werd ten slotte overeengekomen dat de overdracht 100.000 frank zou kosten. Dat geld leende Staf De Clercq van het vnsGa naar eind110. Er bestaat inderdaad een financiële overeenkomst van 1 augustus 1939, tussen de leider van het vnv en de algemeen secretaris van vns die betrekking heeft op de lening ter grootte van die somGa naar eind111. Hendrik Elias, Reimond Tollenaere, Ernest Van den Berghe en Gerard Romsee stelden zich elk voor 20.000 frank garant. De lening kon te allen tijde tot de datum van 1 augustus 1941 worden teruggevorderd. Gebeurde dat niet, dan werd ze beschouwd als een schenking. Elias beweerde nog dat met de aankoop werd belet dat Volk en Staat in handen zou komen van een ‘Duitse groep uit het Ruhrgebied’. Zonder twijfel verwees Elias naar het bureau in Essen. Rekening houdend met de vroegere rol van het bureau-Holthöfer, is die uitleg zeer betwistbaar. Het lijkt er veeleer op dat het bureau de verkoop van de aandelen fiatteerde. Er kunnen nog wel meer vraagtekens worden geplaatst bij de uitleg van Elias. Waarom moest het vnv bijv. geld lenen bij het vns terwijl de partijkas blijkens de financiële jaarverslagen over een ruime reserve beschikte? Er rijzen ook vragen n.a.v. de volgehouden bewering van Elias dat noch de Staf van het vnv noch de beheerders van de krant iets afwisten van de maandelijkse subsidies uit DuitslandGa naar eind112. Als dat waar mocht zijn, dan blijkt daaruit dat Staf De Clercq een zeer persoonlijke rol heeft gespeeld. Heel de affaire van Volk en Staat plaatste de vnv-leider dan in een chanteerbare positie, niet alleen tegenover de Belgische staat, maar ook tegenover zijn eigen partijleiding. | |||||
9.2.2. Een complot tegen Staf De ClercqUit het verhaal over de financiering van Volk en Staat blijkt voldoende dat Staf De Clercq een geheime politiek voerde die hoogst waarschijnlijk niet helemaal bekend was bij de leden van de Staf. Die politiek was, ten dele althans, welbekend aan de mensen die direct betrokken waren bij de strijd om de controle over de krant. Herman Van Puymbrouck die als verliezer uit de strijd kwam, zou niet nalaten chantage te gebruiken om zijn wraaklust te koelen. | |||||
[pagina 331]
| |||||
Begin 1939 verdween Van Puymbrouck definitief uit de redactie. In zijn terugblik op de gebeurtenissen rond de krant schreef Staf De Clercq dat hij eind 1937 de fout beging Van Puymbrouck in de redactie en in de raad van bestuur te handhaven. De Clercq deed het omdat hij niets wilde ‘breken’. De Clercq zal ook wel beseft hebben dat Van Puymbrouck een potentieel gevaar betekende omdat hij te veel wist. Op 30 november 1938 schreef de gewezen hoofdredacteur een bittere brief aan De ClercqGa naar eind113: ‘Niet ik ben het, die uit het vnv ben weggegaan [...]. Praktisch werd ik uit het vnv gestoten omdat, naar in vnv-kringen verluidt, ik te duitsvriendelijk ben; omdat ik het nieuwe Duitsland te zeer bewonder, wat zekere heren hinderlijk vinden, heren die achteraf te Berlijn niet geheel belangloos stappen zijn gaan doen. Ik wens niet langer compromittant te zijn voor het vnv. Ik wens als beheerder en redacteur te kunnen weggaan.’ Van Puymbrouck eiste daarom de terugbetaling van de 100.000 frank die hij beweerde in de krant te hebben geïnvesteerd en een vergoeding voor de geleverde arbeid over de jaren 1934 en 1937. Staf De Clercq liet na onderzoek weten dat hij niet kon voldoen aan de eis van Van PuymbrouckGa naar eind114. Later zou Herman Van Puymbrouck gedeeltelijk financiële genoegdoening krijgenGa naar eind115. Niet alleen zijn politieke liquidatie, ook het feit dat Van Puymbrouck althans gedeeltelijk financieel lik op stuk kreeg, veroorzaakte een toenadering tussen Van Puymbrouck en een aantal figuren die het vnv al veel langer bekampten. Een echt complot werd gesmeed tegen De Clercq. Hoofdfiguren in dit verhaal zijn naast Herman Van Puymbrouck: Ward Hermans, Firmin Parasie en Paul Vrijdaghs. De vier mannen vonden elkaar in een poging de leider van het vnv een nekslag te geven. Alle vier hadden ze daarvoor hun eigen motivering. Geld en de machtsstrijd tussen diverse Duitse instanties vormden er het decor van. Ward Hermans en Herman Van Puymbrouck hadden het moeten beleven dat De Clercq ondanks zijn uiterst voorzichtige politiek tegenover Duitsland, er buiten hen om in geslaagd was Duitse steun te betrekken. Staf De Clercq had bovendien Ward Hermans afgewezen als contactman tussen hem en Duitsland. Hermans werd strak aan de leiband gehouden. Toen hij midden 1937 zonder medeweten van De Clercq enkele vooraanstaande vnv'ers wou meetronen naar een kamp van de Hitlerjugend werd hij teruggefloten. Hermans reageerde woedend. Hij dreigde ermee dat ‘de hoogste instanties ginder [in Duitsland] zullen moeten vernemen welk ergerlijk besluit hier werd uitgelokt’Ga naar eind116. Welke de hoge instanties waren waaraan Hermans refereerde, wordt wellicht onthuld door de vermelding in de kantlijn van zijn brief waarvan Heinrich Emmendörfer een afschrift ontving. Emmendörfer was de secretaris van Robert Holthöfer. De Clercq nam akte van deze ‘smerige insinuatie’ en dreigde Hermans te ontslaan als hij niet plooide. Hermans werd alvast voor enkele maanden geschorst als arrondissementsleiderGa naar eind117. Tengevolge van deze schorsing eiste Staf De Clercq dat Hermans niet meer zou deelnemen aan de redactievergaderingen van Volk en Staat. Herman Van Puymbrouck negeerde dit. Toen het vnv eind 1937 de controle verwierf over de krant kreeg Ward Hermans geen toegang meer tot de redactie en De Clercq verbood persoonlijk de publikatie van sommige van zijn artikelenGa naar eind118. Hermans begon in het arrondissement Mechelen met een heimelijke lastercampagne tegen de vnv-leider. Hij probeerde De Clercq te chanteren door ermee te dreigen de connectie met het bureau in Essen bloot te leggenGa naar eind119. In een van de tientallen brieven die Hermans met De Clercq wisselde, schrijft hij onverholen wat hem dwarszat: De Clercq aanvaardde hem niet (meer) als tussenpersoon met ‘de Dr.