Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
8.5 AmnestieDe wettelijke opruiming van de gevolgen van de repressie na de Eerste Wereldoorlog stond in de jaren na 1936 vooraan op de politieke agenda. Het was een sterk communautair geladen dossier. Het vnv gebruikte het amnestiedossier om zijn anti-Belgische campagne te stofferen. In het vnv zorgde de kwestie ook voor spanningen. Enerzijds verheerlijkte de harde lijn het ‘activisme uit beginsel’. Activisme was synoniem van principieel en compromisloos antibelgicisme. Anderzijds geraakte de partij in moeilijkheden toen haar politieke bondgenoot Rex in het amnestiedebat een onverzoenlijke houding aannam. De partijleiding werd onder vuur genomen door de extremen binnen en buiten de partij. Het amnestiedebat werd aangezwengeld toen de liberale minister van Justitie op 4 november 1936 in de Kamer een wetsontwerp indiende dat voorzag in onvoorwaardelijke amnestie voor burgers en in gedeeltelijke amnestie voor militairen. Het was niettemin de Liberale Partij die de voortrekker zou worden van het verzet tegen het ontwerp. Het was voor die partij een gelegenheid om zich te profileren. Om een frontale confrontatie te vermijden werd het voorstel in de Commissie van Justitie al snel afgezwakt. Een compromisvoorstel voorzag in een amendement dat de uitsluiting beoogde van de militaire deserteurs (cf. de ‘sublieme deserteurs’!) en vooral in de uitsluiting van ter dood veroordeelden als verkiezingskandidaten. Het schrikbeeld van een nieuwe Bormsverkiezing zat diep. Het verzet tegen de amnestie kreeg een impuls tijdens de campagne voor de tussentijdse verkiezing van april 1937. Léon Degrelle werd aangevallen als activistenvriend. Vooral August Borms, symbool van het activisme, moest het ontgelden. De Rex-leider zag zich genoodzaakt afstand te nemen door enkele keren uit te halen naar Borms. De vnv-leiding had alle moeite om haar achterban te disciplineren. Tijdens de campagne zelf hield de vnv-leiding zich op de vlakte om haar politieke bondgenoot zo weinig mogelijk schade toe te brengen. Over de uitvallen naar Borms werd gezwegen. Na de verkiezingen zou de vnv-leiding zich uitermate inspannen om het activisme en speciaal August Borms te verheerlijken. Dat had niet alleen te maken met het feit dat het amnestie-ontwerp vanaf mei 1937 in de Kamer werd behandeld. De leiding wilde ook de kritiek de kop indrukken die binnen en buiten de partij was gegroeid naar aanleiding van haar lakse houding in de verkiezingsperiode. Op 22 april 1937 hield het vnv in Antwerpen een grootse Bormshulde. Staf De Clercq voerde er het woord, naast Borms zelfGa naar eind98. De hele viering was erop gericht Borms te associëren met het vnv. Op 28 april 1937 publiceerde Staf De Clercq in Volk en Staat het artikel ‘Rond 't activisme’. Hij zong er de lof van het activisme. In de Vlaamse geschiedenis, betoogde De Clercq, is het een van de glansrijkste episoden, schril in contrast met het passivisme dat een van de duisterste episoden zal blijken te zijn. De Clercq vereenzelvigde het passivisme met het Vlaams-belgicisme en het minimalisme. De Landdag van 6 juni 1937 stond in het teken van de solidariteit met de geest van het activisme en met Dr. Borms. ‘Wie het activisme hoont, hoont ons,’ zei Staf De Clercq in zijn landdagrede. Het was duidelijk een allusie op de voorbije verkiezingscampagne en op de uitlatingen van Léon Degrelle. Ook in het parlement hadden de Vlaams-nationalistische kamerleden en senatoren zich in de loop van mei en juni zeer actief gemengd in het amnestiedebar. Bij de mobilisatie van de straat speelde het vnv, net zoals bij de strijd om de taalwetten, geen eersterangs rol. Bij de behandeling van het wetsontwerp over amnestie mobiliseerden de beide kampen hun troepen. Aan Franstalige zijde speelde de Union des Fraternelles de l'Armée de Cam- | |
