Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
2.8 De verkiezingen van 19322.8.1 Nieuwe taalwettenOndanks de economische crisis kenmerkten de eerste jaren van het nieuwe decennium zich op wetgevend terrein door de afhandeling van tal van communautaire knelpunten. De ‘Bormsverkiezing’ van 1928 en de verkiezingsoverwinning van de Vlaams-nationalisten in 1929 schiepen het klimaat om de taalproblemen op te lossen die sinds de oorlog niet meer waren weggeweest uit de Wetstraat. Frans Van Cauwelaert en de Katholieke Vlaamse Kamergroep slaagden erin belangrijke taalwetten te laten aannemen, ondanks de voortdurende obstructie van de liberalen die verscheidene regeringscrisissen en de val van de regering-Jaspar uitlokten. De bwp speelde vanuit de oppositie een stimulerende rol. De psychologisch geladen kwestie van de vernederlandsing van de Gentse universiteit kreeg haar beslag. De wet op de vernederlandsing werd ondertekend op 5 april 1930. De liberalen hadden er de regering voor ten val gebracht, maar zij draaiden bij toen zij meenden belangrijke toegevingen inzake het lager en het middelbaar onderwijs te kunnen afdwingen. Het pakte anders uit want de wetgeving op het lager en het middelbaar onderwijs van 14 juli 1932 betekende op termijn de doodsteek van het Franstalige onderwijs in Vlaanderen. De taalwet op de overheidsadministraties van 28 juni 1932 versterkte het eentaligheidsprincipe. Zij was een aanvulling op de belangrijke wet van 1921. Het Nederlands werd nu uitdrukkelijk opgelegd aan alle overheidsdiensten in Vlaanderen. De gemeenteraden hadden niet langer de vrije keuzeGa naar eind181. Deze wetten waren zeer belangrijk. Hoewel in sommige domeinen van het openbaar leven (leger, gerecht) nog niet was tegemoet gekomen aan de Vlaamse eisen en ook de toepassing en controle van de wetten nog veel spanningen zouden veroorzaken, was de kogel door de kerk. De houding van de Vlaams-nationalisten in het parlement was dubbelzinnig. Zij speelden geen rol bij de totstandkoming van de taalwetten. Zij stemden tegen of onthielden zich. Hun kritieken betroffen de zaken die nog niet wettelijk geregeld waren of de onvolkomenheden van de gestemde wetten. Zij beseften wel dat de minimalisten grote vooruitgang boekten. Het plaatste hen voor het dilemma dat de veranderingen ten goede radicale oplossingen minder waarschijnlijk maakten. Herman Vos probeerde de maximalistische eisen | |
[pagina 83]
| |
om te smeden tot een concreet en een in principe via parlementaire weg te verwezenlijken programma: het Federaal Statuut. Vele Vlaams-nationalistische mandatarissen kozen meer en meer voor een ‘verrottingsstrategie’. De constructieve wettige weg werd principieel afgewezen omdat het de vernietiging van België niet dichterbij bracht. Die houding sproot ook voort uit een groeiend principieel antiparlementarisme. Het is in ieder geval opmerkelijk dat in de stichtingsakte van het vnv het parlementaire werk minimaal werd geïnterpreteerd nadat het parlement nog maar pas belangrijke taalwetten had goedgekeurd. Dat de Vlaamse Beweging een deel van haar eisen binnen de Belgische Staat realiseerde is een aspect van de crisis waarin het Vlaams-nationalisme verkeerde. De crisis werd acuut toen er een einde kwam aan de electorale expansie van de Vlaams-nationalistische partijen. | |