-in-kwestie’Ga naar eind120. Firmin Parasie had zich al in 1934 tevergeefs aangeboden op de Deutsche Gesandtschaft in Brussel om een door Duitsland gefinancierd persbureau op te richtenGa naar eind121. Parasie hield er naar eigen zeggen wel de steun van het Deutsche Nachrichtenbüro aan overGa naar eind122. Hij had een mate- | |||||
[pagina 332]
| |||||
loze afkeer van het ‘belgicistische’ vnv, hij was allergisch voor de leider ervan. Zijn artikelen in De Dietsche Voorpost zijn daar een treffend voorbeeld van. Parasie maakte geen geheim van zijn sympathie voor Hermans. Van Puymbrouck deelde aanvankelijk in de afkeer. In De Dietsche Voorpost van 5 maart 1937 schreef Parasie dat Van Puymbroucks bekering tot het nationaal-socialisme was ingegeven door de eraan verbonden (financiële) belangenGa naar eind123. Toen hij precies twee jaar later, onder de titel ‘De Averechtse Leider’, een artikel schreef over de vnv-pers kwam Van Puymbrouck in het verhaal niet meer voor. Uit de inhoud blijkt integendeel dat Parasie via Van Puymbrouck en Hermans ruimschoots materiaal kreeg om zijn regelrechte aanval op de vnv-leider te stofferen. Tussen de drie mannen was blijkbaar een tactisch bondgenootschap gegroeid. De band tussen Hermans, Van Puymbrouck en Parasie dateert al van 1937. Paul Vrijdaghs schreef sinds 1936 voor diverse Duitse instanties rapporten over de politieke toestand in België: het bureau-Holthöfer, de sd te Aken en staatsminister KlaggesGa naar eind124. Al in 1933 had hij geprobeerd in betaalde Duitse dienst te tredenGa naar eind125. De bedoelingen van de tot levenslange opsluiting veroordeelde en in Nederland verblijvende activist waren niet geheel, of misschien geheel niet, belangeloos. Hij koesterde de ambitie zich zo mogelijk te laten verkiezen in Eupen-Malmedy en van daaruit als Duits agent te opereren. Hij begrootte voor die operatie een kostennota van maar liefst 220.000 RMGa naar eind126. Door de rapporten wou Vrijdaghs vooral bewijzen dat híj de man was die financiële steun verdiende en, misschien vooral, niet Staf De Clercq. Wat Vrijdaghs schrijft, is vaak karikaturaal maar niettemin belangrijk. Hij bepaalde voor een deel het beeld van het vnv en zijn leider in Duitsland. Vooral zijn berichten aan de sd zijn belangrijk. Ze kunnen in zekere mate de weerstand van de ss tegen het vnv helpen verklaren en in die zin de strijd ss-vnv tijdens de bezetting hebben beïnvloed. De bewaard gebleven rapporten van Vrijdaghs voor Holthöfer stammen uit de maanden augustus en september 1937, de rapporten die hij schreef voor de sd in Aken van midden 1938. We weten dat De Clercq in oktober 1937 de redactionele controle kreeg over Volk en Staat, wellicht door een demarche van het bureau-Holthöfer. Het is geen toeval dat Vrijdaghs in zijn rapporten voor de sd het onderste uit de kan haalde om de verkeerdheid van de beslissing van het bureau in Essen te bewijzen. Die beslissing was voor Vrijdaghs en zijn vrienden, zo stelde hij, een volkomen raadsel, te meer omdat ze zelf in zorgvuldig opgestelde verslagen Holthöfer voldoende hadden gewaarschuwd. Vrijdaghs dreigde de hele connectie tussen De Clercq en Essen bloot te leggen. Zover kwam het evenwel niet, ofschoon de rapporten van Vrijdaghs voor de sd wel mede aan de basis hebben kunnen gelegen van het opdoeken van het bureau-Holthöfer. De sd verweet Holthöfer dat hij niet het volkse deel van het vnv steunde, maar wel de ‘sehr stark anglophil eingestellte Gruppe Borginon und Elias’. Het opdoeken van het bureau betekende in geen geval het stopzetten van de steun aan het vnvGa naar eind127. Vrijdaghs haatte De Clercq intens. Zijn rapporten bestaan voor een belangrijk deel uit het portretteren van zijn aartsvijand: een opeenstapeling van insinuaties die alle moeten aantonen dat De Clercq in wezen anti-Duits is ingesteld, een marionet van de klerikale en burgerlijk-democratische vleugel van het vnv, kortom van ‘het Vlaamse verraad’. ‘Alleen speelt hij het klaar, wat tot nu toe geen enkel gelukte, zich door Duitsland daarvoor te laten betalen. [...] Deze smeerpoes onderhandelt met Duitse rijksbureau's, Duitse officieren, mannen van eer, die zich nooit daartoe zouden geleend hebben, indien ze slechts hadden kunnen vermoeden met wie ze in aanraking kwamen.’ Herman Van Puymbrouck en Ward Hermans verstrekten Paul Vrijdaghs allerhande vertrouwelijke informatie, o.m. over Volk en Staat. Hermans, die veel in Duitsland vertoefde als correspondent van talrijke Duitse bladen, was de contactman tussen Vrijdaghs en de sd in Aken. Beide mannen worden overigens in Vrijdaghs' verslagen uitgebreid gelauwerd. In | |||||
