Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
[pagina 192]
| |
4.2 De strijd tegen het Frans-Belgisch militair akkoordHet Vlaams-nationalisme had altijd al een sterk anti-Frans standpunt ingenomen. De reden daarvoor is niet ver te zoeken. Frankrijk werd ervan verdacht een actieve politiek te voeren die erop gericht was België te integreren in de Franse invloedssfeer. De verfransing van België was Frankrijks belang en de Vlaamse Beweging was een sta-in-de-weg. Het Frans-Belgisch militair akkoord (7 september 1920) werd beschouwd als een ultiem bewijs van het Franse imperialisme en de schuldige medeplichtigheid van de Belgische machthebbers. Bovendien werd het beschouwd als een poging om Vlaanderen te gebruiken als een Franse buffer bij een nieuw Europees conflict. Het akkoord werd vereenzelvigd met de militarisering van België, de strijd tegen het akkoord met antimilitarisme. Deze combinatie van factoren gaf de strijd tegen het Frans-Belgisch akkoord een grote mobilisatiekracht waarvan de Vlaams-nationalisten gretig gebruik maaktenGa naar eind2. Het is nu voldoende bekend dat het Belgische hof een tegenstander was van het akkoord. In de loop van 1933 was ook in Belgische diplomatieke kringen de angst voor een preventieve interventie van Frankrijk in België gegroeid. De ontwikkelingen in Duitsland waren er debet aan. Eerste minister Charles de Broqueville verklaarde op 6 maart 1934 in een opmerkelijke redevoering voor het parlement dat van het gemeenschappelijk front van 1918 niet veel meer was overgebleven. België was op zichzelf aangewezen. Hij pleitte voor vreedzame onderhandelingen en een gecontroleerde herbewapening van DuitslandGa naar eind3. Deze belangrijke verschuivingen in de buitenlandse opstelling van België ontgingen de vnv-leider niet. In zijn landdagrede van 1934 stelde hij vast dat de Vlaams-nationalistische politiek t.a.v. Frankrijk langzaam navolging begon te krijgen in Belgische kringen. De logische gevolgtrekking, nl. de opzegging van het Frans-Belgisch akkoord, bleef echter uit. ‘Vlaanderen marcheert niet!’ riep de vnv-leider uitGa naar eind4. De Clercqs rede op de eerste officiële vnv-Landdag in mei 1935 stond in het teken van de buitenlandse politiek. Hij verklaarde dat het vnv samen met andere organisaties zou ijveren voor een politiek van vrijwillige neutraliteit. Hij richtte zich tot het buitenland met de boodschap dat de Belgische regering loog als zij beweerde dat haar bevolking het Frans-Belgisch militair akkoord steunde. Samen met andere organisaties zou het vnv ijveren voor een politiek van vrijwillige neutraliteitGa naar eind5. Het was weliswaar niet het vnv dat het voortouw nam in de aan invloed winnende campagne tegen het Frans-Belgisch militair akkoord. Het was het Verbond van Vlaamse Oudstrijders dat vanaf november 1934 de campagne op gang trok. Een aanvankelijk tegen de Brusselse taaltoestanden gerichte betoging in de hoofdstad werd door vos in het teken geplaatst van de strijd tegen het Frans-Belgisch militair akkoord. Belangrijke drukkingsgroepen als het Davidsfonds, het Willemsfonds, de vtb en het vev schaarden zich achter de manifestatie. De betoging werd verboden door de Brusselse burgemeesterGa naar eind6. Het verbod verhitte de gemoederen. De Vlaams-nationalisten in het parlement probeerden de commotie politiek uit te buiten. Op 6 maart 1935 interpelleerde Hendrik Borginon bij hoogdringendheid tegen het verbod. Zijn motie tegen het verbod kreeg 83 stemmen tegen 90 en 1 onthoudingGa naar eind7. Een maand later, bij de bespreking van de begroting van Landsverdediging, trokken Borginon en zijn fractiegenoten opnieuw van leer tegen het akkoordGa naar eind8. De agitatie rond het Frans-Belgisch militair akkoord luwde niet meer. De IJzerbedevaart van 1935 stond volledig in het teken van ‘Los van Frankrijk’. In de tweede helft van 1935 organiseerde vos overal in den lande betogingen tegen het ‘bloedakkoord’. Pacifisme door ontwapening was de leuze die verspreid werd. Maanden vooraf werd gemobiliseerd voor een nationale betoging in Brussel op 22 maart 1936. Elke week verschenen lijsten van personen en organisaties die hun steun toezegden. Ook het vnv zette zijn leden aan deel te | |
[pagina 193]
| |
