Greep naar de macht
(1994)–Bruno De Wever– Auteursrechtelijk beschermdVlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945
2.2 Het antibelgicisme van de Frontpartij: binnen- en buitenlandse oorzakenIn de lijn van zijn opvatting over de rol van de Flamenpolitik bij het enten van het antibelgicisme op de Vlaamse Beweging, hecht Lode Wils veel belang aan de uitgeweken activisten die als politieke ballingen, gesteund door Nederlandse irredentisten en Duitse revanchisten, een cruciale rol speelden bij de radicalisering van de Frontpartij. Hoe cruciaal hij die factor vindt, blijkt wel uit het volgende citaat: ‘Hoe is het schijnbaar nietige activisme kunnen uitgroeien tot de relatief massale collaboratie in de Tweede Wereldoorlog? [...] Naast de strijd van de koning en de regeringen tegen het Vlaamse volksbesef en tegen de gelijkheid van Vlaanderen en Wallonië, bleef heel belangrijk de Duitse en Nederlandse inmenging, die het beslissende element was geweest in het ontstaan en de ontwikkeling van het activisme en die onafgebroken voortduurde na de oorlog. Bovendien was er de aantrekkingskracht van extreem rechts, die gedeeltelijk samenhing met die Duitse en Nederlandse inmenging.’Ga naar eind21 Wils koppelt dus de anti-Belgische ontwikkeling aan de verrechtsing, kent voor beide elementen een cruciale rol toe aan de buitenlandse inmenging en ziet al deze factoren als een verklaring voor de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is een boeiende hypothese die in ieder geval niet wordt tegengesproken door recent onderzoek, ook niet door mijn eigen onderzoek naar het vnv. Het zal natuurlijk wel moeilijk blijven de juiste invloed af te wegen van het buitenland, aangezien die invloed alleen maar kon bestaan binnen de context van een anti-Vlaamse regeringspolitiek. Dat de uitgeweken activisten in Nederland, verzameld in het ‘Vlaams Comité’, gepoogd hebben de leiding van de Frontpartij naar zich toe te trekken, wordt niet ontkend door Hendrik EliasGa naar eind22. Luc Vandeweyer heeft hierover een belangrijk artikel geschreven onder de betekenisvolle titel ‘De eerste barsten in het Vlaamse Front’Ga naar eind23. Vandeweyer toont aan hoe activisten van meet af aan betrokken waren bij de leiding van de Frontpartij. Hoewel de integratie van de activisten in de nieuwe partij zeker niet rimpelloos verliep, constateert hij dat de scheiding tussen gewezen frontsoldaten en activisten vervaagde. Activisten bezetten al snel sleutelposities in de partij. Het Vlaams Comité liet zich evenmin onbetuigd. De centrale figuur was daar Jozué De Decker, gewezen professor aan de von Bissing-universiteit en lid van de Raad van Vlaanderen. Het comité was eind 1918 opgericht in overleg met de bezetter die er veel geld in pompte. Hiermee kon niet alleen worden voorzien in het levensonderhoud van de ballingen, maar ook in een intensieve propaganda. Hendrik Mommaerts, lid van het Vlaams Comité, | |
[pagina 38]
| |
heeft wel getuigd dat het geld al einde 1919 was opgebruiktGa naar eind24. De Decker oefende invloed uit via een aantal door hem opgezette bladen en via het ‘Verbond van Vlaams-nationalisten De Blauwvoet’. Hij betrok er ook de activistische priester Robrecht De Smet bij die niet werd vervolgd en zich vrij kon bewegen, én was nauw betrokken bij de stichting van de FrontpartijGa naar eind25. Het half geheime verbond moest de feitelijke leiding van het Vlaams-nationalisme waarnemen en naast, maar desnoods ook tegen de Frontpartij ageren. Het feit dat leiders van die partij hun revolutionaire anti-Belgische houding van tijdens en kort na de bezetting hadden laten varen voor een pragmatischer koers, met o.m. deelneming aan de verkiezingen, zinde De Decker en zijn geestesgenoten