[pagina 333]
| |||||
mei 1938, toen Vrijdaghs vele rapporten zond naar de sd in Aken, werd druk overleg gepleegd tussen de drie. Een aantal bewaard gebleven brieven van Hermans maken dat duidelijk. Hermans klaagde er soms over dat de vergoedingen uit ‘Aach.[en]’ uitblevenGa naar eind128. Sommige brieven van Hermans zijn een heuse dag aan dag opsomming van feiten die De Clercq moesten compromitteren in de ogen van zijn Duitse geldschieters. Vrijdaghs neemt ze getrouw over in zijn rapporten. Dat neemt niet weg dat Hermans ook rechtstreeks allerlei documenten bezorgde aan de sd te Aken. Op 12 mei 1938 schreef hij Vrijdaghs dat ‘onze vrienden te A.[achen]’ verscheidene gekopieerde of originele documenten ontvingen die het conflict tussen hem en De Clercq verduidelijken. Dat conflict, zo schreef Hermans, was eenvoudigGa naar eind129: ‘W.[ard] H.[ermans] liep en loopt De Cl.[ercq] in de weg, omdat de objectieve berichtgeving van W.H. de Rapoutine [sic] van Lennik niet toelaat, zijn schaapjes op het droge te brengen zonder gevaar of vrees, geld te gebruiken zoals het hem lust, te liegen over zijn werkelijke politieke actie en dito doeleinden enz. enz. Daar ligt feitelijk de knoop.’ Het is duidelijk dat deze campagne van verdachtmakingen de geïnteresseerde Duitse diensten beïnvloedde. Dat blijkt uit een brief van Antoon ver Hees die in Berlijn een zg. Vlaams Secretariaat leidde. Hij had contacten met de Abwehr en kreeg ook steun van het bureau-Holthöfer. Ver Hees was bovendien zowat de officiële vertegenwoordiger van het vnv in de Duitse hoofdstad. Al op de Algemene Raad van 13 februari 1937 was het voornemen geuit een vnv-secretariaat in Berlijn op te richtenGa naar eind130. Op 20 juni 1938 schreef Ver Hees een alarmerende brief aan Staf De Clercq. In verband met de ‘jongste ontwikkeling van het blad en de politiek van het vnv’ werd hij zwaar aangevallen. Hij vroeg steun uit Vlaanderen, o.m. een bezoek aan Berlijn van De Clercq en andere vooraanstaande vnv'ers. Een redevoering in besloten kring ‘zou hier menig dom gepraat over de politieke doeleinden van het vnv tenietdoen’. ‘Het zou spijtig zijn een zo goed begonnen werk te moeten staken en de kletspraters van de tegenpartij met triomferend cynisme te laten vaststellen, [...] dat de politiek van onze vriend verkeerd was, dat het vnv de toekomstige Vlaams-nationale, katholieke en duitsvijandige partij zal worden, waarmee iedere betrekking gevaarlijk en tegen de belangen van het Rijk zou zijn.’Ga naar eind131 Vrijdaghs c.s. schakelden ook derden in om de leider van het vnv te chanteren. Zo ontving Staf De Clercq in januari 1939 een brief van de in Nederland verblijvende activisten Jan Wannijn en Lambert Jagenau. Ze schreven dat ze een dossier hadden ontvangen dat in geval van publikatie groot schandaal zou geven. Alleen het aftreden van De Clercq kon dit nog voorkomen. Het dossier bewees volgens de briefschrijvers dat De Clercq door Duitse belangen werd geleid. De Clercq liet zich niet intimideren. Hij daagde de briefschrijvers en hun informanten uit de bewijzen op tafel te leggenGa naar eind132. De vnv-leider sprak wel stoere taal, maar aan de andere kant constateert men dat hij Ward Hermans ondanks alles handhaafde als arrondissementsleider. Durfde De Clercq hem niet ontslaan? Of achtte hij hem electoraal te belangrijk voor het vnv in de provincie Antwerpen? In april 1939 werd Hermans inderdaad verkozen. Ook Herman Van Puymbrouck strooide zijn verhaal kwistig rond. Zijn al vaak geciteerde brief aan W.J.L. van Es van 22 februari 1939, waarin een lang epistel stond waarin de hele connectie tussen Staf De Clercq en het bureau-Holthöfer uit de doeken werd gedaan, bezorgde hij aan ten minste achttien personen waaronder veel uitgeweken activisten maar ook bijv. Anton MussertGa naar eind133. In april 1939 kozen de belagers van De Clercq een andere tactiek: het Belgische gerecht werd ingeschakeld. Firmin Parasie trad hierbij op de voorgrond. In april 1939 besloot Parasie bij de recht- | |||||
[pagina 334]
| |||||
bank te Antwerpen klacht in te dienen tegen Volk en Staat wegens ‘eerrovende en beledigende verdachtmakingen’Ga naar eind134. Het ging over een bericht dat meer dan twee jaar eerder was verschenen naar aanleiding van zijn spreekbeurt in Brussel over het akkoord-Rex/vnv. Parasie haalde daarbij fors uit naar het vnv en het kwam tot een incident met een aanwezige vnv'er die Parasie ervan beschuldigde een uitdagingsagent te zijn en een ondermijnerGa naar eind135. In dezelfde zin verscheen een verslag van de lezing in Volk en Staat. Parasie beschuldigde De Clercq ervan de auteur te zijn van het artikel en deed zijn beklag bij Robert Holthöfer. Parasie beweerde zijn stelling te kunnen bewijzen door middel van een document dat hij van Van Puymbrouck kreeg. Parasie beweerde later dat De Clercq in april 1937 in Essen over de kwestie werd ondervraagd. Als dit juist is, kan alleen worden geconcludeerd dat Holthöfer toen al een vinger in de pap hadGa naar eind136. Twee jaar later probeerde Parasie de kwestie op een andere manier tegen