nemen. Nadat vos in februari kon melden dat de betoging was toegelaten, stroomden de toezeggingen van Vlaamse gemeentebesturen toe. Ook het Davidsfonds riep zijn leden op deel te nemen aan de betoging. De katholieke Vlaamse parlementsfracties stemden een motie tegen het akkoordGa naar eind9. De mobilisatie van vos kreeg een massaal karakter. Het was al lang geen exclusief Vlaams-nationalistische aangelegenheid meer. De Vlaams-nationale kamerleden probeerden politieke munt te slaan uit de mobilisatie. In februari 1936 dienden Gerard Romsee, Hendrik Borginon, Thomas Debacker, Jozef De Lille en Hendrik Elias een wetsvoorstel in dat de onmiddellijke opzegging van het Frans-Belgisch akkoord inhield. In de toelichting verklaarde Romsee dat de Belgische verdediging eenzijdig ten dienste stond van Frankrijk. België was letterlijk militair ingemetseld bij Frankrijk. Bij een mogelijke Frans-Duitse oorlog was de Belgische soevereiniteit feitelijk onbestaandeGa naar eind10. Uiteindelijk werd de betoging doorkruist door de gebeurtenissen. Op 6 maart 1936 werd het Frans-Belgisch militair akkoord opgezegd en vervangen door een nieuw akkoord. De dag voordien verbood de Brusselse burgemeester toch nog de betoging. Toen op 7 maart bovendien de Duitse troepen het Rijnland bezetten verschoof de aandacht van de publieke opinie. De betoging werd afgeblazen maar de agitatie tegen het nieuwe akkoord duurde voort. Het nieuwe akkoord hield namelijk in dat de gezamenlijke stafbesprekingen van het Belgische en het Franse leger behouden bleven. De verkiezingen in mei 1936 zorgden voor een nieuw hoogtepunt in de actieGa naar eind11. Het vnv maakte de strijd tot een van zijn belangrijkste verkiezingsleuzen. De strijd tegen het Frans-Belgisch militair akkoord wordt meestal aangevoerd als bewijs van de principieel pacifistische opstelling van het Vlaams-nationalisme. Een grondige studie van dit probleem is er nog niet. Gaat deze stelling op voor het vnv? In de stichtingsproclamatie van de partij was geen antimilitaristische verklaring opgenomen. Die stond wel in het zestien-puntenprogramma dat door Staf De Clercq het officieuze vnv-programma werd genoemdGa naar eind12. De vnv-leider verklaarde herhaaldelijk binnenskamers en in het openbaar dat het vnv vasthield aan het antimilitarisme. Wat bedoelde hij precies? Wou hij niet, zoals zijn propagandaleider het hem voorhield, het antimilitarisme ‘kanaliseren tegen België’? Reimond Tollenaere noemde het pacifisme ‘tragisch belachelijk’ en ‘onmannelijk’, pleitte voor de aanwending van geweld en meende dat de dienstweigeraarsbeweging moest worden afgestoten. De discussie over een principieel pacifisme werd in het vnv binnenskamers gevoerd. Van die discussie kwam niet vaak iets naar buiten. Het thema lag delicaat en er rustte in zekere zin een taboe op. Men liet de dubbelzinnigheid liever bestaan om het antimilitarisme zijn volle propagandistische waarde niet te ontnemen. Soms werd het thema via een omweg aangekaart. In De Schelde van 8 oktober 1935 besprak de radicale arrondissementsleider van Oudenaarde, Maurice Ponette, Breiz-Atao, het tijdschrift van de Bretonse nationalisten, onder de titel: ‘Geen pacifisten meer! Een stichtend voorbeeld van doorzicht en moed’. In het tijdschrift was een artikel verschenen waarin werd betoogd dat de houding tegen het Franse leger niet tot pacifisme mocht leiden. De Bretons moesten integendeel opnieuw ‘een volk van soldaten worden’. De betogen van de Vlaams-nationale kamerleden over het Frans-Belgisch militair akkoord tonen aan dat er allerminst een consensus bestond over een pacifistisch standpunt. Het waren vooral Jozef De Lille, Emiel Butaye en ook wel Thomas Debacker die pacifistische standpunten verkondigden. De Lille pleitte voor een algehele en eenzijdige ontwapening, Debacker voor de organisatie van een niet-militair burgerlijk verweer. Zij vertolkten daarmee het standpunt van vos, niet dat van het vnv. De vnv'er Jeroom Leuridan hield er een andere opvatting op naGa naar eind13: | |
[pagina 194]
| |
‘In een land waar een natie binnen de staatsgrenzen woont, zijn het slechts minderwaardige elementen uit de bevolking die tegen de landsverdediging gekant zijn. Doch in een staat waar twee of meer rassen strijden om het meesterschap, ontstaan er noodzakelijk erge meningsbotsingen over het vraagstuk der landsverdediging [...].’ Van pacifisme is er bij Leuridan geen sprake. Zijn antimilitaristische standpunt vloeit voort uit zijn antibelgicisme. Ook Hendrik Borginon, Hendrik Elias en Gerard Romsee hanteerden in hun vaak goed gestoffeerde redevoeringen algemeen politieke argumenten, geen principieel pacifistische. Het vnv huldigde zeker geen pacifistisch standpunt. De ‘strijdretoriek’ getuigde eerder van het tegendeel. Het antimilitarisme was vooral een anti-Belgische reflex. Dat neemt niet weg dat de collectieve ervaring van de Eerste Wereldoorlog bij de oudere generatie diepe sporen had nagelaten. Haar afkeer van oorlog en andere vormen van georganiseerd geweld was geen pose. De militarisering van het vnv tijdens de Tweede Wereldoorlog en de militaire collaboratie tonen aan dat deze strekking niet sterk genoeg was om een snelle waardeverschuiving te voorkomen. De vnv-leider had al lang voor het uitbreken van de vijandelijkheden een oorlog tot het sluitstuk van zijn politiek gemaakt. Hij had een bondgenootschap gesloten met een land en een regime dat de puurste emanatie was van het militarisme en dat zowel zijn binnen- als buitenlandse politiek voerde door de loop van een geweer. |
|