Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
1.4 De nieuwe eenheidspartij start verdeeldIn dezelfde Vlaams-nationale weekbladen waarin de stichtingsproclamatie van het vnv werd afgedrukt, verscheen een artikel van Paul Beeckman onder de titel ‘Op nieuwe paden’Ga naar eind52. De auteur schreef het als kersverse leider van de Politieke Centrale van het vnvGa naar eind53. De richting die Beeckman wilde inslaan werd duidelijk aangegeven: ‘Hoevelen onder ons geloven nog ijzersterk aan de heilige onaantastbaarheid van de constitutionele vrijheden; aan de noodzakelijkheid van het beginsel der soevereiniteit des volks, wiens wil wordt uitgedrukt door de mening van de helft plus één; aan de onvermijdelijkheid van een instelling als de volksvertegenwoordiging door het algemeen stemrecht gekozen, met haar verzameling van tientallen onbevoegden en ongeschikten; aan de onver- | |||||
[pagina 109]
| |||||
vangbaarheid van een parlement, dat geen enkel terrein van het leven der staatsburgers buiten de reglementerende tussenkomst van de staat heeft gelaten.’ Wat in de proclamatie niet werd gezegd, komt hier duidelijk naar buiten. Beeckmans ondubbelzinnige taal werd niet door iedereen op prijs gesteld. Op 19 oktober schreef Hendrik Borginon aan Ernest Van den Berghe dat hij erop rekende dat de ‘Aalsterse’ pers geen artikelen meer zou opnemen zoals dat van Beeckman. Zo niet dreigden er moeilijkheden van de kant van Limburg, de Kempen, Hendrik Elias en hemzelf. ‘In de overeenkomst is door iedereen beaamd dat de volkscontrole zou gewaarborgd blijven. Vooraleer Van Severen na te praten, met allerlei schimpen op het parlement en de partijen, dient tenminste in grote trekken aangegeven wat in de plaats zal komen.’ Borginon eiste alvast dat zijn naam niet genoemd zou worden i.v.m. het Brabantse gouwleiderschap. Borginon stuurde een doorslag van de brief aan Staf De Clercq, Hendrik Elias, Gerard Romsee en aan Paul Beeckman zelf. In de brief aan De Clercq voegde hij eraan toe dat Beeckman zich blijkbaar ‘laat overrompelen door Eerwaarde heer Spruytte, die minder schadelijk zou wezen in zijn biechtstoel dan op politiek terrein’Ga naar eind54. Twee dagen later, op 21 oktober 1933, schreef Hendrik Elias aan de vnv-leider dat de artikels van Paul Beeckman het Verbond in een gevaarlijke richting duwdenGa naar eind55. Er was niet het minste verschil met het Verdinaso. Elias meende dat Beeckman de geest van de besprekingen niet respecteerde. ‘Voor mij - en dat zal ook zo geweest zijn voor Borginon, Debacker, Van den Berghe - was er werkelijk nog een zeer groot onderscheid, nl. het behoud van wat wij noemden democratie en wat neerkomt op de volkscontrole en de waarborg van een ruime mate van zelfstandigheid van de enkeling tegenover de staat.’ Hieraan werd door Beeckman volledig voorbijgegaan. Elias eiste zo snel mogelijk een akkoord hierover. Mocht De Clercq het niet met Elias' standpunt eens zijn, dan zou hij daaruit zijn conclusies trekken. Gerard Romsee liet Staf De Clercq droog weten dat hij afzag van de publikatie van de artikels van de Politieke Centrale omdat zij voor 8/10 van de lezers van de Limburgse bladen onleesbaar waren en omdat De Clercq geen enkele wijziging dulddeGa naar eind56. Uit deze correspondentie blijkt dat het vnv al van de eerste week af op springen stond. Borginon zag voorlopig alvast af van zijn functie van gouwleider. En hij zou inderdaad geen enkele functie bekleden in het vnv en dus ook niet langer zitting hebben in de Hoofdraad. Nog met andere