allerminst. Zij wezen parlementaire politiek af. Ook de democratie als dusdanig leidde volgens hen af van het ware pad dat naar de vernietiging van België liep. De Frontpartij kon nog wel nuttig propagandistisch werk verrichten, maar de leiding moest in handen komen van enkele ‘echte’ Vlaams-nationalisten buiten het Front. Bij Jozué De Decker en Robrecht De Smet was de idee van een ‘leidende elite’ werkelijk obsessioneel. Onvermoeibaar smeedden zij plannen die er alle op gericht waren de Frontpartij te bevoogden. Meestal bleef het bij plannen. Maar het weekblad Vlaanderen dat het Verbond vanaf 14 mei 1922 wekelijks liet verschijnen, zou wel degelijk invloed uitoefenen. Dat kwam doordat de groep uitgeweken activisten kon blijven rekenen op een aantal invloedrijke Nederlanders. Frederik Carel Gerretson, die al tijdens de oorlog actief was, en Pieter Geyl waren de bekendsten. Zij zouden zich jarenlang inzetten, volgens Wils met de bedoeling de Vlaamse Beweging, en in de eerste plaats de Frontpartij, in een anti-Belgische richting te stuwen. De aanhechting van Vlaanderen bij Nederland was hun uiteindelijk doel. Daartoe steunden zij de meest onverzoenlijke anti-Belgische groepen, zoals die rond het weekblad Vlaanderen. Daartoe kochten zij ook de krant van de Frontpartij De Schelde op en gebruikten de hoofdredacteur Herman Vos. Zo konden zij een grote invloed uitoefenen op het Vlaams-nationalisme. Het feit dat de anti-Belgische autoritaire extremisten uiteindelijk de overhand behaalden, hetgeen resulteerde in de stichting van het vnv, was mede aan hun werk toe te schrijven, aldus Wils. De twee historici hebben ook geprobeerd hun politieke streven kracht bij te zetten door een nieuwe Grootnederlandse nationale geschiedschrijving op poten te zetten waarbij zij niet aarzelden zich te lenen voor propagandistische geschriften waarvan de wetenschappelijke waarde ‘nul’ is. In scherpere woorden herhaalt Wils hiermee het standpunt dat hij innam naar aanleiding van de controverse in 1975 over de houding van Geyl in de jaren twintig. Louis Vos publiceerde een artikel waarin hij van leer trok tegen de voorstelling als zou Geyl steeds partij hebben gekozen voor de gematigde federalistischgezinde Vlaams-nationalisten tegen de scherpslijpers van Vlaanderen in. Dit is het beeld dat Geyl later van zichzelf gaf en het werd, aldus Vos, ten onrechte overgenomen door Willemsen in zijn bekende boek. De directe aanleiding voor het artikel van Vos was de uitgave van Geyls brieven over Vlaanderen, waarin de uitgevers - Willemsen en P. van Hees - in hun inleiding opnieuw het gematigde beeld van Geyl ophingen, terwijl de brieven volgens Vos juist een bewijs van het tegendeel warenGa naar eind26. Willemsen reageerde onmiddellijkGa naar eind27. Een polemiek was geboren. Toen enkele jaren later de briefwisseling tussen Geyl en Gerretson werd gepubliceerdGa naar eind28, heropende Wils de discussie die een vloed van artikels tot gevolg hadGa naar eind29. Het is hier niet de plaats om de hele polemiek te ontrafelen, te meer daar de discussiepunten in laatste instantie te reduceren zijn tot de ‘werkelijke’ drijfveren van de Nederlandse Groot-Nederlanders, een thematiek - zo merkt P.B.M. Blaas terecht op - die zich bij uitstek leent tot een discussie zonder eind waarin de ‘ontmaskerende’ benadering meer en meer onverzoenlijk wordt met de ‘rehabiliterende’Ga naar eind30. Uit de tegenspraak blijkt ook dat Geyl en Gerretson niet zonder meer op één lijn te plaatsen zijn en dat zij niet altijd even consequent met zichzelf waren. Vooral Geyl gaf blijk van een | |
[pagina 39]
| |