2.8.2 De gemeenteraadsverkiezingenDe verwarring en de onzekerheid die het Vlaams-nationalisme in groeiende mate troffen, uitten zich tijdens de verkiezingscampagne. Op de verkiezingsdag zelf trachtte De Schelde er zijn lezers van te overtuigen niet blanco te stemmen, zoals sommige Vlaams-nationalisten (o.m. het Verdinaso) het voorhielden. De groei van het Vlaams-nationalisme in de gemeenten is een eerste voorwaarde om sterker te staan in de nationale politiek. De campagne was volledig nationaal gericht. Dat was trouwens ook al het geval geweest in 1921 en 1926. Het Vlaams-nationalisme ondervond grote moeite om gemeentelijke thema's in de campagne aan bod te laten komen. In 1932 werd sterk de nadruk gelegd op de economische crisis en op de deflatiepolitiek van de regering. Ondanks de onzekerheid deden de Vlaams-nationalisten het in 1932 in vergelijking met 1926 zeer goed. In tweehonderd dertig gemeenten werden lijsten ingediendGa naar eind182. Daarbij moeten nog veertien gemeenten met Vlaams-nationalisten op katholieke lijsten worden gerekend. In meer dan honderd veertig gemeenten leverde dat één of meer verkozenen op. De Vlaams-nationalisten verdubbelden daardoor hun aanwezigheid in de lokale besturen. Waar ze al relatief sterk stonden, konden ze hun posities handhaven. Dat was het geval in Aalst, het Pajottenland en Ieper. Elders werd soms grote vooruitgang geboekt. In de Kempen brak de Katholieke Vlaamse Volkspartij (kvv) van Thomas Debacker nu ook op lokaal vlak door. Het arrondissement Turnhout werd daarmee het belangrijkste steunpunt van het Vlaams-nationalisme in Antwerpen. In het arrondissement Sint-Niklaas werd onder de invloed van enkele lokale populaire figuren vooruitgang geboekt. Overal elders waren de resultaten pover, maar niet merkelijk slechter dan in 1926. Alleen in het arrondissement Roeselare-Tielt was het verlies groot. Het was de thuishaven van de stichter van het Verdinaso. De aandacht voor de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen ging verloren in de kiescampagne voor de vervroegde parlementsverkiezingen van 27 november 1932 die enkele weken later startte. | |
2.8.3 De parlementsverkiezingenDe parlementsverkiezingen van november 1932 bezorgden de Vlaams-nationalistische partijen een nederlaag. Alle lijsten samen behaalden toch nog 130.755 stemmen (d.i. 9,2% in Vlaanderen), hoewel 1.821 stemmen minder dan in 1929 toen de Vlaams-nationalisten een grote overwinning hadden behaald. Door dissidentie had de lichte terugval een zwaar zetelverlies tot gevolg. Maar zeven verkozenen gingen naar de Kamer, drie minder dan in 1929. Van de vier senaatszetels gingen er drie verloren. Het feit dat boegbeelden als Staf De Clercq, Herman Vos en Ward Hermans niet verkozen waren, gaf het verlies een extra dimensie. | |
[pagina 84]
| |
In de Vlaams-nationalistische pers werd de uitslag verklaard door de katholieke kiescampagne die zich had geconcentreerd op de verdediging van het vrij onderwijs (‘om de schone ziel van 't kind’)Ga naar eind183. In de verkiezingscampagne had de Katholieke Partij dat thema uitgespeeld om Vlaams-nationalistische kiezers terug te winnen. De Vlaams-nationalistische campagne was op dit punt vooral defensief. De werkelijke inzet van de verkiezingen bleef de economische en financiële politiek. Bovendien toont een analyse van de uitslagen aan dat de Vlaams-nationalistische stemmen niet evident naar de Katholieke Partij gingen. In een groot aantal arrondissementen en kantons waar de Vlaams-nationalistische lijsten achteruitgingen was er evenmin een grote winst (soms zelfs verlies) voor de Katholieke Partij. | |