zwaargewichten dreigden er ernstige moeilijkheden. Borginon verweet Beeckman dat hij zijn bevoegdheden te buiten was gegaan. Dat was inderdaad het geval aangezien de leider van de Politieke Centrale alleen de besluiten mocht uitvoeren die goedgekeurd waren door de Hoofdraad. Het is zonneklaar dat er over het toch belangrijke artikel geen discussie werd gehouden. Had Beeckman ook de beginselen van het vnv overtreden? Borginon meende van wel aangezien ‘in de overeenkomst’ door iedereen de door Beeckman ter discussie gestelde ‘volkscontrole’ werd aanvaard. Ook Elias schreef dat in de besprekingen de ‘volkscontrole’ en de vrijheid principieel waren goedgekeurd. In de gepubliceerde stichtingsakte is er evenwel geen sprake van ‘volkscontrole’. Men zou zelfs kunnen aanvoeren dat Beeckman binnen de grenzen van de stichtingsakte enkele principes van een alternatief maatschappijmodel aanwees, precies zoals Borginon vroeg. Borginon verwees echter naar het paralleldocument met het zestien-puntenprogramma waarin inderdaad gestipuleerd stond dat een ‘gezonde staatsinrichting [...] de inrichting van een beraadslagend orgaan [vereist] waar de politieke vraagstukken zullen behandeld worden en die aldus de mogelijkheid biedt tot volkscontrole, voornamelijk door het verlenen van kredieten.’ De reacties van Borginon en Elias zijn vooral buitengemeen belangrijk omdat eruit blijkt dat in de schoot van de leidinggevende vnv'ers van in den beginne fundamentele meningsverschillen bestonden. | |||||
[pagina 110]
| |||||
Op 12 november 1933 schreef Hendrik Elias onder de titel ‘Voor de organische democratie’ een artikel in de Vlaams-nationale weekbladpersGa naar eind57. Daarin verheelde hij niet dat ‘in de Vlaams-nationale rangen enige verwarring is ontstaan’. Elias weet de verwarring aan ‘onze vijanden die van de vernieuwing gebruik maken om verwarring te stichten’. Vooral de algemene aanvallen op het fascistische vnv dat de democratie zou verloochenen, hadden tot doel volgelingen van het vnv te vervreemden. Elias wist wel beter. Zijn principiële standpuntbepaling is dan ook veeleer gericht tegen sommige van zijn eigen partijgenoten, dan tegen de vnv-vijandige pers. Hij stelde dat het vnv zich keerde tegen de huidige democratie met ‘een ontaard en machteloos geworden parlementair stelsel dat in de toestand waarin het zich nu bevindt niet meer beantwoordt aan de behoeften en vereisten van deze tijd’. Het vnv was tegen een democratie die leidde tot de ‘alleenheerschappij der financie’ en die op sociaal gebied de maatschappij op de rand van de afgrond bracht. Het was tegen het systeem van partijbenoemingen in de staat. ‘Tegenover het wangedrocht van een dergelijke liberaal-kapitalistische democratie stellen wij het ideaal der organische democratie, de enige vorm die werkelijk beantwoordt aan de nationale gedachte en aan de opvatting van een gezonde staatsordening. De grondslag hiervan was, is en blijft voor ons - tenzij in uitzonderlijke omstandigheden - de eerbied voor de staatsburger en voor zijn vrijheid, de mogelijkheid om in de schoot der nationale gemeenschap vrij uiting te geven aan de grote gedachtenstromingen die worstelen in een heilzame wedijver over de richting en oriëntatie der politiek in eenzelfde besef van nationale samenhorigheid, hoe de opvatting over dit staatsbeleid ook kan verschillen.