De Clercq te gebruiken. Hij schakelde het Belgische gerecht in, zonder twijfel met de bedoeling de connectie met Essen te verraden. Hij ging uitgebreid uit de biecht klappen bij de commissaris die het onderzoek in handen had. Het gevolg was dat tijdens een aantal huiszoekingen, o.m. bij Hendrik Van Hoofstadt en Parasie zelf, documenten boven water kwamen die in bedekte termen de financiële steun uit Duitsland lieten uitschijnen. Bij Van Hoofstadt werd o.m. een schuldbekentenis van 10.000 frank gevonden ten voordele van Robert Holthöfer. Parasie wist ook te vertellen dat Vrijdaghs nog een aantal zeer belastende brieven in zijn bezit had die hij wou afstaan als maar werd gedaan alsof de brieven bij hem in beslag werden genomen. Men kreeg vervolgens het nummertje opgevoerd waarbij Vrijdaghs met de bewuste brieven op zak van Nederland naar België reisde om daar prompt gearresteerd te worden. De brieven werden in beslag genomen. Of Hermans en Van Puymbrouck deze vaudeville mede hebben geënsceneerd, leren de documenten niet. De gerechtelijke procedure werd gestaakt tengevolge van de Duitse inval. Het dossier werd vernietigdGa naar eind137. Het gerechtelijk onderzoek is wellicht de aanleiding geweest tot het hierboven al genoemde wetsontwerp dat het financieren van Belgische persorganen vanuit het buitenland verbood. Het is niet onwaarschijnlijk dat de schorsing van Volk en Staat op 17 januari 1940 verband houdt met deze zaak. Hetzelfde geldt voor de poging tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van Staf De Clercq. Waarom is het Belgische gerecht uiteindelijk niet opgetreden tegen Staf De Clercq? Vreesde men de politieke gevolgen van zo'n optreden? Of achtte men de bewijzen onvoldoende? Doordat het onderzoek tegen Volk en Staat niet bewaard is gebleven, weet men niet precies wat het Belgische gerecht precies wist. Uit de verklaringen van commissaris Georges Block na de oorlog blijkt dat het gerecht buiten de verklaringen van Vrijdaghs, Parasie en Van Puymbrouck en de kwitantie gevonden bij Van Hoofstadt, waarschijnlijk over geen harde bewijzen beschikte. Staf De Clercq kon begin 1940 de dans ontspringen. Etienne Verhoeyen plaatst deze ingewikkelde geschiedenis van intriges in een ruimer verband. Het politieke belang ervan moet gezocht worden in de machtsstrijd die toen aan de gang was in Duitslands buitenlandse politiek. Financiële steunverlening aan buitenlandse instellingen was daar één aspect van. Uit een sd-rapport, eind 1936, blijkt dat tientallen diensten en organisaties betrokken waren bij de werking in België. De sd wenste de controle over de Auslandarbeit te verwerven en geraakte daardoor in een machtsstrijd verwikkeld met andere instanties van het complexe Derde Rijk. Uit een rapport van de SD-Oberabschnitt West, begin 1938, blijkt dat de sd politieke bezwaren maakte tegen het bureau-Holthöfer, o.m. wegens de steun aan het vnv. Volgens de sd streden in het vnv twee groepen om de macht: een ‘völkische Gruppe’ met Ward Hermans en de ‘sehr stark anglophil eingestellte Gruppe Borginon und Elias’. Staf De Clercq kon in deze strijd geen beslissingen nemen, aldus het sd-rapport. Het lijdt weinig twijfel dat de rapporten van Paul Vrijdaghs en de | |||||
[pagina 335]
| |||||
informatie die Ward Hermans aan de sd verschafte, gebruikt werden om het bureau-Holthöfer te ondergraven. De sd kon dit bureau wel laten opdoeken maar slaagde er niet in de controle te verwerven over Volk en Staat. In januari 1939 stelde de Auslandsabteilung van het Promi dat Volk en Staat, de krant van ‘die größte flämische Freiheitspartei’, ‘in ständiger Abhängigkeit’ van haar verkeerde. ‘Der Leiter dieser Partei ist heute bereit, sich ausschließlich nach hiesigen Weisungen zu richten.’ Belangrijk ten slotte is dat, althans volgens het sd-rapport van begin 1938, het Promi steun kreeg van het okw. Alle correspondentie over de Vlaamse vraagstukken werd ‘vorbehaltlos dem okw zugeleitet’Ga naar eind138. Men kan de strijd voor een vnv-dagblad en het politiekfinancieel kluwen dat errond ontstond als een prefiguratie zien van de politieke strijd die zich tijdens de bezetting, binnen de collaboratie enerzijds en bij de bezettingsautoriteiten anderzijds, zou afspelen. | |||||
9.2.3 De Militaire OrganisatieVanuit diverse hoeken zijn er aanwijzingen dat Staf De Clercq al voor de Tweede Wereldoorlog contacten onderhield met het okw. Harde bewijzen daarvoor zijn er niet. Dat verandert met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939. Het ‘Tagebuch Abwehr ii’, geschreven door generaal Erwin Lahousen, chef van deze militaire inlichtingendienst die ressorteerde onder het okw, bewijst dat verscheidene ontmoetingen plaatsvonden tussen een agent van de Abwehr, Fritz Scheuermann, en de vnv-leiderGa naar eind139. Scheuermann stond in dienst van de Abteilung Insurgierung West van Abwehr II. De afdeling ii van de Abwehr was ingedeeld in geografisch bepaalde secties en elke sectie had twee afdelingen: een afdeling Sabotage en een afdeling Insurgierung (ondermijning). Scheuermann hield zich bezig met steun aan allerlei nationale minderheden in West-Europa, teneinde het staatsgezag te ondermijnen. Met Vlaanderen had Scheuermann wel een zeer speciale band. Hij was