voorzien in de stichtingsakte werd een jeugd-, een vrouwen- en een vakbondsorganisatie uitgebouwd.
Na het tijdelijk verdwijnen van Reimond Tollenaere kwam het tot een toenadering tussen het al langer bestaande avnj en het vnv. avnj-leider Hilaire Gravez koesterde met het avnj dezelfde ambities zoals Tollenaere het deed met de Kernbeweging. In feite was het avnj een militie onder het mom van een jeugdbeweging. Toen de Wet op de Private Milities soepel werd toegepast, werd het avnj gesplitst in een echte jeugdbeweging en een militantenorganisatie voor jongvolwassenen. De organisaties kwamen rechtstreeks onder het bevel van de vnv-leiding. Zowel de jeugdbeweging als de militantenorganisatie hadden een beperkt ledental.
Het vnvv, de Vlaams-nationalistische vrouwenorganisatie die al voor het vnv ontstond, telde al evenmin veel leden. vnvv-leidster Magda Gravez-Haegens sloot haar organisatie eind 1934 aan bij het vnv en werd zo de leidster van de officiële vrouwen- en meisjesorganisatie van de partij.
Het vns was voor de vnv-leiding een belangrijk instrument voor de organisatorische uitbouw van het vnv, terwijl ook de vakbond profiteerde van de organisatorische expansie van de partij. Aanvankelijk was de relatie tussen de vns-leiding en het vnv eerder problematisch. Het had te maken met het feit dat de Aalsterse organisatie, waarvan het vns grotendeels afhankelijk was, niet onmiddellijk bereid bleek het vnv volop te steunen. Eenmaal dat de vnv-leiding zich verzekerd wist van de steun van de Aalsterse partijbonzen, kon ze het vns gebruiken als een verlengstuk van de partij. De verregaande verstrengeling tussen vakbond en partij bleek bij de verkiezingen van 1936.
Op het gebied van de partijpers tekenden zich belangrijke ontwikkelingen af. Er deed zich een centralisering voor onder impuls van de Aalsterse uitgever-drukker Ernest Van den Berghe. Hij drukte al vóór 1933 een aantal regionale partijbladen van buiten het arrondissement. Vanaf januari 1935 gaf hij ook de onafhankelijk gebleven Westvlaamse bladen uit. Zo kon de pers worden geüniformiseerd. In de stichtingsmaanden van het vnv hadden de ‘Aalsterse’ en de Westvlaamse bladen elk een kant gekozen van het ideologische dispuut dat in de schoot van de partij werd uitgevochten. Dat vnv-bladen tegenstrijdige meningen verkondigden was uiteraard een aanfluiting van het autoritaire beginsel. Dat kon worden vermeden door een uniformisering die haar beslag kreeg toen vanaf 14 december 1935 nog maar één vnv-weekblad, Strijd, verscheen. Een aantal regionale bladen bleef bestaan. Het waren de spreekbuizen van organisaties die slechts aarzelend integreerden in het vnv: De Nieuwe Kempen van de Turnhoutse kvv en de bladen van het Limburgse kvv.
Toen Herman Van Puymbrouck in september 1934 toetrad tot het vnv had de partij uitzicht op een dagelijkse spreekbuis. Van Puymbrouck had namelijk in 1933 de controle verworven over het Antwerpse dagblad De Schelde. Algauw bleek dat Van Puymbrouck niet bereid was zijn macht over de krant op te geven. Om zijn macht te breken was de vnv-leider verplicht zich te mengen in een internationaal politiek-financieel kluwen waarin de Grootnederlandse eigenaars van de krant en Duitse geïnteresseerden een hoofdrol speelden. In de loop van 1935 werd De Schelde een vurige pleitbezorger van het nationaal-socialisme. Gematigde vnv'ers eisten maatregelen. Met de verkiezingen in het vooruitzicht kon Staf De Clercq zich geen avonturen veroorloven, zodat een ingreep voor de hand lag.
Tijdens de eerste maanden van het bestaan van het vnv werd vruchteloos geprobeerd een uitgewerkt partijprogramma op te stellen. Paul Beeckman, Hendrik Elias en Reimond Tollenaere leverden elk een basistekst. Hun pogingen om een coherent programma op te stellen waren gedoemd tot mislukken: de ideologische tegenstellingen bleken voorlopig onoverbrugbaar. De Westvlamingen Paul Beeckman en Tony Herbert, de voornaamste ideologische architecten van het vnv, stapten op omdat hun ideeën niet werden aanvaard. De