[...] Een gezonde staatsordening vraagt het bestaan van de volksmedezeggenschap en van de volkscontrole op een effectieve wijze, die het toezicht op de regering waarborgt en de mogelijkheid biedt om deze omver te werpen en door een andere te doen vervangen. Maar daarnaast vraagt deze gezonde staatsordening ook de strijd tegen het liberaal-kapitalistisch individualisme.[...] Daartoe is nodig de corporatieve groepering der burgers in hun wederzijdse standen, niet als organen van de staat tot uitvoering van zijn wil (zoals in het fascisme), maar groepen die zelfstandig staan en eigenmachtig beslissen over hun belangen [...] onder toezicht van de volksvertegenwoordiging.’ Met zo'n maatschappelijke inrichting zouden klassen- en partijstrijd automatisch verdwijnen. Men vraagt zich af of Elias zelf geloofde in wat hij schreef. Men kan moeilijk aannemen dat de knappe historicus werkelijk geloofde dat in een regime waarin alle burgerlijke vrijheden behouden bleven een niet-politiek corporatief systeem (in feite overlegorganen per sector met werkgevers en werknemers) zou leiden tot de automatische verdwijning van de politieke partijen en van de klassentegenstellingen. Men ziet ook niet goed in hoe Elias de verschillende opinies politiek aan bod wil laten komen zonder partijen. Veeleer lijkt het erop dat hij de kool en de geit wou sparen. Hij poogde een aantal essentiële democratische waarden te verdedigen zonder de noodzakelijke democratische instellingen (algemeen stemrecht, parlement, partijen). Het resultaat, de zg. organische democratie, was een ambigu maatschappijmodel. Het was niet democratisch, niet autoritair-dictatoriaal, het was gewoon onrealistisch. Verder zal blijken dat Elias de inconsequentie van zijn opvattingen poogde op te vangen door hoe langer hoe meer afstand te nemen van een aantal democratische opvattingen. Anders dan bij Hendrik Borginon die geen functie aanvaardde in het nieuwe verbond, werd Elias' aanstelling tot gouwleider van Oost-Vlaanderen op 26 november 1933 in de weekbladpers gepubliceerd. Elias meende dus het erop te kunnen wagen. | |||||
[pagina 111]
| |||||
Dezelfde dag verscheen een mededeling van de vnv-leider in de bladen. Hij verklaarde dat het vnv opkwam ‘voor volksmedezeggenschap, voor volkscontrole, tegen elke dictatuur, tegen elk fascisme’. Uit een vergelijking van de artikels van Beeckman en Elias blijkt dat de principiële verschillen groot waren en dat zij vooral handelden over aangelegenheden waar de stichtingsakte over zweeg. De man die beide stromingen succesvol integreerde in één partij was de leider Staf De Clercq. Het is opvallend dat er in de vnv-pers weinig over hem werd geschreven. In de weekbladpers van 15 oktober 1933 verscheen voor het eerst zijn foto op de voorpagina met de vermelding dat hij de leider was aan wie alle vnv'ers gehoorzaamheid verschuldigd waren. Rond zijn figuur werd in de eerste maanden absoluut geen leiderscultus bedreven. Toch speelde hij een cruciale rol. Het belangrijkste probleem waarmee hij had af te rekenen was het intomen van de radicale revolutionair en fascistisch gerichte volgelingen. Hun visie en hun acties werkten namelijk volkomen destructief vanuit het standpunt van de vele gematigden die zich, vaak na jarenlange politieke activiteit op lokaal en regionaal terrein, een machtspositie hadden verworven. Hun positie hing niet zelden af van de samenwerking met andere politieke groepen. Compromissen behoorden tot hun dagelijks politieke leven en vormden de basis van hun verworven positie. Het spreekt vanzelf dat zij niet biezonder opgetogen waren over de houding van een radicale vleugel die elk compromis als verraad afschilderde en bovendien een