niet alleen in 1938 gehuwd met een dochter van de Vlaamse hoogleraar Arthur De Groodt, hij had ook nog aan de rug gestudeerd en doctoreerde op een proefschrift over de Belgische taalwetgeving. Op 14 maart 1940 meldde Lahousen dat Scheuermann uit België was teruggekeerd. Hij had er besprekingen gevoerd met Staf De Clercq en andere ‘V-Leute’. In het jargon van Duitse politie- en inlichtingendiensten betekent V-Mann: Vertrauensmann. Uit die gesprekken was gebleken dat de opheffing van het verschijningsverbod van Volk en Staat geen nieuwe of speciale ‘Zusicherungen’ had gevergd. Voorts meldde hij dat tijdens de laatste drie maanden ‘nach Angaben eines als zuverlässig beurteilten und speziell in dieser Hinsicht angesetzten V-Mannes ein fühlbarer Aufschwung der vlamischen Militärorganisationen (der sogenannten Regimentsverbände) eingetreten war’. Op 17 maart 1940 reisde Scheuermann opnieuw naar Brussel, o.m. om er gesprekken te voeren met De Clercq en andere ‘V-Leute’ over ‘die Durchführung der weiteren illegalen Propaganda innerhalb der Vlamenbewegung’. Op 1 mei tekende Lahousen het verslag op van de reis van Scheuermann van 22 april tot 1 mei. Scheuermann sprak tijdens dat verblijf in België met Hendrik Elias over het opdrijven van de werfactie voor Volk en Staat en hij constateerde dat Staf De Clercq zich inspande voor de ‘Ausbreitung der Militärorganisationen’ en voor de verhoging van de ‘Insurgierung des belgischen Heeres’. In Volk en Staat verscheen een artikel over de eenzijdige neutraliteit. Op 31 mei 1940 ten slotte noteert Lahousen: ‘Aus den Feststellungen, die Major Marwede in Brüssel gemeinsam mit flämischen V-Leuten getroffen hat, geht schon jetzt hervor daß die militärischen Organisationen (die sogenannten Regimentsvereinigungen) des vnv erheblich dazu beigetragen haben, durch ihre Beeinflussung der flämischen Truppen, die Stimmung im belgischen Heer weiterge- | |||||
[pagina 336]
| |||||
hend herabzumindern und in den Flamen den Wunsch zu erwecken, sich Kampfhandelungen nach Möglichkeit zu entziehen.’Ga naar eind140 De Clercq verbleef in Brussel en stond, nog steeds volgens Scheuermann, ‘laufend mit dem Referat ii der Abwehrstelle’ in contact. Tot zover de bewuste passages uit het dagboek van de generaal. Twee vragen moeten beantwoord worden: 1. Was Staf De Clercq op de hoogte van het feit dat Fritz Scheuermann een agent van de Abwehr was? 2. Stemde Scheuermanns voorstelling van de Militaire Organisatie overeen met de werkelijkheid? Op de eerste vraag kan affirmatief worden geantwoord. In een televisie-interview met Maurice De Wilde bevestigde Scheuermann overigens dat de mensen die met hem werkten, wisten dat ze met het Duitse leger te doen haddenGa naar eind141. Sprak hij veertig jaar na de oorlog de waarheid? Scheuermann evolueerde tijdens de oorlog in die mate naar een antinazistandpunt dat hij op het eind van de oorlog werd gearresteerdGa naar eind142. Het lijkt mij ver gezocht daarin de oorzaak te zoeken van zijn eventueel ten onrechte belasteren van De Clercq. Ik acht het uitgesloten dat De Clercq, die inzake contacten met officiële en semi-officiële Duitse diensten niet aan zijn proefstuk was, zo naïef zou geweest zijn te menen dat Scheuermann, op een ogenblik dat de oorlog elk moment kon losbranden, belangeloos kwam peilen naar het reilen en zeilen van de mo. Dat De Clercq Scheuermann vertrouwde en geloofde dat deze oprecht oog had voor de vnv-belangen is goed mogelijk en niet onwaarschijnlijk. De tweede vraag vergt een genuanceerder antwoord. De voorstelling die Scheuermann van de mo gaf, kan overdreven zijn. Mocht zijn voorstelling van zaken juist zijn, dan houdt dit in dat er buiten De Clercq nog andere mensen op de hoogte waren van die plannen. Naarmate de mo belangrijker werd, moeten meer mensen op de hoogte zijn geweest van de werking ervan. Eén van de elementen van de historische kritiek op de dagboekpassages van Lahousen die al door Arie Willemsen werden geformuleerd, blijft dus nog overeind: het Belgische krijgsgerecht veroordeelde na de oorlog bijna niemand wegens lidmaatschap van de moGa naar eind143. Willemsen vergist zich weliswaar waar hij stelt dat niemand werd veroordeeld wegens betrokkenheid bij de mo. Er waren enkele veroordelingen maar ze gebeurden op wankele gronden. Geen enkel kopstuk van de mo werd voor zijn activiteiten in die organisatie veroordeeldGa naar eind144. Het gerecht heeft zelfs gepoogd de mo aan te wenden om een monsterproces tegen het vnv-verraad op te zetten. Ondanks speciale inspanningen zag men van zo'n proces af bij gebrek aan bewijzenGa naar eind145. Wat hield de mo in werkelijkheid in? Het rapport over de mo dat Staf De Clercq in het begin van de bezetting opstelde, is een bron van informatieGa naar eind146. Essentieel was de mo een organisatie die De Clercq de gelegenheid gaf contact te onderhouden met zijn gemobiliseerde volgelingen. De leiding berustte bij Bert Meuris die met zijn leven garant stond voor het strikt uitvoeren van de richtlijnen van De Clercq. Het lidmaatschap van de mo was geheim en de leden stonden onder persoonlijke ede van De Clercq. Het verbreken van die eed had voor de persoon in kwestie een straf tot gevolg ‘die het onmogelijk zal maken om te schaden