| |
| |
| |
Verlangen, Begeerte, en Sughte, om Godt te sien, van een Vroome Ziel.
Zang: Het wintje, dat uyt den Oosten waayt.
1[regelnummer]
Een Vroome Ziel, die verlanght na Godt,
En na het eeuwigh Leeven.
Haar wenschen is, om een zaaligh lot;
'k Hoop, hy haar dat sal geeven.
Om by u volmaackt te sweeven.
2[regelnummer]
Sy eeuwigh vreughdigh by u wil zijn.
Hoe sterck is haar verlangen,
Om eeuwigh aan te sien u aanschijn,
Als gy haar sult ontfangen,
Van 't quaade gants rein,
3[regelnummer]
U liefde, die heeft haar trouw om-ermt;
U raadt, die sal haar leiden.
Gy, over haar lijden, u trouw erbermt.
Gy sult van haar niet scheiden,
Als sy door 't kruys kermt;
Maar met u geest lief verblijden.
4[regelnummer]
Na 't leeven gy haar opneemen sult,
Sy weesen sal met u vreughden vervult,
Met liefde, en u vreeden;
Tot gy sien sult Gods woonsteeden.
| |
| |
5[regelnummer]
Wie neevens Godt sy op aarde heeft,
Oock in sijn schoone wooningh?
Sy neevens u geen lust hier na streeft,
Als in die Heemels Kooningh;
De deught, tot een goe belooningh.
6[regelnummer]
Als droefheit haar naar beswijcken doet,
Sy op Godt komt te steunen,
Gelijck men op eenen rotzsteen moet,
In lijfs gevaaren, leunen.
By haar wil sijn gunst trouw weunen.
7[regelnummer]
Godt is haar deel in der eeuwigheit.
Al die ver van hem zijnen,
Die worden na haar verderf geleit;
Hy doet die geen verdwijnen,
By sonde godtloos verschijnen.
8[regelnummer]
ô! Waarde ziele, wat u betreft,
Dight by u Godt; na hem u opheft;
En wilt hem altijt vreesen;
Gelijck gy sult doen na deesen.
9[regelnummer]
Set deughdigh u vertrouwen op hem;
Te looven, met een verheughde stem,
En oock met veel opmercken;
Soo sal 't u geloof verstercken.
10[regelnummer]
Hoe seer verlanght gy na 't vaderlant,
Daar gy sult eeuwigh weesen?
U sughten, en wensch is, om die stant;
| |
| |
Hierom wilt gy Godt vreesen;
Schoon Rijck, als gy zijt verreesen.
11[regelnummer]
Daar op star-ooght u hoop', en geloof,
Veeltijts met bitter weenen;
Gy daarom u houdt by sonde doof,
Tot dat sy is verdweenen;
Om dat sy u leidt daar heenen.
12[regelnummer]
Hier door gy de weerelt overwint,
En haar schat wilt versmaaden
Gy soeckent gaat, tot gy Gods Rijck vint,
Hoe seer men u wil raaden,
Der goddeloosen quaa daaden.
13[regelnummer]
Met sughten, en u kruys, gaar gy voort;
Seer sterck is u verlangen,
Om daar mee te gaan door d'enge poort,
Om Gods Rijck te ontfangen;
14[regelnummer]
Houdt moet op u wegh, tot gy daar zijt;
't Sal weesen na u sterven:
Godt heeft daar een plaats voor u bereit,
Die sult gy namaals erven,
Voor alle u deughdigh swerven.
15[regelnummer]
Gy weesen sult in dat Rijck volmaackt
't Geen is onvolmaackt, niet in en raackt,
Daar liefde elck geeft vreede:
En troost u met die Woonsteede.
|
|