standpunt innam dat regelrecht leidde naar een politiek isolement. Ironisch genoeg zou De Clercq als autoritair leider in de eerste plaats zijn macht gebruiken om die mensen het zwijgen op te leggen die het meeste hadden geijverd voor een autoritaire structuur. Met name Tony Herbert en Paul Beeckman verdwenen al na enkele maanden uit het vnv. De Clercq had hen duidelijk gemaakt dat híj de koers bepaalde en niet zij, en dat hij geen behoefte had aan politieke schoonmoedersGa naar eind58. Herbert die in het vnv geen functie uitoefende, verdween geruisloos nog vóór het einde van het jaar. Beeckman gaf begin 1934 zijn ontslag als leider van de Politieke Centrale. Vooral voor Herbert, de man die het afgelopen halfjaar nog het hoge woord had gevoerd, moet deze ervaring verrassend zijn overgekomen. Zelfs Hendrik Elias beweert dat De Clercq anders evolueerde dan verwacht. De gematigden meenden dat De Clercq hun kaart zou spelen, terwijl hij eerder de extreme kaart trok. Elias stelt dat de leider van het vnv vooral werd gedreven door de pragmatische overweging dat een dissidentie vooral aan de extreme zijde dreigdeGa naar eind59. De Clercq was in de eerste plaats een pragmaticus. Zijn oordeel werd in belangrijke mate bepaald door opportuniteit. In die zin is Elias' analyse correct. Maar zij moet worden doorgetrokken. De stichting van het vnv, het terzijde blijven van het Antwerpse Front en het wegvallen van mensen zoals Herman Vos brachten een verschuiving teweeg. Waar centrumfiguren als Elias voordien een ‘gematigd’ standpunt hadden ingenomen, werden zij nu plots geprofileerd als de verdedigers van de democratie. Zij stonden niet meer in het centrum. De bakens waren verzet. In die zin nam De Clercq, die in wezen voortaan de centrumrol vervulde, standpunten in die bij Elias als extreem golden. Toen Staf De Clercq op 19 november 1933 Reimond Tollenaere benoemde tot propagandaleider, liet hij voor het eerst duidelijk in zijn kaarten kijken. In het oorspronkelijk ontwerp van de vnv-organisatie bekleedde de propagandaleider een zeer belangrijke plaats. Hij was samen met de leider door de partij vrijgesteld om de dagelijkse leiding uit te oefenen. De Clercq wist zeer goed dat hij met Tollenaere een fascist pur sang aanstelde. Tollenaere stond in wezen voor dezelfde ideeën als Paul Beeckman en Tony Herbert, maar hij vertoonde daarbij een revolutionair elan dat bij de Kortrijkzanen ontbrak. De vnv-leider hoopte | |||||
[pagina 112]
| |||||
wellicht met Tollenaere een dam op te werpen tegen het Verdinaso dat toen in volle expansie stond en nogal wat jongeren aantrok. Reimond Tollenaere volgde aan de Gentse universiteit het laatste jaar rechten. Hij was praeses van het Algemeen Hoogstudentenverbond en lid van verschillende Grootnederlandse studentenverenigingen. Bij de werking van het akvs was hij ook betrokken geweest. Volgens een getuigenis van Leo Wouters was hij regelmatig aanwezig op de ‘vormingsavonden’ die Odiel Spruytte in 1933 in Zwevegem organiseerdeGa naar eind60. Tollenaere had een tijdlang in Duitsland gestudeerd. Hij werd er enthousiast over het nieuwe regime. Staf De Clercq voerde in oktober 1933 gesprekken met de 24-jarige Tollenaere i.v.m. diens mogelijke aanstelling als propagandaleider van het vnv. Op 20 oktober schreef Tollenaere een uitvoerige brief waarin hij zijn visie uiteenzette. Blijkens de inhoud van de brief bestond tussen hem en de vnv-leider een consensus. Tollenaere zag het vnv als een kopie van het Verdinaso. Alleen het feit dat die