of de kameraden te verraden’. Iets anders dan fysieke liquidatie kan dat niet hebben betekend. De mo moest worden uitgebouwd tot in elke afdeling. Een soldaat of onderofficier zou er de leiding van hebben. De verantwoordelijke militair moest trachten de ‘morele officier’ te worden van zijn afdeling. Naast die strikt militaire vleugel was er nog een burgerlijke vleugel. In elke gemeente waar soldaten gelegerd waren, moest een vnv'er als verbindingsagent optreden met de niet-militaire leiding. De initialen van de namen van de leiding van de niet-militaire vleugel stonden in het rapport vermeld. Het waren de al vermelde Bert Meuris, Herman Van Ooteghem, Miel D'Hondt, Reimond Tollenaere en D., een totnogtoe niet-geïdentificeerde vijfde man. De hele mo opereerde onder het mom van een ver- | |||||
[pagina 337]
| |||||
eniging die gemobiliseerde vnv'ers voorzag van lectuur, de zg. ‘pakjes van de soldaat’ en sociale hulp verleende. De gewezen mo'er Jef Van Dingenen evalueerde het verslag van De Clercq. Hij schreef er talrijke bijdragen over in BroederbandGa naar eind147. Hij komt tot de conclusie dat de beschrijving van de mo-structuur grotendeels overeenstemt met de werkelijkheid. Het belangrijkste doel van de mo was in het leger een vnv-bevelstructuur mogelijk te maken. Alleen was de uitbouw ervan veel minder ver gevorderd dan De Clercq beweerde. Het rapport vermeldt bijv. dat enkele dagen na het publikatieverbod van Volk en Staat het functioneren van de mo werd getest. Het bevel werd gegeven om met krijt de slagzin ‘Vlaamse soldaten eisen Volk en Staat’ aan te brengen op de muren van barakken en huizen. Dit stemt volgens Van Dingenen overeen met de werkelijkheid, alleen werd het bevel in 75% van de kwartieren niet opgevolgd zoals De Clercq schrijft. 25% benadert dichter de waarheidGa naar eind148. Over de opdrachten die de mo volgens De Clercq uitvoerde, is Van Dingenen het gedeeltelijk oneens. Volgens De Clercq waren de opdrachten: het propageren van de neutraliteit, en - in tegenstelling met de eerste doelstelling - het aanwakkeren van een anti-Franse en anti-Engelse stemming. Krasser nog, de mo moest zich inspannen om de soldaten aan te zetten tot massale desertie en zelfs sabotage. Van Dingenen stelt dat alleen het propageren van de neutraliteit aan de werkelijkheid beantwoordt, de andere doelstellingen zijn pure bluf en leugenGa naar eind149. Het verslag vermeldt inderdaad geen enkel concreet en controleerbaar feit. Het werd bovendien opgesteld nadat De Clercq contact had opgenomen met het Militaire Bestuur. Ongetwijfeld heeft De Clercq toen uit politieke overwegingen zijn mo-activiteiten in de verfgezet. Natuurlijk kon het Militaire Bestuur De Clercqs beweringen controleren bij de Abwehr. Maar zou de Abwehr, in concreto de verantwoordelijke agenten, niet de eigen reputatie eer hebben aangedaan door te bevestigen wat de leider van het vnv beweerde? Van Dingenen verwondert zich erover dat in het rapport niets staat over wat hij de belangrijkste taak van de mo acht: het aanklagen van mistoestanden in het leger, vooral op taalgebied. Of dát in de ogen van De Clercq de eerste doelstelling was, valt te betwijfelen. Op de Algemene Raad van 23 september 1939 verklaarde De Clercq voor zijn arrondissementsleiders: ‘Elk van U weet dat wij in het leger wat anders nastreven dan het naleven der taalwetten. Het doen naleven der taalwetten is voor ons middel, geen doel. De vnv'ers in het leger dienen gewaarschuwd dat slechts directieven door de Leiding zelf gegeven, dienen gevolgd [...]’Ga naar eind150. Ik meen dat De Clercq met de mo in de eerste plaats een bevelstructuur beoogde die hem, en hem alleen, gehoorzaamde. Het is duidelijk dat De Clercq een aan hem gebonden frontbeweging wenste. Die zou hoe dan ook een subversief karakter hebben aangezien ze bereid moest zijn - als De Clercq dat beval - eventueel bevelen van de legerleiding naast zich neer te leggen. Overigens werd iedere mo-man voor zijn eedaflegging in handen van De Clercq, ervan op de hoogte gesteld dat hij mogelijk onwettige handelingen zou moeten uitvoerenGa naar eind151. De consequenties daarvan kunnen niet beter worden geïllustreerd dan met een citaat uit een nieuwjaarswens van een van de mo'ers aan zijn leiderGa naar eind152: ‘Dat het nieuwe jaar voorspoedig moge worden! Dat het uur van Vlaanderen spoedig moge slaan. België heeft ons bewapend en misschien!! dat welhaast duizenden Dietse vnv-soldaten vastberaden zouden paraat staan, om stipt en met offervaardigheid elk bevel uit te voeren. Dit wenst U 'n Diets soldaat in Belgisch narrenpak gecamoufleerd. Mijn leider, we zullen geen moeite sparen om de bevelen stipt en onmiddellijk uit te voeren. [...]’ In een van de weinige naoorlogse (vrije) getuigenissen over de mo stelt de oorlogsburgemeester van Harelbeke en mo'er Marcel Clarysse dat Staf De Clercq hem sprak over het onklaar maken van kanonnen en mitrailleurs. Dat kon nodig zijn ‘om onze macht in het leger te veroveren of om te beletten dat [...] Vlaams bloed zou vloeien voor belangen die niet | |||||
[pagina 338]
| |||||
