Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
2.2 De strijd om de grondbeginselenDe eerste die een poging ondernam een officieel programma op te stellen was Paul Beeckman, de leider van de Politieke Centrale. Eind 1933 diende hij een proeve van tekst in bij de Hoofdraad. Beeckman sprak in zijn programma over een ‘standen-staat’. Het was een fascistisch maatschappijmodel, sterk geïnspireerd door het universalisme van Othmar Spann. De invloed van Odiel Spruytte was zonneklaar. Al wat enigszins leek op een democratische machtsuitoefening, werd gebannen. De staat werd geleid door ‘staatsleiders [...] die krachtens hun opvoeding en hun politieke scholing zich als de besten in dit opzicht aanbieden, en daardoor in staat zijn de politieke bestemming van een volk te leiden. [...] Beslissingen | |
[pagina 116]
| |
worden niet genomen bij meerderheid van stemmen, uitgebracht in een vergadering van in 't wilde door de kiezersmassa gekozen vertegenwoordigers der politieke partijen. Deze beslissingen worden genomen door het voor de openbare opinie verantwoordelijke staatshoofd na rijp overleg met terzake deskundigen [...].’ Beeckman noemde dit regime een ‘organische democratie’Ga naar eind1. Na hevige discussies werd het stuk van Beeckman afgewezen. Het betekende meteen zijn heengaan als leider van de Politieke Centrale. In januari 1934 ontwierp Hendrik Elias een nieuw ontwerpGa naar eind2. Hij greep terug naar de concepten die hij al had aangegeven in zijn artikel over de ‘organische democratie’. Waar Beeckmans model weinig twijfel liet bestaan over het democratische gehalte van zijn organische democratie, was het bij Elias een mengeling van democratische en autoritaire conceptenGa naar eind3. Hij wilde bepaalde democratische instellingen zoals het parlement handhaven, terwijl andere vitale politieke instellingen zoals politieke partijen, dienden te verdwijnen. Tijdens een discussie op 25 februari 1934 met vertegenwoordigers van de Antwerpse Frontpartij beweerde Elias dat de partijen zouden ‘ineenstorten’ door het ‘nationaal syndicalisme’Ga naar eind4. Het vnv wil de staatsmacht uitbreiden, verklaarde Elias op dezelfde vergadering. Natuurlijk niet de macht van de Belgische Staat, want die zou zich tegen het vnv keren. De Grootnederlandse staat moest een sterke staat worden... sterk genoeg om partijen en vakbonden te verbieden. Elias' onduidelijke concepten inzake de ‘organische democratie’ zetten de deur wagenwijd open voor een allesbehalve democratische samenleving. Op 26 februari 1934 had Reimond Tollenaere zijn programma-ontwerp klaar. Hij noemde het een ‘Ontwerp voor onmiddellijke actie’Ga naar eind5. Het zou de scheiding der geesten veroorzaken, aldus Tollenaere. De ‘heren van de Hoge Raad’ zouden verplicht worden consequent te werk te gaan. Vooral Hendrik Borginon - voor Tollenaere dé bête noire - zou gedwongen worden kleur te bekennen en dus ontslag te nemen. ‘Ik kan het bij mezelf niet klaarmaken hoe Borginon met zijn ideeën in de organisatie die het vnv is, wil blijven. Hij is neobelgicist en democraat, en doet mee aan een Groot-Nederlandse, fascistische organisatie. Comprenne qui pourra.’ Met het verdwijnen van Borginon ‘zullen wij alle gemak hebben om Thomas Debacker en Aalst, en ook Elias op ons standpunt te realliëren’. Borginon was ‘de meteoor waardoor de anderen zich laten inspireren’Ga naar eind6. De inzet van Tollenaeres ‘Ontwerp voor onmiddellijke actie’ was dus duidelijk. De Clercq ging akkoord met zijn voornemen. Het stuk werd trouwens door zijn privé-secretaris, Jan L'Ecluse, getypt en rondgestuurd. Maar of De Clercq het eens was met het door Tollenaere beoogde effect is betwistbaar. In de marge van de brief schreef hij: ‘woorden: als al de gedachten van onze jeugdige vriend moesten zegevieren dan zouden er veel ontslagen komen tot “le vide” toe’. Voor de vnv-leider waren Tollenaeres inzichten ‘woorden’ zonder veel betekenis. Maar uit de opmerkingen die de vnv-leider bij het ontwerp zelf plaatste, blijkt dat hij toch ook enige ideologische reserve koesterde ten aanzien van Tollenaeres inzichten. Tollenaeres ontwerp tekende de grondslagen van wat de vnv-propagandaleider de ‘modus localis’ noemde van de nieuwe orde die overal in Europa opgang maakte. Alleen een Dietse staat met op fascistische leest geschoeide politieke instellingen kon het streefdoel zijn van het vnv. Het parlement moest een zuiver propaganda-instrument zijn voor de Vlaams-nationale politici. De parlementsleden werden aan de leiband gehouden door ze financieel afhankelijk te maken van de Politieke Centrale. Ze moesten beschouwd worden als ‘dienaren’ van het revolutionaire project. De Dietse staat mocht niet worden gezien als een verafgelegen utopie. De Dietse stichtingsproclamatie van het vnv was duidelijk genoeg en had geen behoefte aan ‘het vage begrip van “de Vlaamse zelfstandigheid”’, dat voor Tollenaere maar een uitvlucht was. Het Dietse nationalisme had de wind in de zeilen, ook al omdat ‘binnenkort ook in Nederland | |
[pagina 117]
| |
een fascistisch regime de macht zal nemen’. Tollenaere verwees daarbij expliciet naar een ‘buitenlandse tussenkomst’ als een ‘extern middel voor de vorming van de Dietse staat’. Er mocht niet geageerd worden tegen ‘de dictatuur’ van Van Severen, want daardoor werd ook het gezag van De Clercq ondermijnd. ‘Het ordeloze Vlaamse volk’ moest eerst gezag leren kennen. Het antimilitarisme dat in Vlaanderen aanwezig is, moet het vnv ‘kanaliseren tegen België’. Het pacifisme noemde Tollenaere ‘tragisch belachelijk’ en ‘onmannelijk’. Het vnv moest beschikken over ‘duizenden militianen’ om zich te verdedigen ‘mét ophemeling van geweldmethoden en mét aanwending van geweld’. De dienstweigeraarsbeweging moest worden afgestoten, of moest massaal georganiseerd worden tegen België. De antisemitische noot ontbrak evenmin in Tollenaeres stuk. Waar hij het ‘middenstandsvraagstuk’ behandelt, stelt hij dat in het ‘organicisme’ de ‘jood als vreemd subject onder speciaal toezicht zou staan’. Tollenaeres stuk was geen uitgewerkt programma, maar veeleer een discussiestuk dat moest leiden tot een programmatische tekst. Zijn inzichten konden voor De Clercq geen verrassing zijn. De radicaal fascistische opvattingen van de vnv-propagandaleider waren hem bekend. De Clercq schreef op het stuk enkele nuchtere kanttekeningen die een aanwijzing geven voor de reserve waarmee hij de gedachtengang van Tollenaere evalueerde. Hij wees op de knelpunten van het corporatistische model i.v.m. de weerspiegeling van de belangen van de sociale groepen. Waar Tollenaere de democratische inrichting van de maatschappij wou vervangen door een autoritaire ‘staatsleiding van bevoegde personen’, plaatste De Clercq alleen enige vraagtekens met de opmerking: ‘Hoe? Wie bepaalt de beste of wie stelt ze voorop?’ Waar Tollenaere het antimilitarisme van de hand wees en speelde met het idee van een gewapende staatsgreep, tonen de grote vraagtekens en uitroeptekens van De Clercq in de marge aan dat hij zo zijn twijfels had over de visie van zijn propagandaleider. Hij vond de tekst blijkbaar wel een valabel uitgangspunt. De gematigde leden van de Hoofdraad dachten er anders over. De tekst van Tollenaere leidde bij hen tot hevige reacties die het vnv opnieuw op de rand van de ontbinding brachten. Hendrik Elias schreef naar aanleiding van dit memorandum, ook in naam van Hendrik Borginon, Thomas Debacker, Gerard Romsee, Bert D'Haese, Ernest Van den Berghe en Karel Lambrechts - dat waren toen zowat alle bij het vnv betrokken Vlaams-nationalistische leiders met uitzondering van Jeroom Leuridan en Luc Matthys - een brief aan De Clercq waarin hij scherpe kritiek uitte. Hij nam afstand van Tollenaere, maar ook van Jeroom Leuridan die Tollenaere zou steunen. Elias trok zijn conclusies uit de voorbije zes maandenGa naar eind7: ‘Het vnv is blijkbaar vertrokken op een misverstand, gewild of ongewild. Ik vermoed dat in de geest van sommigen dit misverstand werkelijk met opzet werd tot stand gebracht of althans niet in het licht gesteld toen de proclamatie verscheen. Deze proclamatie was in mijn opvatting - en ook in de opvatting van diegenen die op dit ogenblik mijn standpunt delen - het begin van een nieuwe fase in het Vlaams-nationalisme, nl. het standpunt kiezen tegenover de grote politieke en sociaal-economische vraagstukken van onze tijd, doch geenszins een begin van rechtsrevolutie in Vlaanderen naar fascistisch voorbeeld, die dan, meer dan Dinaso, een modus localis (scripsit Tollenaere) zou zijn van het Duitse Hitlerisme. [...] Ik weiger [...] de Vlaams-nationale beweging te laten afglijden langs een weg die ik als ten afgrond voerende aanzie, evenzeer als ik weiger mijn volgelingen zonder strijd te laten veroveren door gedachten die ik als verderfelijk beschouw.’ Staf De Clercqs antwoord op de kritiek van zijn gematigde medestanders is in menig opzicht verhelderend voor de houding van de vnv-leider en de rol die hij heeft gespeeld. Hij reduceerde de ideologisch verscheurende disputen tot het ‘weinig broederlijk’ optreden van beide zijden. Op de kern van de zaak - de fundamentele ideologische tegenstelling - | |
[pagina 118]
| |
wenste hij niet in te gaan. Hij zag het als betekenisloze woordenkramerij. Ook bij Tollenaeres ‘Ontwerp voor onmiddellijke actie’ schreef hij ergens in de marge: ‘woorden’. Hijzelf - zo schreef hij verder - sprak niet over democratie of antidemocratie. Hij hield zich op volksvergaderingen strikt aan het vnv-programma. Dat was op nationaal gebied de propaganda voor Groot-Nederland en de bevordering van de Vlaamse zelfstandigheid. Op sociaal-economisch gebied de strijd tegen het liberaal kapitalisme en het marxisme en ‘voor de corporatieve inrichting der maatschappij: corporaties met daarnaast [een] parlement gekozen door het volk. Dus volksmedezeggenschap en volkscontrole. Geen dictatuur. Antimilitarisme’. Die opvattingen vonden overal instemming, beweerde De Clercq. Hij kon het niet eens zijn met Elias' kritiek op Tollenaere en de Kernbeweging aangezien zij steunden op het vnv-programma. De Clercq wist maar al te best dat Reimond Tollenaere en zijn Kernbeweging zich niet hielden aan het geschetste ideologisch compromis. Hij besefte dat zij een democratisch verkozen parlement afwezen, dat zij het antimilitarisme in feite verfoeiden en dat zij die opvattingen met luider stem verkondigden. Maar zij zetten zich ten volle in voor