Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] Godt sal zijn alles in allen, 1 Corinthen Cap: 15. vers 28. Zang: De kroon is niet soo waart en soet. 1[regelnummer] Hoe heerelijck sal zijn de stant Van 't eeuwigh volmaackt vaderlant, Als Godt sal al de vreughde zijn, Van ieder glans-rijck Zeraphijn? 2[regelnummer] Als deese weerelt is vergaan, Met all' de sterren, zon, en maan, Sal in sijn Rijck sijn heerschappy De zaal'gen eeuwigh blijven by. 3[regelnummer] Sijn glans-rijck goddelijck aanschijn, Sijn Zoon sal onderworpen zijn, Als Godt, na 't Oordeel, weesen sal In alles, alleen, in 't heel-al. 4[regelnummer] De vroomen maacken sal verheught, Een onbegrijpelijcke vreught, Als sijne geest in alles daalt, 't Geen voor sijn glinstrent aanschijn praalt. 5[regelnummer] Beneevens hem geen heerschappy Sal maacken all' de zaal'gen bly; By hem alleen sal zijn de maght, Als d'aarde is tot niet gebraght. 6[regelnummer] Hem elck sal onderworpen zijn. De maght van ieder Cherubijn, En sijn Zoon, hem ten dienst sal staan, Als deese weerelt is vergaan. [pagina 246] [p. 246] 7[regelnummer] Al 't zaalige volmaackt getal, Gewilligh hem ten dienst staan sal; Dit weesen sal hun grootste vreught, By allen hun volmaackte deught. 8[regelnummer] Wie is 't, die hunnen stant beseft? De geest, die sigh na Godt opheft, Begrijpt niet hun volmaackte stant, In dit verganck'lijck vaderlant. 9[regelnummer] De gloori, en de heerschappy, Onsterflijckheyt, en melody, Die sullen voor hem zijn volmaackt, En voor 't geen dat sijn troon genaackt. 10[regelnummer] De heerlijckheyt sijns Majesteyt, Sal glinst'ren in sijn heerlijckheyt, Oneyndigh schoonder als de zon Op deese weerelt glinst'ren kon. 11[regelnummer] Sijn heerschappy de zaal'gen sal Vry maacken van het ongeval, Dat hun hier onvolmaacktheyt gaf; En 't geen voor hun hier scheen een straf. 12[regelnummer] Hy sal hun eeuwigh geeven vreught. By hun nooit koomen sal ondeught. Al 't geen hier onvolmaackt kan zijn, Nooit koomen sal voor sijn aanschijn. 13[regelnummer] Veel sorgh en noot de vroomen quelt; Veel kommer by hun wort gestelt; Sy sullen koomen nooit by Godt, Of die be-erven 't zaaligh lot. 14[regelnummer] Het weenen, sughten, en het kruys, Nooit koomen in hun eeuwigh huys; Veraghtingh, armoe, sieckten, pijn, Nooit sullen in den heemel zijn. [pagina 247] [p. 247] 15[regelnummer] Veel saacken geeven ons verdriet; By Godt de Heer dit nooit geschiet. Volmaackte melody, en vreught, Elck maacken in sijn glans verheught. 16[regelnummer] Wie wil niet onderworpen zijn, Gewilligh, sijn volmaackt aanschijn, Met sulcken goe volmaackten stant, In 't eeuwigh heemelsch vaderlant. 17[regelnummer] Die d'aarde hier verkiest voor hem, Voor die heeft dit op 't hert geen klem; De weerelt hy voor Godt verkiest; Waar door hy 't eeuwigh heyl verliest. 18[regelnummer] Rampzaaligh sijn verkiesingh is; 't Hem geeven sal verdoemenis, En d'ingangh tot sijn helsch genot, Als vroomen sien hun zaaligh lot. 19[regelnummer] Ick hoop, dat ons sijn heerschappy Sal stellen aan der zaal'gen rey, Als deese weerelt is vergaan, Met all' de sterren, zon, en maan. Vorige Volgende