Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Danckbaarheyt eens verloste Ziel. Zang: Lustigh, lustigh, komt nu by, looft al t'saam den Heer met my. 1[regelnummer] Danckbaar, danckbaar, sal ick sijn, ô! Mijn Godt voor u aanschijn, Om dat gy my hebt verhoort, Doe mijn rust naar was gestoort. 2[regelnummer] Alderhooghste Majesteyt, Gy hebt my van 't quaat geleyt; En van een beanghste stant, Door u stercke reghter hant. 3[regelnummer] Als my hielt de sonde vast, Met haar groote overlast, Om verlossingh ick u bat; Groote Godt gy hoorde dat. 4[regelnummer] Gy verloste my van 't quaat; Hier voor sal mijn leevens staat U betoonen danckbaarheyt, Alle mijne leevens tijt. 5[regelnummer] Was verlooren niet u Kint, Dat gy nu weer trou bemint, Om dat gy sijn quaat vergeeft, Nu hy met bekeeringh leeft? 6[regelnummer] Hy verdient hadt uwe straf; Maar u liefde aan hem gaf Uwe goedertierentheyt. 't Loon voor 't quaat scholt gy hem quyt. [pagina 196] [p. 196] 7[regelnummer] Na hy van de sonde gongh, In u arm gy hem ontfongh. Gy soght naa 't verdoolde schaap, Als u vont die vroome knaap. 8[regelnummer] Wat sal sijn mijn danckbaarheyt, Alderhooghste Majesteyt, Die ick aan u off'ren moet, Voor al u beweesen goet? 9[regelnummer] En dat gy my 't quaat vergaf, Als ick hat verdient u straf? 't Sal een deughtsaam leeven sijn, Voor u blinckent schoon aanschijn. 10[regelnummer] Sonde mijn geest maackte kranck. ô! Ick u wel trou bedanck, Dat gy haar by 't leeven hielt; En hebt 't lighaam niet ontzielt. 11[regelnummer] Naar sou sijn geweest mijn stant; Maar u stercke reghter hant Haar bewaart heeft voor haar val; Ick u daar voor looven sal. 12[regelnummer] Al mijn leevens daagen langh Sal ick u met mijn gesangh Looven, voor u goedigheyt; 'k Hoop oock na mijn leevens tijt. 13[regelnummer] Doe ick uwe gunst verloor, Dwaalde ick van 't Heemels spoor; Ick by na verlooren gingh, Doe de sonde my omvingh. 14[regelnummer] Soo rat ick bedaght mijn sond', Mijne geest geen ruste vond; Dit my weeder tot u braght; 't Geen ick niet en hat verwaght. [pagina 197] [p. 197] 15[regelnummer] Uwe stercke reghter hant Leyt my na het vaderlant, 't Geen eens volmaackt weesen sal, Voor het zaligh vroom getal. 16[regelnummer] Laat ick u trou houden vast; Op dat 't quaat my niet verrast; Of niet voert na mijn verderf, Door een goddeloos gesterf. 17[regelnummer] Groot was die ondanckbaarheyt; Om dat gy my hebt bevrijt, Voor u straffen voor mijn quaat, En voor eene helse staat. 18[regelnummer] Soo ick weer verval tot 't geen My kan geeven 't quaats geween, Soo sal erger sijn mijn stant, Als die ick voor deese vant. 19[regelnummer] Ick sal van de sonde vlien; En nooit meer naa 't quaat omsien. Laat ick voortaan pleegen deught; Om te koomen in u vreught. 20[regelnummer] Als my hier het quaat ontmoet, Voor haar list my dogh behoet; Op dat ick niet koom ten val, Als ick u vroom dienen sal. 21[regelnummer] Neemt dan aan mijn danckbaarheyt, Alderhooghste Majesteyt. Schenckt my oock u eeuwigh goet, Door u gunst en Jesus bloet. Vorige Volgende