het vnv en dát was het belangrijkste. Aan de personen die medeverantwoordelijk waren voor Elias' brief verweet De Clercq inertie. Dat zij de werking niet wilden opstarten wegens hun ideologische reserves scheen de vnv-leider niet te willen begrijpen. Zijn oplossing voor de moeilijkheden was een soort ideologisch eunuchendom. In feite verdoezelde het dat het vnv het democratisch paradigma definitief had verlaten. Elias daarentegen eiste duidelijkheid en plaatste de vnv-leider voor een ultimatum: ‘Op de eerste landdag van het vnv te Kester wordt een einde gesteld aan de bestaande verwarring doordat de leider er een programmatische rede houdt die ne varietur - minstens in de twee eerste jaren - zal gelden als de grondslag van de beweging. Deze programmarede moet klaar en duidelijk standpunt innemen op de beslissende vraagstukken: Groot-Nederland - Vlaamse zelfstandigheid - democratie - parlementarisme - geweldmethode of wettige weg - draagwijdte der corporatieve hervorming. Wie niet akkoord gaat met deze uiteenzetting, die als brochure zal worden verspreid, heeft maar de rangen te verlaten, naar links of naar rechts.’ Die programmatische rede moest zich strikt houden aan de zestien punten uit het document dat in de zomer van 1933 tot stand kwamGa naar eind8. Het was voor Elias de absolute grens: ‘Ik doe geen stap verder [...].’ Zoals gebruikelijk organiseerde Staf De Clercq op de Kesterheideheuvel de Landdag van 1933. De dag werd nadrukkelijk niet als vnv-landdag aangekondigd. Staf De Clercq besefte dat het vnv organisatorisch en ideologisch nog niet klaar was om een dergelijke landdag te houden. De Clercq tapte voorlopig uit het bekende vaatje, ook al omdat hij trachtte financieel rond te komen. Toen Reimond Tollenaere op de hoogte werd gebracht van de praktische plannen, loog zijn reactie er niet om. Net zoals Elias stelde hij de vnv-leider voor een ultimatumGa naar eind9: ‘Het is net dezelfde “gezellige” rommel zoals verleden jaar. Hoe potsierlijk-treurig is bijv. die Vlaams-nationale ballonekenswedstrijd (!) en de aankondiging van die “Vlaamse Burcht” in de Pallieterzaal, waar het lekkere “Vlaamse Bier” te krijgen is. Ik heb een diepe vrees dat na deze landdag te Kester het vnv voorgoed gediscrediteerd is, bij iedereen die enigszins nadenkt. Alleen de spreekbeurten kunnen het boeltje nog redden. Denk na om wat er op het spel staat. Honderden zitten te wachten op het nieuwe geluid dat te Kester moet weerklinken. Gebeurt het niet, dan is het volstrekt overbodig dat wij nog langer krachten verspillen aan de idiotie van de huidige nationalistische formaties. [...] Van deze spreekbeurt zal ontzettend veel afhangen. Ge imponeert U daar definitief als leider, ofwel verspeelt ge uw prestige.’ | |
[pagina 119]
| |
Staf De Clercq kwam tijdens de Landdag de twee partijen tegemoet. Het was een goede zet Elias te vragen zijn landdagrede te schrijven. Voor Tollenaere hield hij dat uiteraard zorgvuldig verborgen. Elias kon zich voorstellen dat hij het pleit gewonnen had. Maar De Clercq wijzigde de rede zo dat zelfs Tollenaere enthousiast was. De gematigden waren niet onverdeeld gelukkig, maar toch niet geheel ontevreden omdat De Clercq voldoende toegevingen deedGa naar eind10. In zijn landdagrede gaf De Clercq eerst een kort overzicht van de gebeurtenissen bij de stichting van het vnvGa naar eind11. Hij constateerde dat het vnv het Vlaams-nationalisme vertegenwoordigde. Degenen die afzijdig stonden, deden dat uit ‘princiepenreiterij’ of omdat zij ‘pathologisch’ of ‘seniel’ van aard waren. Wat het Antwerpse Front betreft, daar speelden ‘onverholen marxistische sympathieën’ een rol. Vervolgens behandelde hij het vnv-programma. In verband met het nationale doel van het vnv citeerde hij de stichtingsproclamatie. Het Grootnederlands karakter van het vnv werd nog eens extra onderstreept: ‘Gij hebt het gehoord: geen sprake van 'n onmiddellijk doel en een verafgelegen doel. Neen, één doel, HET doel: Groot-Nederland.’ Dat was een duidelijke boodschap voor de gematigden. Maar De Clercq kwam hen toch een stuk tegemoet. Hij schreef geen dwingende methode voor ter propagering van de Grootnederlandse gedachte. Veel kon afhangen van plaats en omstandigheden wanneer het ging over het bewerken van de massa. De vorming van de kaders daarentegen moest ondubbelzinnig Grootnederlands zijn. Dat was dan weer geen vrijgeleide voor ‘onverantwoorde gedragingen en onzinnige avonturen’. En dan diende hij Reimond Tollenaere een uitbrander toe: ‘Roepen en tieren over de daad en het bij woorden laten, omdat men bij de bezinning of wanneer het erop aankomt, vaststelt dat men niet verder kan - iets wat een evenwichtige geest had te voorzien - doch ondertussen aan de vijand de voorwendsels aan de hand doen om U voor vele jaren lam te leggen en onschadelijk te maken is werkelijk een daad van een onverantwoordelijke of uitzinnige. De grote bevrijdende daad voor Vlaanderen kan, wanneer ze op het geschikte ogenblik met kans van slagen ingeluid en doorgedreven wordt, de revolutie zijn. Men kan aanvaarden dat op dit ogenblik - ik onderlijn op dit ogenblik - al de voorwaarden die een revolutie wettigen vervuld zijn, behalve de ene hoofdzakelijke, namelijk de kans van slagen om het doel te bereiken [...]. [...] In het volle besef mijner verantwoordelijkheid als leider verklaar ik hier dat, in zover een groepering de vernietiging van een bestaande staat nastreeft om hem te vervangen door een andere staat, een revolutionaire groepering kan worden genoemd, dat het vnv een revolutionaire strijdformatie is, doch dat het vnv op dit ogenblik - en ik onderlijn dat we ons niet wensen te binden voor de toekomst - [...] wil doorbreken langs wegen van de wettelijkheid.’ De vnv-leider had hier weer een merkwaardig compromis uitgedokterd (of kwam het van Elias?). Het vnv was een revolutionaire partij die voorlopig niet naar het wapen van de opstand greep omdat de vijand te sterk was. De machtsverwerving bleef voorlopig legaal (dus deelname aan verkiezingen) en de revolutie werd voorbereid in de geesten. In verband met wat eufemistisch het sociaal-economische programma heette, trok De Clercq scherp van leer tegen het marxisme en het liberaal-kapitalisme. Waarvoor het vnv dan wel stond, werd uitvoeriger belicht dan in de stichtingsproclamatie het geval was: ‘Wij willen [...] de organische volksstaat, waarin volksmedezeggenschap en volkscontrole geen ijdel woord zullen zijn. De organische volksstaat die wij willen scheppen heeft niets te copiëren van het Maurrassisme, noch van Italiaans fascisme, noch van het Hitlerisme. Wij hebben slechts op te delven uit de Nederlandse traditie, waarin we volksmedezeggenschap en volkscontrole zullen terugvinden. De staatsordening die we voorstaan is slechts toepasselijk in een Dietse volksstaat. Daarenboven hebben wij de onnatuurlijke staatsorde niet te regelen, noch te perfectioneren. [...] | |
[pagina 120]
| |
