| |
Wysheyt,
Of Uytbreydingh over 't aghtste Capittel van de Spreucken Salomons.
Zang: Van de Franse Vlieger.
1[regelnummer]
O! roept de wijsheyt by ons niet!
Sy aan verstandigheyt gebiet,
Dat sy haar stemme moet opheffen,
Van 't geen hun t'saamen sal betreffen.
2[regelnummer]
Sy op de hooge plaatsen queelt,
Hoe groot 't verstant is dat Godt streelt.
Op hooge spitsen, weegen, paaden,
Sy singen wil van sijn weldaaden.
3[regelnummer]
Sy aan de zij der poorten staat.
Sy in 't begin der stat ingaat.
| |
| |
Sy aan den ingangh van de deuren,
Seer luydt haar stemme op wil beuren.
4[regelnummer]
Sy tot de menschen kind'ren spreeckt.
Den dwaasen sy verstant insteeckt.
Den sotten sy verstaan doet saacken,
Die hun geluckigh kunnen maacken.
5[regelnummer]
Die hooren wil na haar geluyt,
By die spreeckt sy veel wonders uyt;
Oock seer veel vorstelijcke daaden;
Die haar verstant hun aan wou raaden.
6[regelnummer]
Als sy haar lippen oopen doet,
Haar groot verstant u dan ontmoet.
't Geheemelt' van haar sal uytspreecken,
Hoe heerelijck zijn waarheyts streecken.
7[regelnummer]
Godtloosheyt haar een grouwel is.
Haar spraack' geeft u verheugenis;
Sy spreeckt niet als gereghtigheeden;
Niet iets onwijs is by haar reeden.
8[regelnummer]
Sy zijn oock al te saamen reght,
Voor die, waar in 't verstant vroom leght;
Reghtmaatigh mee voor Godes vrinden,
Als sy haar weetenschap hier vinden.
9[regelnummer]
Neemt liever tught der wijsheyt aan,
Als dat gy 't silver soudt nagaan.
Gy weetenschap by u moet houden,
Meer als het fijnste stof van 't goude.
10[regelnummer]
Sy schoonder is als een robijn.
Waar toe oock magh u poogingh zijn:
By haar niet is te vergelijcken;
Hier van haar kennis u geeft blijcken.
11[regelnummer]
Sy woont oock by kloecksinnigheit.
Sy vint de geene, daar by leit
| |
| |
De kennis der bedaghtsaamheeden,
Op 't landt, in vlecken, dorpen, steeden.
12[regelnummer]
De vreese Gods het quaade laat;
Sy oock de hovaardye haat;
Sy afgaat van godtloose paaden;
En van die 't boose u aanraaden.
13[regelnummer]
By wijsheyt raadt en kennis is.
't Verstant geeft haar verheugenis.
Haar toebehooren dappre kraghten;
Waar mee dat sy bestiert de Maghten.
14[regelnummer]
Door haar regeert het Vorstendom;
Met haar de Kooningen oock, om
Te stellen voor 't volck goede wetten;
Sy 't quaat doen hun hier door beletten.
15[regelnummer]
De Prinsen, Heerschers, Reghters, en
't Volck, 't geen by hun regeeren ken,
Die heerschen met haar over volcken,
Die woonen onder 's heemels wolcken.
16[regelnummer]
Die haar lief hebben, heeft sy lief;
Sy altijt is tot hun gerief.
Die haar vroegh soecken, sullen vinden
Die waarde vroome wel-beminde.
17[regelnummer]
Eer, rijckdom, en gereghtigheit,
Met duursaam goet by haar mee leit.
Het fijnste gout wordt uyt-gegraaven;
Nogh beeter zijn haar vrughtb're gaaven.
18[regelnummer]
Haar inkomst voor de volcken heeft
Meer goet, als 't fijnste silver geeft;
Sy doet hun altijt deughdigh treeden,
Op paaden der gereghtigheeden.
19[regelnummer]
Hier door sy haar beminnaars schenckt
Bestendigheyt, die deught bedenckt;
| |
| |
Sy hier door hun schat-kaamers sullen
Door haar met veele schat opvullen.
20[regelnummer]
In het begin van Godes padt,
Sy by hem met haar kennis sat;
Oock voor al sijne schoone wercken;
Van doe af gaf hy haar opmercken.