AntwerpenHet verlies was het zwaarst in de provincie Antwerpen. In de drie arrondissementen was er een terugval. In het arrondissement Antwerpen was hij het grootst. De Frontpartij zakte er van 16.542 (8,9%) naar 10.314 (5,1%) stemmen. De Kristelijke Vlaamse Volkspartij die er nu apart met een Grootnederlands en rechts programma was opgekomen, behaalde slechts 870 stemmenGa naar eind184. De vrijzinnige Herman Vos was tijdens de campagne bijzonder zwaar aangevallen door de katholieke propaganda. Verklaart zoiets het grote verlies? Hij behaalde slechts 426 voorkeurstemmenGa naar eind185. Zijn persoonlijke populariteit daalde evenredig met de terugval van de partij. In Mechelen kwamen de ‘Hermansisten’ samen met de Antwerpse Kristelijke Vlaamse Volkspartij op, naast een Vlaams-nationale lijst die verbonden was met de Antwerpse Frontpartij en de Kempense kvv en die de vnvp-strekking vertegenwoordigde. De lijst-Hermans behaalde 2.915 stemmen, de andere lijst 1.497. Samen leden zij in vergelijking met 1929 een verlies van 2.670 stemmen (6,5% t.o.v. 11,2%). Hermans behaalde 646 voorkeurstemmen. Hij was de enige Vlaams-nationalist in het arrondissement die kon bogen op een zekere populariteit. Thomas Debacker kreeg in de Kempen nog 10.253 of 19,4% van de stemmen. De kvv was er dus bijna 6% achteruitgegaan. Debacker behaalde 1.446 voorkeurstemmen. Hij had ook af te rekenen met een Vlaams-nationalistische dissidente lijst (de zg. ‘Stormklokkers’) die zich gelieerd had aan Ward Hermans. De 231 stemmen die de lijst behaalde, konden het verlies van Debacker niet verklaten. Wellicht zullen de interne moeilijkheden tengevolge van het conflict met Jan Van Mierlo een rol hebben gespeeld. In de verkiezingsstrijd (tegen de kvv) had de Katholieke Partij de godsdienstige kwestie niet op de spits gedrevenGa naar eind186. Zowel de Katholieke Partij als de bwp boekte winst in het arrondissement. In de provincie Antwerpen kon alleen Thomas Debacker zijn zetel handhaven. Alle andere, ook die van senator Edmond Van Dieren, gingen verloren. In de provincieraad was er een groot verlies van zes zetels. Belangrijker dan het zetelverlies, wellicht onvermijdelijk wegens de dissidenties, was de algemene achteruitgang van het Vlaams-nationalisme, ongeacht de variaties ervan: in Mechelen twee katholieke Vlaams-nationalistische lijsten, één van de strekking-vnvp, één van de strekking-Verdinaso; in Antwerpen de Frontpartij met een democratisch-pluralistisch ‘godsvrede-standpunt’ en de Kristelijke Vlaamse Volkspartij met een autoritair-katholiek standpunt; in de Kempen de kvv zonder noemenswaardige dissidentie. Het is de vraag of de oorzaken van de achteruitgang niet buiten het Vlaams-nationalisme gezocht moeten worden. | |
BrabantIn Brussel was er voor het eerst sinds de oorlog achteruitgang: 1.490 minder stemmen, of 13.693 (4,1%). Vooral het relatief zware verlies in het Pajottenland was daarvoor verantwoordelijk. In de Brusselse agglomeratie en Vilvoorde was er eerder een status-quo. De oorzaak is | |
[pagina 85]
| |
niet ver te zoeken: Staf De Clercq was wegens een overtreding van de kieswet van de lijsten geschrapt. Men had hem abusievelijk zowel in Nijvel als in Leuven bij de opvolgers geplaatst. Hoewel De Clercq zich zonder voorbehoud inzette voor Hendrik Borginon die nu lijsttrekker werd, liet zijn ongewilde afwezigheid zich in zijn streek gevoelen: kanton Asse 4,4% minder, kanton Sint-Kwintens-Lennik 7,5% minder. Borginon kreeg 1.306 voorkeurstemmen en werd probleemloos verkozen. Ook in Leuven kwam er een eind aan de opgang die zich sinds de oorlog aftekende. Het verlies bleef er weliswaar beperkt. De Vlaams-nationalisten behaalden er iets minder dan 6%. | |