de Vlaamse zijn’Ga naar eind153. De Clercq drukte er wel op dat het niet in zijn bedoeling lag de weerbaarheid te ondermijnen en dat niemand iets mocht ondernemen zonder uitdrukkelijk bevel. Dat De Clercq níét aan sabotage en desertie zou hebben gedacht, is niet erg logisch. Toen De Clercq effectief begon met de uitbouw van de mo vreesde hij nog een Frans-Belgische alliantie. Was het in zo'n situatie tot een Frans-Duits treffen op Belgisch grondgebied gekomen, dan ligt een bevel tot overlopen naar de Duitse linies automatisch in de lijn van de verwachtingen. Ongetwijfeld heeft De Clercq daarbij gedacht aan de radicale vleugel van de Frontbeweging die destijds al het draaien van de kanonnen denkbaar achtte. Van Dingenen legde in zijn bijdrage een kostbare verklaring af: de mo verspreidde onder de vlaamsgezinde soldaten Jozef Simons' Eer Vlaanderen Vergaat, waarin dit radicalisme bij de Fronters wordt beschrevenGa naar eind154. Van Dingenen citeert het slot van dit boek dat inderdaad zeer relevant is: ‘Niemand kan het verleden ongedaan maken. Eén kans is gemist omdat Vlaanderen niet bereid was. Daar zijn er die zeggen: het uur van de volkeren slaat maar eens. Niet waar! Eer Vlaanderen vergaat, komen er nog levenskansen. [...] De geschiedenis geeft nog wel een kans. Dat Vlaanderen dan het uur, dat het zijne is, erkenne - toegrijpe! Dat uur slaat nog, eer Vlaanderen vergaat...’ Van Dingenen verklaarde ook dat het liedje ‘Activisten willen we wezen, landverraders willen we zijn’, op een populaire melodie, gezongen werd en algemeen gekend wasGa naar eind155. Het zijn betekenisvolle gegevens. Een goed inzicht in de heersende mentaliteit aan de basis van het vnv is evenzo belangrijk als de exacte kennis van de feiten tijdens de achttiendaagse veldtocht. Het is vaak gebleken dat de vnv-leider goede voeling had met zijn achterban. De Clercq was er, allicht niet ten onrechte, van overtuigd dat een deel van die basis hem hoe dan ook zou volgen als hij een bevel zou geven dat gelijkstond met ‘verraad’ aan het officiële België. Als men ervan uitgaat dat De Clercq zich bij het bepalen van zijn strategie baseerde op de Eerste Wereldoorlog, met dus een staand leger en een land dat verdeeld is in een bezet en een onbezet gebied, en men overweegt dan de politieke mogelijkheden die een georganiseerde en tot alles bereid zijnde mo bood, komt men misschien een stap dichter bij wat De Clercq in het achterhoofd had. Of De Clercq zich nu in bezet of in onbezet gebied bevond, hij zou de mo steeds kunnen gebruiken als een wapen om of de Belgische of de Duitse overheid tot politiek opbod te bewegenGa naar eind156. Als deze hypothese juist is, dan ligt het voor de hand dat De Clercq de mogelijkheid van desertie en sabotage met Scheuermann besproken heeft. Daarmee kon hij alleen maar de ernst van de mo onderstrepen. Dat hij zonder meer sabotage en desertie in het vooruitzicht stelde, lijkt mij dan weer niet waarschijnlijkGa naar eind157. De mo moest tenslotte een politiek wapen zijn, ook tegenover een mogelijke Duitse bezetter. Waarom zou De Clercq ontwapenen zonder politieke garanties? Dat Scheuermann beweerde dat De Clercq er bij hem de nadruk op legde, dat hij en hij alleen verantwoordelijk was voor de moGa naar eind158, kan geïnterpreteerd worden als een signaal van De Clercq dat er met hem onderhandeld zou moeten worden. Of dit ook nog een realistisch plan was, is natuurlijk te betwijfelen. Terug naar de feiten. Onmiddellijk na de Duitse inval werd zowat de hele burgerlijke top van de mo door de Belgische Staatsveiligheid gearresteerd. Alleen Herman Van Ooteghem kon net aan arrestatie ontsnappenGa naar eind159. Men kan daaruit besluiten dat, als Scheuermann al iets aan De Clercq zou hebben gezegd over een mogelijke Duitse inval, dit in ieder geval geen zeer precieze informatie is geweest. De Clercq zelf dook onmiddellijk onder. Het was trouwens de afgesproken handelwijze voor alle vnv-topkaderleden. Toch ging De Clercq in op een spoedtelegram dat op 10 mei 1940 aan alle parlementsleden werd verzonden, met het verzoek zich te melden in het parlement. De leider van het vnv werd op de trappen van het parlement gearresteerd maar 24 uur later werd hij vrijgelaten. Toen de arrestatie bekend | |||||
[pagina 339]
| |||||
werd, trad Gerard Romsee als voorzitter van de vnv-kamergroep onmiddellijk in actie. De volgende dag had hij samen met Edmond Van Dieren en Hendrik Borginon een onderhoud met eerste minister Hubert Pierlot. De eerste minister beweerde dat niets daarover hem bekend was en liet De Clercq onmiddellijk in vrijheid stellenGa naar eind160. Enige dagen na de vrijlating van De Clercq, dinsdag 14 mei, had er in het parlement een vergadering plaats van een aantal Vlaams-nationale parlementsleden, waaronder de leider. Het was toen al duidelijk dat er rekening moest worden gehouden met een mogelijke Duitse bezetting. De Clercq weigerde in te gaan op het verzoek naar Frankrijk te vluchten. Volgens een naoorlogse getuigenis van Elias was dit de laatste bijeenkomst voor de capitulatie. De Clercq keerde terug naar Sint-Kwintens-Lennik en verdween. Met niemand had hij nog contactGa naar eind161. Wat kan men besluiten uit De Clercqs handelingen tijdens de achttiendaagse veldtocht? Dat De Clercq naar het parlement ging, is een duidelijke aanwijzing voor het feit dat de mo'ers geen bevel hadden gekregen zich bij een