[pagina 307]
| |
pagne (ufac) (de zg. ‘fraternellen’) een zeer belangrijke rolGa naar eind99. Ze kregen de volle steun van de Brusselse burgemeester en tevens leider van de Brusselse liberalen Adolphe Max. Op 2 mei 1937 verleende hij toestemming voor een grote betoging van de ‘fraternellen’ tegen amnestie. Toen vos op 23 mei een grote tegenbetoging aankondigde, werd die prompt verboden. Aan Vlaamse zijde was het vos dat instond voor de mobilisatie. Het betogingsverbod veroorzaakte in Vlaanderen een hevige reactie. Vooral de Vlaams-nationalisten en katholieken protesteerden, ook sommige socialisten en Vlaamse liberalen uitten hun ongenoegen. In het parlement interpelleerden aan Vlaams-nationalistische zijde Gerard RomseeGa naar eind100 en Edmond Van DierenGa naar eind101. In de Kamer zorgde Jeroom Leuridan voor opschudding door Adolphe Max, die ook zitting had in de Kamer, in het gezicht te slingeren dat hem de nek moest worden gebroken. Onder druk van de regering trok Max het verbod in. Zo kon de betoging plaatsvinden met vele tienduizenden deelnemers. Volgens Hendrik Elias was ‘Vlaanderen eensgezind opgestapt’Ga naar eind102. Lode Wils oppert dat deze bewering haar oorsprong vindt in de toenmalige propagandaGa naar eind103. Bij de 64 aanwezige parlementsleden waren inderdaad vertegenwoordigers uit vijf partijen. De verhouding één Vlaamse rexist, één liberaal en twee socialisten tegenover zestig vnv'ers en kvv'ers ziet hij als een bevestiging van zijn stelling dat de Vlaamse Beweging een katholieke en rechtse aangelegenheid was. Het is in ieder geval duidelijk dat het amnestiedossier niet gemonopoliseerd kon worden door het vnv. De partij probeerde zich te profileren via de eis van onvoorwaardelijke en integrale amnestie voor iedereen. De radicale vleugel bracht het debat een heel eind verder. In zijn interpellatie in de Kamer gaf Reimond Tollenaere uitstekend de essentie weer waar het hem en zijn geestesgenoten om te doen wasGa naar eind104: ‘Het is begrijpelijk dat het Belgische regime niet op ons standpunt kan staan omdat hier eens te meer blijkt dat er een tegenstelling is [...] tussen de Vlaamse en de Belgische belangen. Integrale amnestie zou immers de negatie zijn van België en begrijpelijkerwijze wil België niet graag zelfmoord plegen. [...] Het activisme heeft maar één enkele fout begaan en die fout is niet geslaagd te zijn. Het is de enige fout die Vlaanderen aan de activistische beweging kan verwijten, met de zekerheid, dat wanneer zich een nieuwe kans zal voordoen, wanneer het activisme een nieuwe gelegenheid zal krijgen, het deze opnieuw te baat zal nemen. Wij zullen dan hetzelfde doen en zo mogelijk meer dan hetgeen de activisten hebben gedaan en naast ons zullen de duizenden en duizenden staan die daartoe in Vlaanderen gereed zijn.’ Er kón en er mócht voor Tollenaere geen oplossing komen voor het amnestieprobleem. Zijn interventie beoogde allesbehalve een pleidooi voor een amnestiemaatregel. August Balthazar had volkomen gelijk wanneer hij beweerde dat zelfs een integrale amnestiemaatregel de vnv'ers niet zou voldoenGa naar eind105. Bij de stemming stemden de Vlaams-nationalisten zowel tegen het amendement als tegen het wetsontwerp in zijn geheel. Ook de rexisten deden dat, maar de meesten omdat het wetsvoorstel te ver ging. De breuk tussen Vlaams-nationalisten en rexisten was voor iedereen duidelijk. Enkele dagen later namen trouwens enkele rexistische parlementsleden deel aan protestbetogingen tegen amnestie. De nasleep van het activisme zou nog eenmaal de Belgische politiek beheersen. De gewezen activist Adriaan MartensGa naar eind106, een gerenommeerd medicus, werd door de koning benoemd als lid van de pas opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde. Opnieuw waren het de Belgische oud-strijdersverenigingen die het vuur aan de lont staken. Ze slaagden erin op korte tijd de benoeming van Martens bovenaan op de politieke agenda te plaatsenGa naar eind107. De liberalen grepen de kwestie opnieuw aan om zich te profileren. Op 31 januari 1939 hield Leo Mundeleer in de Kamer een zeer scherpe interpellatie. Hij eiste het | |
[pagina 308]
| |
onmiddellijk ontslag van Martens. De houding van de liberalen bracht de regering-Spaak in gevaar, want aan een compromis viel niet te denken. Namens de Vlaams-nationalisten zegde Hendrik Borginon de steun toe aan de regering. Hij trok scherp van leer tegen Mundeleer die hij onverantwoordelijk gedrag verweet. Daarmee zat Borginon op dezelfde lijn als de regering. Hij beschouwde de zaak-Martens als een gelegenheid om het idee van de ‘zelfregering’ verder te doen doordringen bij de Vlaamse katholiekenGa naar eind108. Hetzelfde deed Gerard Romsee in StrijdGa naar eind109. Jeroom Leuridan tapte uit een heel ander vaatje. Hij viel Mundeleer niet aan, wél de Vlaams-Belgische partijenGa naar eind110. ‘Ik oordeel dat Mr. Mundeleer en zijn geestesgenoten hier de enige rechtzinnigen zijn, samen met de Vlaams-nationalisten! Hij en degenen die met hem de bazuin van de opstand tegen de regeringsbeslissing hebben geblazen, zij zijn vrank, zij zijn rechtzinnig! De anderen die het doen voorkomen alsof de benoeming een bevredigingswerk is van de Belgische regering, zij liegen, misleiden, trachten U, Belgische regering te verschalken. [...] Het gezwel van de Martenskwestie [...] is de zoveelste proef op de som dat wij elkaar [...] niet kunnen verdragen, Vlamingen en Walen in deze Staat. En het is begrijpelijk: het zijn twee wereldbeschouwingen en twee politieke idealen, welke elkaar uitsluiten, die ons beiden bezielen. Het handhaven van het Waalse voorrecht, gepaard met het behoud van het Belgisch Rijk, staat regelrecht de zegepraal van onze Dietse verlangens en onze Nederlandse beschaving in de weg.’ Alle Vlaams-nationalisten zouden bij de stemming de regering steunen, waardoor ze een nipte meerderheid behaalde. Op 8 februari namen alle liberale ministers ontslag en als gevolg daarvan moest Spaak het ontslag van zijn regering aanbieden. Doordat beide partijen op hun standpunt bleven en Martens, aan alle kanten bezworen om voet bij stuk te houden, weigerde ontslag te nemen, was de kamerontbinding de enige uitweg. De affaire-Martens betekende voor het vnv een uitstekende uitgangspositie voor de verkiezingsstrijd. De vnv-leiding heeft er alles aan gedaan om Martens te overtuigen vol te houden. Martens verlangde zo snel mogelijk buiten het politieke gewoel te geraken. In volle verkiezingsstrijd wilde hij er de brui aan geven. Hendrik Elias getuigt dat de vnv-leiding pas na een interventie van Reimond Speleers, een vriend en collega van Martens, kon bereiken dat hij pas op de verkiezingsdag zelfzijn ontslag zou indienen als lid van de AcademieGa naar eind111. |
|