Oost-VlaanderenIn Oost-Vlaanderen was de toestand complexer. De Vlaams-nationalisten boekten er een anderhalve procent winst. In Gent had Hendrik Elias een akkoord gesloten met Jozef De Lille die de tweede plaats op de lijst kreegGa naar eind187. Daardoor verzekerde hij zich van de steun van 't Getrouwe Maldeghem, dat vooral in het arrondissement Eeklo en de streek rondom Deinze invloed had. ‘Het koppel Elias-De Lille - de mandataris-kameleon -’ oogstte in het arrondissement natuurlijk felle kritiek bij de Vlaams-nationale dissidentenGa naar eind188. Het was electoraal niettemin een goede zet. De vnvp behaalde 15.254 stemmen (10,6%), een winst van 9.669. Dat de figuur van De Lille daar een beslissende rol in speelde, wordt bewezen door zijn 7.276 (!) voorkeurstemmen. Elias als lijstaanvoerder behaalde er maar 424. Op de senaatslijst maakte de familie De Lille evenzeer het verschil: Victor De Lille behaalde op de laatste plaats 4.630 voorkeurstemmen. De lijstaanvoerder behaalde er meer dan tienmaal minder. Het is ook te merken aan de ongelijke vooruitgang. In de kantons Eeklo en Kaprijke sprongen de Vlaams-nationalisten resp. van 387 naar 3.149 en van 215 naar 1.196 stemmen. In Zomergem, Nevele en Deinze van 392 naar 1.640, van 454 naar 1.692 en van 392 naar 1.640. Die verveelvoudiging van de stemmen is ongetwijfeld het gevolg van de factor-De Lille. Elders werd alleen in Oosterzele forse vooruitgang geboekt. In Gent kon Elias het verlies van de vorige tien jaar voor de helft goedmaken. Ook zonder De Lille zou de vnvp wellicht vooruitgang hebben geboekt, maar dan minder spectaculair. De Lille was goed voor minstens de helft van de Vlaams-nationalistische stemmen. Hij had niet slecht gerekend. Na apparentering werd hij samen met Elias verkozen. In het arrondissement Aalst was er een licht verlies van enkele honderden stemmen. Het Vlaamse Front-Christene Volkspartij behaalde er nog bijna 19%. Het verlies deed zich vrijwel uitsluitend in Aalst zelf voor. In de andere kantons was er eerder een status-quo. Karel Van Opdenbosch behaalde 976 voorkeurstemmen; de tweede op de lijst, Bert D'Haese, 471. In het arrondissement Oudenaarde vielen de Vlaams-nationalisten terug op het schamele niveau van voor het akkoord met Leo Vindevogel. In het arrondissement Sint-Niklaas was er met 5.158 stemmen (10,2%) een lichte winst. Lijstaanvoerder en bestendig afgevaardigde Gerard De Paep kon bogen op een zekere populariteit. Hij behaalde 933 voorkeurstemmen. In Dendermonde was er een forse winst voor de Vlaams-nationalisten. Zij stegen er van 2.194 (5,3%) naar 4.435 (10%). Men had er voor het eerst een populaire lijsttrekker gevonden in de persoon van de advocaat Paul Seghers die 1.055 voorkeurstemmen behaalde. Seghers was tot dan toe het boegbeeld van de Katholieke Partij in Dendermonde. Hij profileerde zich op de vnvp-lijst als katholiek en Dendermondenaar. Voorts was er de aanwezigheid van de bekende dienstweigeraar Joris De Leeuw die zich in het arrondissement had gevestigd met de opdracht er de vnvp uit te bouwen. Hij had goed organisatorisch werk geleverdGa naar eind189. In Oost-Vlaanderen ziet men een egalisering van de resultaten: in Gent-Eeklo, Dendermonde en Sint-Niklaas behaalden de Vlaams-nationalisten 10%, het gemiddelde van de | |
[pagina 86]
| |
provincie. Het sterke Aalst en het zwakke Oudenaarde houden elkaar in evenwicht. Als men ervan uitgaat dat de invloed van Vindevogel in 1929 die van De Lille in 1932 compenseert (de cijfers maken de veronderstelling mogelijk), dan houdt men een stijging van exact 1% over. | |