Wij hebben er klaar en duidelijk voor uit te komen dat voor dictatuur en absolutisme in onze opvattingen geen plaats is.’ De Clercq pleitte voor een ‘organicistisch geordende maatschappij’ met corporaties die een volkomen solidaire natie tot gevolg zou hebben. Verder ging hij niet. Hij had perfect de kool en de geit gespaard. Het woord ‘democratie’ sprak de vnv-leider niet uit. Hij gaf geen enkele aanwijzing hoe de ‘volksmedezeggenschap en volkscontrole’ georganiseerd zouden worden. Toch vermeed hij het parlementaire regime aan te vallen. Hij zweeg erover. De afwijzing van de buitenlandse fascistische regimes was wel formeel. Welk maatschappijmodel het vnv ook voorstond, voorlopig bleef het theorie want de staatsordening kon pas in een Grootnederlands staatsverband worden verwezenlijkt. De Clercq eindigde zijn toespraak met een aanval op het Frans-Belgisch Militair Akoord dat Vlaanderen in een oorlog zou meeslepen. Het antimilitarisme als dusdanig kwam niet ter sprake. Men constateert dat de vnv-leider er handig in geslaagd was de schijnbaar onverzoenlijke standpunten in zijn rede aan bod te laten komen. Aan de beide vleugels van de partij kwam hij tegemoet, maar hij trok voor beide vleugels ook duidelijke grenzen: aan het Grootnederlands principe kon niet worden getòrnd. Het vnv bleef wel binnen de wettelijkheid (dus als politieke partij in een parlementair regime) ageren. Over de verscheurende kwestie van de maatschappij-inrichting zei hij nauwelijks iets concreets. Het is niet uit te maken in welke mate de rede van de hand van Hendrik Elias was. Elias getuigt zelf dat De Clercq de Grootnederlandse passus toevoegde waardoor het vnv op een even onrealistisch standpunt stond als het Verdinaso. Houdt dit in dat Elias het met de rest eens was? Hoe werd binnen het Vlaams-nationalisme op de toespraak gereageerd? Reimond Tollenaere was enthousiast. ‘Uw rede was een overrompeling en een openbaring,’ schreef hijGa naar eind12. De Clercq had hem dus toch niet teleurgesteld. Vlaanderen-Jong Dietschland publiceerde de rede bijna volledig, zonder enige commentaar en in sobere opmaakGa naar eind13. In de ‘Aalsterse’ weekbladpers werd de rede vanzelfsprekend integraal afgedrukt. Het zal wel niet toevallig zijn dat de passage over het Maurrassisme, fascisme en Hitlerisme als kop werd gebruikt. In de Westvlaamse weekbladpers werd de Grootnederlandse passage beklemtoond. In de Limburgse weekbladpers was de berichtgeving over de landdag opvallend soberGa naar eind14 en De Nieuwe Kempen publiceerde een minimaal en nietszeggend artikel waarin met geen woord werd gerept over de rede van De ClercqGa naar eind15. Thomas Debacker was het dus duidelijk niet eens. De Schelde publiceerde een zakelijk verslag over de Landdag, naast een even zakelijk verslag van een bijeenkomst van de ‘Vlaams-nationale godsvredefederatie’ die dezelfde dag in Gent had plaatsgehad onder één titel: ‘Een dag van Vlaams-nationale bedrijvigheid’Ga naar eind16. De krant wenste duidelijk geen partij te kiezen. In het blad van de Antwerpse Fronters Ons Vaderland reageerde Jan Timmermans in een artikel met de veelzeggende titel ‘Grove onwaarheden’ tegen De Clercqs voorstelling van zaken over de mislukte onderhandelingen met het Antwerpse FrontGa naar eind17. Had De Clercq een scheuring in eigen rangen kunnen vermijden, het vnv was nog lang niet de met één mond sprekende belichaming van het Vlaams-nationalisme. De weg van de organisatorische en ideologische eenmaking was nog lang. |
|