| |
Engelen.
Zang: Ick hoorde dees daagen een Maaghdeken klaagen.
1[regelnummer]
In Godes voorhooven, de Engelen looven
Den Heere, den Heere des heemels,
Sy hem lof meedeelen, door singen en speelen,
In al hun, in al hun geweemels.
2[regelnummer]
Hun lieflijck verblyen, en hun melodyen,
Daar klincken, daar klincken ziel-roerlijck.
| |
| |
Sy eeuwigh daar leeven, om Godt eer te geeven:
Dit doen sy, dit doen sy uytvoerlijck.
3[regelnummer]
Sy zijn vol van vreugden: sy zijn vol van deugden,
By 't zaaligh, by 't zaaligh vernoegen.
By hunne vermaacken, en kunnen geen saacken
Meer vreugt hun, meer vreugt hun toevoegen.
4[regelnummer]
Hun lighaamen konnen de glans van de zonne
Nogh ver gaan, nogh ver gaan te booven.
Hoe heerlijck moet 't weesen, daar Godt wort gepreesen
Door singen, door singen, en looven!
5[regelnummer]
Geen kruis hun kan quellen, hun kan niet neervelle
De boosheyt, de boosheyt, of sterven.
Sy eeuwigh daar leeven. By hun kan niet sweeven,
't Geen hun sal, 't geen hun sal verderven.
6[regelnummer]
Geen onvolmaaktheeden, by hun kunnen treeden.
Sy krijgen, sy krijgen geen plaagen:
Maar heemelse vreughden sien daar die verheugden;
Want sy Godt, want sy Godt behaagen.
7[regelnummer]
Sy niet en verouden; maar eeuwigh sy houden
Een lighaam, een lighaam, vol frisheyt:
Dat dit is beschreeven, dat sal aan ons geeven
Een waarheyt, een waarheyt, vol wisheyt.
8[regelnummer]
Der Engelen spijse, is dat sy Godt prijsen:
De Geest Gods, de Geest Gods hun dranck is:
Wil die in hun daalen, dan spreecken hunn' taalen,
Wat daar voor, wat daar voor hunn' danck is.
9[regelnummer]
De blijdtschap, en ruste, zijn hunne wellusten.
Volmaackt is, volmaackt is hun leeven.
Hun nooit komt te vooren, 't geen hun stant kan stooré:
Sy eeuwigh, sy eeuwigh soo sweeven.
| |
| |
10[regelnummer]
Op wie sy vertrouwen, sy eeuwigh aanschouwen:
De Godt is 't, de Godt is 't der gooden.
Voor boosheyts naar woeden, sy vroome behoeden:
Oock meede, oock meede voor nooden.
11[regelnummer]
Sterk zijn hunne kragten: sy om 't leeven bragten
Veel duysend', veel duysenden zielen:
Een van deese helden veel volck needervelde;
Sy voor hem, sy voor hem doot vielen.
12[regelnummer]
't Geen wy niet bevatten, sy sulleke schatten
Met vreughde, met vreughde ontfangen.
Godt wou hun eens loonen, met heemelse kroonen:
Volght dan na, volght dan na hun gangen.
13[regelnummer]
't Komt ons nooit te vooren, hoe schoon dat sy hooren
Al 't geene, al 't geene by Godt is.
Hun wort voorgedraagen, 't geen dat wy nooit saagen;
Want heerlijck, want heerlijck hun lot is.
14[regelnummer]
't Is nooit opgeklommen in ons, wat kan kommen
By alle, by alle die zaal'gen:
Volmaaktheyt, en deugden, die geeven hun vreugden,
Aan all' die, aan all' die lieftaal'gen.
15[regelnummer]
Gods lof wy op aarden, vast, moeten aanvaarden;
Dan sullen, dan sullen wy booven
Godt eere bewijsen; en met hun hem prijsen,
Als wy hem, als wy hem daar looven.
16[regelnummer]
Stelt hier op u sinnen, om dit te beginnen;
Op dat gy, op dat gy meught meng'len
U stemmen, en looven, in Godes voorhooven,
Met die van, met die van de Eng'len.
|
|