West-VlaanderenIn West-Vlaanderen bleven de resultaten sterk uiteenlopen. In Brugge was de uitslag uitstekend. Het kvnv maakte her verlies dat in de vorige tien jaar steeds groter was geworden in één klap goed: 5.335 stemmen of 11%. Advocaat Antoon Samyn, provincieraadslid en algemeen secretaris van het kvnv, behaalde 634 voorkeurstemmen. Wellicht is ook hier het De Lille-effect de belangrijkste oorzaak van de winst. 't Getrouwe Maldeghem had in Brugge veel invloed, dat had de verkiezing van Victor De Lille in 1929 bewezen. In het arrondissement Veurne-Diksmuide-Oostende boekte Jeroom Leuridan in alle kantons een lichte winst. Het kvnv behaalde er 7.742 stemmen (15,8%). Leuridan behaalde 1.094 voorkeurstemmen, iets meer dan in 1929. In Kortrijk was er een licht verlies. Het kvnv behaalde er 5,1% met 3.688 stemmen. Een dissidente Vlaams-nationalistische lijst van de arts Gustaaf Doussy die zich afzette tegen de fascistische tendensen, behaalde slechts 366 stemmenGa naar eind190. Beide lijsten samen deden het nog iets slechter dan het kvnv in 1929. kvnv-lijsttrekker Paul Beeckman behaalde maar 175 voorkeurstemmen. In Ieper werd de opgang van Emiel Butaye omgebogen, met stemmenverlies tot gevolg. Hij viel terug op 8.770 stemmen, toch nog 26,3%. Butaye behaalde 983 voorkeurstemmen. In Roeselare-Tielt, het arrondissement waar bij de vorige verkiezingen Joris Van Severen was opgekomen, zou men de invloed van het Verdinaso het sterkst verwachten. Het verlies bleef er klein: van 6.242 (12,7%) naar 5.606 (11,2%). De verschillen tussen de kantons zijn zeer groot: van fors verlies in Izegem, Meulebeke, Oostrozebeke en Roeselare tot grote winst in Ruiselede en Tielt. Het kvnv beschikte er niet over echt populaire figuren. De jonge advocaat Jozef Coene behaalde als lijsttrekker 301 voorkeurstemmen en de geneesheer Antoon Ampe, op de tweede plaats, 375. Beiden kwamen uit het akvs en het kvhv. Ampe was al gemeenteraadslid voor het kvnv in Oostrozebeke. Het Verdinaso had opgeroepen om blanco te stemmen. Het aantal blancostemmen kan dus een meter zijn voor zijn aanhang. Merkwaardig genoeg daalden de blanco- en ongeldige stemmen van 10.529 in 1929 naar 7.768 in 1932. De daling tekende zich af in alle arrondissementen, behalve in Roeselare-Tielt. Daar stegen zij van 1.630 tot 1.946. Waarschijnlijk speelde hier de (zeer beperkte) invloed van het Verdinaso. Hoe beperkt ook, de invloed van het Verdinaso heeft het kvnv vermoedelijk een derde zetel gekost. Slechts 363 stemmen te kort. Alleen Leuridan en Butaye werden verkozen. | |
LimburgIn de provincie Limburg ging het kvv licht vooruit van 13.872 (16,5%) naar 15.335 (16,7%). De winst werd in het arrondissement Hasselt geboekt. Hendrik Ballet behaalde er 1.492 voorkeurstemmen. Gerard Romsee deed het in Tongeren-Maaseik nog beter met 2.193 voorkeurstemmen. Hij ging opnieuw naar de Kamer en ook Simon Lindekens ging weer naar de Senaat. Hij behaalde in de provincie 3.316 voorkeurstemmen. Bij de provincieraadsverkiezingen die enkele dagen later plaatsvonden, op 4 december 1932, kregen de Vlaams-nationalisten zware klappen in alle provincies, behalve in Limburg waar het aantal raadsleden fors steeg van vier naar negen. Over heel Vlaanderen werd een verlies geboekt van zestien verkozenen (van 48 naar 32). Vooral in Antwerpen kwam het verlies zwaar aan: van elf naar vijf. Van de vijf verkozenen waren er vier die hun mandaat voortzetten: Arseen Kennes, Jan Timmermans en Arseen Trio van de Antwerpse Frontpartij en | |
[pagina 87]
| |