Duitse inval te onttrekken aan hun plichten als Belgisch soldaat. De leider van het vnv zou zich in zo'n geval niet bloot hebben gesteld aan vervolging. Het feit dat de mo-top was uitgeschakeld, heeft wellicht de hele organisatie van in den beginne vleugellam gemaakt. De bewering van De Clercq in zijn rapport voor Wilhelm Keitel, dat nog op 10 mei 1940 dertig estafetten het bevel tot desertie verspreid zouden hebben, kan als pure bluf worden beschouwdGa naar eind162. De opmars van de Duitse troepen vorderde zo snel dat het vrijwel onmogelijk was zelfs maar een poging te ondernemen weer greep te krijgen op de situatie. Men kan rustig stellen dat, ongeacht de plannen van De Clercq, de snelle ontwikkeling van de feiten alles bij voorbaat heeft achterhaald. Wat dan met het bewijsmateriaal van De Clercq om de belangrijke rol van de mo bij de capitulatie van het Belgische leger te bewijzen? In de eerste plaats zijn er de rapporten van een aantal mo-mannen over hun subversieve activiteiten tijdens de achttiendaagse veldtochtGa naar eind163. Tijdens de naoorlogse processen is gebleken dat De Clercq in de loop van juni 1940 aan een aantal mo'ers de opdracht gaf een rapport te schrijven over hun activiteiten. In de rapporten worden soms vrij precieze gegevens verstrekt over sabotage en desertie. Na de oorlog ter verantwoording geroepen verklaarden de rapporteurs dat ze handelden in opdracht van De Clercq en dat de beschreven daden van sabotage en desertie volstrekt niet met de werkelijkheid overeenstemden. De rechtbanken hebben die versie blijkbaar aanvaard aangezien de beklaagden er met relatief lichte straffen afkwamen. Zo kreeg Miel D'Hondt, een van de leiders van de mo, maar twaalf jaar, terwijl hij bovendien nog een zwaar dossier had voor politieke collaboratieGa naar eind164. Men kan zich voorstellen dat de rechtbanken niet zouden hebben geaarzeld de doodstraf uit te spreken voor bewezen sabotage. Na nauwkeurige lezing blijkt overigens dat de verslagen eigenlijk niet zo schokkend zijn. Meestal wordt beweerd dat de eenheid van de betreffende mo-man zich op een welbepaalde plaats overgaf zonder weerstand te bieden. Gezien het verloop van de veldtocht, met soms massale deserties, zijn dergelijke beweringen niet direct het bewijs dat de mo de oorzaak zou zijn van het algemeen verspreide defaitisme in het Belgische leger. Soms werden daden van desertie gemeld. Dit was het geval in het rapport van Leo TollenaereGa naar eind165. Hij is de enige mo'er die na de oorlog getuigde dat hij inderdaad in het kader van de mo sabotage pleegde. In een televisieuitzending van Maurice De Wilde bevestigde hij de feiten uit zijn rapport. Zijn getuigenis doorstaat de toets van de historische kritiek nietGa naar eind166. Wellicht heeft Tollenaere het forum dat De Wilde hem bood, aangegrepen om zichzelf voor te stellen als een tot alles bereid zijnde belgicist. Naast de mo-getuigenissen werd na de oorlog door het Belgische gerecht bij mevrouw weduwe De Clercq een aantal subversieve pamfletten gevonden. Het betreft de zg. ‘Breydel I & ii’-pamfletten, waarin de beide Breydels als Belgische soldaten hun collega's oproepen de | |||||
[pagina 340]
| |||||
strijd te stakenGa naar eind167. Uit de inhoud van de pamfletten blijkt dat ze werden opgesteld door een Duitser die goed vertrouwd was met het Nederlands. Een deel van de pamfletten werd duidelijk pas tijdens - of zelfs ná - de achttiendaagse veldtocht opgesteld. De Abwehr zal ongetwijfeld dergelijke pamfletten als actiemiddel hebben aangewend. De vraag is of De Clercq ze via zijn mo hielp verspreiden. In het mo-rapport schreef De Clercq dat de mo zelf pamfletten maakte en verspreidde. Als dat waar is, komen de ‘Breydel-pamfletten’ op grond van de gehanteerde taal daar niet voor in aanmerking. Andere pamfletten werden nooit gevonden. De Clercq voegde bovendien precies de ‘Breydel-pamfletten’ als bewijsstukken bij zijn rapport. Nog vreemder wordt het als men constateert dat in de mo-rapporten niet wordt gerept over het verspreiden van de pamfletten. Weer komt men tot de conclusie dat het hele mo-dossier dat door De Clercq in de zomer van 1940 werd samengesteld, niet geloofwaardig is. Doordat de achttiendaagse veldtocht vrij chaotisch verliep en de soldaten van een ineenstortend leger veelal geen aanmoediging nodig hebben om de strijd te staken, is het waarschijnlijk onmogelijk precies te bepalen wat de draagwijdte was van de acties van subversieve elementen. De Abwehr werkte vanzelfsprekend niet alleen met het vnv samen. Er waren nog de contacten met extreme groepjes in Antwerpen. Hun optreden mag niet op rekening van de mo worden geschreven. Het essentiële onderscheid tussen initiatieven als de Nationaal Socialistische Vlaamse Arbeiderspartij, de Vrienden van het Nieuwe Duitsland en andere hoofdzakelijk Antwerpse groepjes en de mo van De Clercq, is dat voor de eersten hun werking ten gunste van Duitsland meteen hun hele politieke bestaansreden vormde. De Clercq daarentegen hanteerde de mo als een element van zijn politieke strategie die was afgestemd op het verwerven van een machtspositie, en waarbij een snelle en algehele overwinning van Duitsland niet het doel was en wellicht ook niet inherent aan de strategie. |
|