grillig optreden. Wils vermoedt dat er een welbepaalde tactiek achter schuilde, erop gericht de gematigde Vlaams-nationalisten zand in de ogen te strooien. Om dat te bewijzen moet hij ‘zijn bronnen op een tendentieuze en buitengemeen ongenuanceerde wijze [samenvatten] en op een haast virtuoze manier citaten buiten hun context aan elkaar [rijgen]’, beweren Van Hees en Willemsen niet geheel ten onrechteGa naar eind31. Wils stelt daartegenover, ook niet geheel ten onrechte, dat Van Hees en Willemsen zich verschuilen achter ‘nuanceringen en context’ en daardoor de werkelijkheid versluieren. In zijn recent onderzoek komt Jo Tollebeek op basis van Geyls geschriften tot de constatering dat bij de vraag of diens reserve ten aanzien van de anti-Belgische extremisten op principiële dan wel op tactische gronden berustte, er eerder aan het laatste moet worden gedacht. ‘Geyl toonde zich in de concrete politiek wel een reformist; in zijn streven was hij echter een revolutionair’, besluit TollebeekGa naar eind32. Het besluit van Tollebeek geeft goed de teneur aan van de hele kwestie: het is de figuur van Geyl die centraal staat. In heel de discussie wordt overdreven belang gehecht aan de al of niet reëel zijnde politieke verwachtingen van één enkele persoon. Wat de werkelijke impact was van Geyls denkbeelden op de concrete ontwikkeling van het Vlaams-nationalisme wordt onder de mat geveegd. Zelfs al zou Vlaanderen zonder meer de ideeën van Geyl vertolken, dan nog moet de vraag worden gesteld of de impact van Vlaanderen wel zo beslissend was als algemeen wordt beweerd. Het is in een ruimer verband de vraag naar de verklaringskracht van een zuivere ideeëngeschiedenis. Dit alles neemt niet weg dat Geyl een belangrijke rol speelde, vooral op her einde van de jaren twintig en bij het begin van de jaren dertig. Ik zal er nog herhaaldelijk op terugkomen. Zoals hierboven al bleek, stopte de Flamenpolitik niet met de aftocht van de Duitse troepen. Winfried Dolderer constateerde dat de Duitse belangstelling voor Vlaanderen na de oorlog snel wegebde. Hij ziet nog enkele uitlopers tot 1921, maar dan valt er een stilte van enkele jaren in de Duits-Vlaamse betrekkingen. Toch zijn er kort na de oorlog enige ontwikkelingen die onze aandacht verdienen omdat zij mogelijk verstrekkende gevolgen hebben gehad. Luc Vandeweyer heeft in een artikel over de beginjaren van de Frontpartij de mogelijkheid geopperd dat een aanzienlijke financiële injectie vanuit Nederland voor de fronterskrant Ons Vaderland na intriges binnen de partij ten slotte bij het Antwerpse dagblad De Schelde zou zijn terechtgekomenGa naar eind33. Daarvoor bestaat een aanwijzing, zij het van veel latere datum. In 1939 schreef de latere hoofdredacteur van de krant Herman Van Puymbrouck dat in de jaren 1919-1921 een bedrag van ongeveer een half miljoen frank, bestemd voor het kopen van een drukkerij voor Ons Vaderland, werd ‘weggezwendeld’ door een groep leiders van de FrontpartijGa naar eind34. Etienne Verhoeyen vindt dit twijfelachtigGa naar eind35. Maar het is niet uitgesloten. Verhoeyens studie over de financiering van De Schelde/Volk en Staat toont aan dat het geld waarmee de Groot-Nederlanders in 1927 De Schelde zullen kopen zeer waarschijnlijk van Duitse origine was. Zij waren daarmee overigens niet aan hun proefstuk, want al tijdens de Eerste Wereldoorlog kochten ze met Duits geld een blad, met de bedoeling het om te vormen tot een activistisch orgaan. Het is dus mogelijk dat ook tijdens de eerste jaren na de oorlog Duits geld via Nederlanders in Vlaanderen terechtkwam. Dit blijft voorlopig pure speculatie. Dát Nederlanders láter bemiddelden bij de Duitse financiering van de Vlaams-nationalistische pers, is vrijwel zeker. De koppeling Flamenpolitik Grootneerlandisme en anti-Belgisch Vlaams-nationalisme lijkt op dit punt dus te kloppen. |
|