Arthur Heylen van de Kempense kvv. Voor deze laatste partij had ook nog Karel Pelgroms zitting in de Kamer. Ondanks de nederlaag kwam het in de Antwerpse provincieraad tot een bestuursakkoord tussen de Vlaams-nationalisten en de Katholieke Partij. Arseen Kennes en Arthur Heylen werden bestendig afgevaardigde. Met vijf vertegenwoordigers op 90 was dat een zeer gunstig akkoord voor de Vlaams-nationalistenGa naar eind191. Camille Huysmans had tevergeefs gepoogd het akkoord tussen katholieken en Vlaams-nationalisten te breken door Herman Vos de steun van de socialistische raadsleden toe te zeggen om hem tot provinciaal senator te laten verkiezen. In Brabant hadden nog drie Vlaams-nationalisten zitting in de raad (-1). Het waren allen nieuwe politici: de trambediende Emiel De Ridder, de brouwer Lodewijk Willems en Karel Morren. Ook in Oost-Vlaanderen ging één mandaat verloren. De bediende Karel De Rop, de bierhandelaar Lode De Bruyn en de arts-chirurg Gerard De Paep konden hun mandaat voortzetten. De vier nieuwelingen waren allen advocaat: Luc Matthys, Frans D'Haese, Antoon Samyn en Jozef Vermeulen. Samyn was niet echt een nieuweling, in 1929 was hij al verkozen in de provincieraad van West-Vlaanderen. Daar gingen de Vlaams-nationalisten achteruit van elf naar acht mandaten. De handelaar Rafaël Six, de advocaat Michiel Bulckaert en Odile Maréchal-Van den Berghe hadden ook al zitting in 1929. Nieuw waren de handelaren Henri De Roo en Joris Vansteenland, de industriëlen Jeroom Ampe en Frans Strubbe en de landbouwer Benoni Vermeulen. Deze laatste was bij de verkiezingen van 1925 kandidaat van de boeren op een christen-democratische lijst in het arrondissement Ieper. In Limburg waren alleen de handelaren Jacques Weytjens en Godfried Joosten ‘anciens’. Alle anderen waren nieuwkomers: de artsen Van Roey, Anton Germeau, de advocaat Jozef Hechtermans en de handelaar Clement Cleeren. Voorts werden Michiel Fraipont en Eduard Cauwenberghs, van wie ik de beroepen niet kon achterhalen, verkozenGa naar eind192. Welke interpretatie kan in het algemeen worden gegeven aan de electorale resultaten van de Vlaams-nationalisten in 1932? Heeft de sociaal-economische crisis invloed uitgeoefend? Legt men de electorale kaart op de kaart van de werkloosheid die Guy Vanthemsche tekende op basis van de officiële cijfers van augustus 1936Ga naar eind193, dan neemt men parallellen waar: verlies in Antwerpen, Mechelen, Brussel, Aalst en Kortrijk, alle gewesten met hoge werkloosheid. Dat is niet overal het geval: de gewesten Sint-Niklaas, Gent en Dendermonde hadden ook hoge werkloosheid, maar de Vlaams-nationale lijsten deden het er goed tot uitstekend. In Turnhout, Herentals en Ieper waar er minder werkloosheid voorkwam, boerden de Vlaams-nationale lijsten achteruit. Om zich hierover uit te kunnen spreken, moet men wel over meer nauwkeurige cijfers beschikken. Op het eerste gezicht lijkt er geen correlatie te bestaan tussen de electorale resultaten van de Vlaams-nationalisten en de werkloosheidscijfers. Hendrik Elias komt tot de (geforceerde) vaststelling dat het Vlaams-nationalisme eigenlijk over het algemeen lichte winst boekte, de uitslag in de provincie Antwerpen niet meegerekend. Antwerpen en Mechelen noemt hij ‘de zieke plek’. Als verklaring voor de slechte gang van zaken geeft hij de afvloeiing van kiezers naar de bwp in Antwerpen en het demoraliserende schisma in Mechelen. In tegenstelling tot Herman Vos die zich beklaagde over het afhaken van de katholieke kiezers door ‘confessionele propaganda van de staatskatholieken’Ga naar eind194, meent Elias dat het ‘electorale gat’ pas gedicht werd toen Vos naar de bwp overstapteGa naar eind195. Dat de katholieke Borginon het in 1936 nog slechter deed in Antwerpen rijmt noch met de uitleg van Vos noch met die van Elias. Elias veegt in zijn analyse overigens al te gemakkelijk de grote verschillen in de uitslagen onder de mat. De enige conclusie met betrekking tot de verkiezingsuitslagen is dat de versnippering van het Vlaams-nationalisme geen algemene uitspraken mogelijk maakt. Het gebrek aan een aaneengesloten partijapparaat had tot gevolg dat lokale omstandigheden vaak doorslaggevend waren. Winst en verlies noteerde men zowel bij het autoritaire en Grootneder- | |