organisatie geleid werd door Joris Van Severen, die ‘niet over het nodige psychologische inzicht beschikt om de Algemene “Führer” te zijn aan wie de anderen blindelings moeten gehoorzamen’, noodzaakte de oprichting van het vnv: ‘een andere organisatie maar met dezelfde beginselen’. Tollenaere had vertrouwen in De Clercq, zo beweerde hij, omdat hij anders was dan de andere Vlaams-nationalistische voormannen. Zij vonden geen genade. ‘Die mensen mogen dan nog zo luid uitroepen dat ze de democratie aan de kant willen zetten... het zal bij een gebaar blijven.’ Tollenaere hamerde vooral op een nieuwe stijl. Hij stelde de Jong Nederlandse Gemeenschap van Robrecht De Smet als voorbeeld. Deze organisatie zelf was niet ernstig te nemen: ‘Een soort loge, met wat belachelijke en ongezonde mysterieuze drukdoenerij’. Toch meende hij dat de organisatie geaccapareerd moest worden door de vnv-Jeugdcentrale in handen te geven van de Gemeenschap. Zo zou het vnv kunnen beschikken over de Nederlandse contacten van de Gemeenschap. Vooral hun stijl moest worden overgenomen:
Nog eens: die dingen hebben voor ons nuchteren niet veel om het lijf. Wanneer 5 mensen de groet brengen aan de vlag dan lacht ge U krom, maar wanneer duizend mensen het doen, dan slaat daar een dynamiek van uit, die geschiedenis maakt. We moeten hier met de volkspsychologie rekening houden. We moeten de nivellerende werking van de democratie uitroeien, heroïsme scheppen, anders blijft Vlaanderen en ook Noord-Nederland voortploeteren in de doffe oppervlakkigheid. [...] Wordt de democratie volledig opgegeven dan volgt daaruit een andere werkwijze in de propaganda. Het Vl. volk is een hartstochtelijk volk, we moeten die hartstocht wekken door felle opstandigheid. Een dagelijks opruiingswerk tegen België. Niet het verstand maar de intuïtie en de kamplust zijn in onze strijd van het eerste gewicht. Het verstand [...] heeft het bij ons verloren... nu moeten het de anderen winnen. [...] Zijn wij akkoord Mr. De Clercq? Principieel ja! Het blijft alleen nog een kwestie van formaties en organisatie.’ De Clercq ging blijkbaar akkoord want minder dan een maand later benoemde hij Tollenaere tot propagandaleider. De fascistische stijlkenmerken die zo treffend in de brief ter sprake komen en die in de stichtingsakte van het vnv nog niet aanwezig zijn, waren dus van het begin af aan mee door De Clercq gepland. Vanaf de vnv-Landdag van 1935 zouden de ideeën van Tollenaere op dit gebied worden opgevolgd. | |||||
[pagina 113]
| |||||
Het plan van Tollenaere i.v.m. de Jong Nederlandse Gemeenschap verdient aandacht, ofschoon er niets van terechtkwam. Staf De Clercq had een absolute afkeer van dilletantisch gedoe, en daarvan had Robrecht aan De Smet, ‘Gemeenschapskanselier’ van de Gemeenschap, al herhaaldelijk blijk gegeven. Het is de vraag of Tollenaere geen dubbel spel speelde. Tegenover De Clercq gaf hij blijk dat hij diens mening over De Smet deelde. Aan De Smet schreef hij nog in augustus dat hij niet geloofde in de nieuwe partij en dat de Jong Nederlandse Gemeenschap moest klaarstaan om de zaak over te nemen. Over Staf De Clercq schreef Tollenaere eind november nog aan De Smet dat hij een leider was ‘die niets te zeggen heeft’Ga naar eind61. Ook De Clercq zelf gaf de Gemeenschap grote illusies. In december voerde hij een gesprek met Willem Goedhuys, een Nederlandse volgeling van De Smet, die door Tollenaere in zijn brieven aan de vnv-leider herhaaldelijk wordt genoemd als een mogelijk steunpunt in Nederland. Goedhuys schreef