21[regelnummer]
Sy is gesalft van eeuwigheyt;
Van d'aanvangh van des weerelts tijt,
Dee Godt aan haar dit heyligh teecken;
Om met haar taal volmaackt te spreecken.
22[regelnummer]
Eer is geweest de zees afgront,
Sy al gebooren voor Godt stont.
Eer waaren waater-rijck' fonteynen,
Kon sy by hem met vreught verschijnen.
23[regelnummer]
Eer dat de bergen zijn geset,
Heeft Godt op haare stant gelet.
Sy voor de heuvels is gebooren;
Sy liet haar melody doe hooren.
24[regelnummer]
Godt hadt nogh niet gemaackt de aard',
De velden waaren niet gebaard,
Der stofkens aanvangh niet in weesen,
Als sy voor hem al was verreesen.
25[regelnummer]
Doe hy de heem'len heeft bereit,
Doe was sy by sijn Majesteit.
Doe hy een circkel hadt beschreeven,
Dit over d'afgront, was haar leeven.
26[regelnummer]
Doe hy de hooghste wolcken heeft
Gevestight hoogh, heeft sy geleeft.
Doe hy d'afgrondise fonteynen
Vast maackte, wou sy daar verschijnen.
27[regelnummer]
Doe hy gaf aan de zee een perck;
Op dat het waaters sterck gewerck
| |
| |
Niet sijn bevel sou overtreeden,
Met 't loopen over 's weerelts steeden,
28[regelnummer]
Doe hy grontvesten heeft gestelt,
Waar op de weerelt needer-helt;
Doe hy haar in de lught wou hangen,
Doe hoorde hy na haar gezangen.
29[regelnummer]
Doe was s' een voedsterlingh by hem,
Hem daagelijcks gaf vreught haar stem.
Sy speelde voor sijn aangesighte;
't Geen al de zaaligen kon stighten.
30[regelnummer]
Sy op sijn weerelt heeft gespeelt:
Dit heeft de menschen lief gestreelt:
Sy haar met hun wou lief vermaacken,
Door singen van veel nutte saacken.
31[regelnummer]
Gy menschen kind'ren dogh aanhoort,
Hoe ziel-verquick'lijck is haar Woort!
Die haare weegen vroom bewaaren,
Die sullen na Gods vreught opvaaren.
32[regelnummer]
Wort wijs. Hoort deughdigh na de tught.
Nooit in u leeven van haar vlught.
Wel geluckzaaligh zijn die menschen,
Die wijsheyt in hun herten wenschen.
33[regelnummer]
Oock die hier hooren vroom na haar,
Als 't kruys hun brenght in doots gevaar;
En daag'lijcks aan haar poorten waacken,
Om van de sonden af te raacken.
34[regelnummer]
Waarneemende de posten van
Haar deuren, als een deughtsaam man.
Die haar vint, krijght een schrander leeven;
't Geen ons de zaaligheyt kan geeven.
35[regelnummer]
Een welgevallen van sijn Godt
Hy treckt, die doet na haar gebodt.
| |
| |
Die teegen haar bedrijft de sonden,
Die geeft sijn geest veel helsche wonden.
36[regelnummer]
Die haar boos haat, heeft lief de doot.
Die dwaas is, noodt sy, om haar broot
Te eeten; om hun wijs te maacken,
Hoe heerelijck haar vrughten smaacken.
37[regelnummer]
Verlaat dan u verstand'loosheyt,
De wijsheyt tot de volcken seyt.
En geluckzaaligh hier wilt leeven;
Het goet verstant sal u dit geeven.
38[regelnummer]
't Beginsel van de wijsheyt is,
Dat gy Gods vreese niet gaat mis;
De vreese Godes sal sy weesen,
Voor alle, die hem willen vreesen.
39[regelnummer]
Door haar sal uwe leevens-tijt
Seer langh zijn: en sy heeft geseyt,
Dat Godt verlangen sal u jaaren,
Eer dat gy sult na hem opvaaren.
40[regelnummer]
Sy by Godt en de menschen speelt;
Het geen de zaal'ge Eng'len streelt.
Sy in des heemels schoone zaalen
Sal eeuwigh in de vroomen daalen.
|
|