[pagina 88]
| |
landsgezinde kvnv, als bij de democratisch en federalistisch gezinde partijgroeperingen. Ook in zwaar en minder zwaar economisch getroffen streken boekte men winst en verlies. Men kan buitendien niet voorbijgaan aan de grote verschillen in de organisatorische ontwikkeling die deels het gevolg waren van de versnippering, deels van de kwaliteit van de lokale organisatoren. Beide zaken gingen trouwens samen: er was geen centraal partijgezag dat voldoende macht had om doeltreffend in te grijpen. Onvrede van de lokale militanten met hun bestuur, of pogingen om van boven af in te grijpen in de lokale organisaties hadden vaak tot gevolg dat weer nieuwe partijsplinters ontstonden die zich dissident opstelden, met soms zware electorale gevolgen. De verkiezingsnederlaag - die vooral bestond uit het verlies van mandaten - leidde tot bezinning. Hendrik Elias hield voor de Vlaams-nationale Radiovereniging (Vlanara) een rede over de ‘taak van het Vlaams-nationalisme’ waarin de post-electorale discussiethema's goed aan bod kwamenGa naar eind196. In de eerste plaats onderstreepte hij de noodzaak van een Vlaams-nationale partij. Hij reageerde daarmee tegen de aanhoudende campagne in de Vlaamse katholieke kranten, vooral tegen De Standaard, die het nakende einde van de Vlaams-nationale partijen voorspelde. Het was misschien ook een reactie tegen de vermeende afvloeiing van katholieke Vlaams-nationalisten naar de Katholieke Partij. ‘Alleen in een eigen partijorganisatie kan de Vlaams-nationale gedachte zuiver behouden en uitgewerkt worden, alleen door het behoud en de groei van een eigen partijorganisatie kan daadwerkelijk drukking uitgeoefend worden op de andere partijen die zo niet tot onze gedachte, dan toch tot de middelen zullen gedwongen worden die aan onze gedachte in de toekomst ontwikkeling en groei waarborgen.’ Een dergelijke partij kon pas optimaal functioneren als zij een duidelijke ideologie vertegenwoordigde, als zij beschikte over een stevig partijapparaat. ‘De eerste opgave van de Vlaams-nationalisten - en hier bedoel ik hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend de intellectuelen onder ons - zal zijn de uitbouw van deze nieuwe opvatting die aan onze partij een eigen karakter zal geven en ook later, als ons eerste en dringendste programmapunt zal zijn verwezenlijkt, namelijk de politieke zelfstandigheid, het voortbestaan onzer partij moet waarborgen tot opbouw van een nationale staat. [...] De tweede opgave van het Vlaams-nationalisme in de onmiddellijke toekomst is de uitbouw van een sterke politieke organisatie waar, door een voortdurend contact tussen leiders en propagandisten, de troebele tweedrachtzaaiers geen vruchtbare grond meer zullen vinden.’ Deze twee ‘opdrachten’ zullen het Vlaams-nationalisme de volgende maanden beheersen. Er moest gezocht worden naar een ideologische consensus waarrond zich een partij kon vormen. Hendrik Elias was van mening dat dit het best kon gebeuren vanuit een kleine elitaire groep. De geschiedenis van de stichting van het Vlaams Nationaal Verbond is inderdaad te herleiden tot de ideologische discussies in een relatief kleine groep van leidinggevende intellectuele Vlaams-nationalisten. Het is de geschiedenis van de capitulatie van de democratische federalisten. |
|