in december 1933 aan De Smet dat De Clercq zeer positief tegenover hen stond en dat hij zelfs overwoog te gelegener tijd de leiding af te staan. Voorlopig was zijn macht in het vnv te beperktGa naar eind62. De infiltratiepoging - dat was het per slot van rekening - van de Jong Nederlandse Gemeenschap in het vnv mislukte. Tollenaere die er de spil van vormde, bleef in het vnv waarin hij een ‘Kernbeweging’ wilde stichten. Staf De Clercq steunde de plannen van Tollenaere. Hij hoopte op die manier de jonge radicalen aan te trekken. De Kernbeweging was een manier om ze op een niet-destructieve manier bij het vnv te betrekken. Dat het begrip ‘destructief’ niet overdreven is, blijkt uit de brieven van de jonge propagandaleider. Hij bruuskeerde zwaargewichten in de partij en op organisatorisch vlak gaf hij blijk van dilletantisme. Toen hij bijv. de benoeming van Elias tot gouwleider van Oost-Vlaanderen vernam, noemde hij dat een concessie aan de oude gardeGa naar eind63: ‘[...] Want wij weten, meen ik, wel voldoende, dat Elias alles wat voor ons een opperste levenshouding is, aan zijn zolen lapt. Een man die [...] tot voor enkele weken nog over het federalisme sprak en dithyramben afstak op de sacrosancte democratie - deze man kan het in zijn hart niet goed menen met het nieuwe dat wij voorstaan. [...] Denk eens aan: Elias heeft een nieuw woord uitgevonden: “organische democratie”! Contradictio in terminis. Bedenk toch dat de jongeren dat woord volledig over boord gegooid hebben.’ Tegen ‘Aalst’ en Debacker die nog in coalities zaten met de bwp, moest, volgens Tollenaere, worden opgetreden. Ook tegen Gerard Romsee omdat hij in de Limburgse pers geen Grootnederlandse propaganda duldde. ‘[...] De arrondissementspotentaten moeten we alleen gebruiken voor wat ze goed zijn. Sentimentele praat over ondankbaarheid tegenover oude stijders [...] moeten we niet in acht nemen; de politiek is in essentie ondankbaarheid en het leven breekt degenen die niet met het leven willen meegaan.’ Het mag een huzarenstukje worden genoemd dat Staf De Clercq erin slaagde Tollenaere en ‘de jongeren’ waar hij symbool voor staat, te integreren in het vnv. Een belangrijk instrument daartoe was de Kernbeweging waarover ik nog zal uitweiden. Ik zou nog bladzijden lang kunnen citeren uit de talrijke brieven van Tollenaere aan De Clercq, kort voor en na zijn toetreding tot het vnv. Tollenaere noemde zichzelf een fascist en dat was hij ookGa naar eind64. Dat zal verder nog voldoende blijken uit zijn optreden in het vnv. De hamvraag is: in welke mate was de vnv-leider het met die opvattingen eens? Dat De Clercq Tollenaere benoemde en handhaafde - ondanks zware tegenkanting - als bezoldigde propagandaleider is op zich al een belangrijke aanwijzing. Uit de brieven van Tollenaere aan Robrecht De Smet blijkt bovendien dat De Clercq met ontslag had gedreigd om de Kernbeweging erdoor te krijgenGa naar eind65. Het lijkt erop dat De Clercq het in het diepst van zijn gedachten eens was met Tollenaere. Maar zijn pragmatische ingesteldheid won het van zijn dromen. De Clercq besefte maar al te goed dat dit radicaal fascistische ideeëngoed onaanvaardbaar bleef door een aantal arrondissementele kopmannen die onmisbaar waren voor de organi- | |||||
[pagina 114]
| |||||
satorische uitbouw van het vnv. De Kernbeweging was een uitstekende bliksemafleider. Tollenaere kon er naar hartelust zijn radicalisme botvieren, zolang hij zijn fascistische revolutie maar beperkte tot een ‘voorbereiding van de geesten’. |
|